Z.L.M.
J
Beschouwingen over het
Akkerbouwbedrijf
r
V
No. 2868 Frankering bij abonnement: Terneuzen ZATERDAG 2 DECEMBER 1961
49e Jaargang
Zeeuws
lANÓBOUWBlAÖ
In het Zeeuws Landbouwblad van 18 november 1.1. lazen
wij in de rubriek „Uit de Praktijk": „Ook op Noord-Beve
land is er de laatste jaren in toenemende mate sprake van
piasvorming". Verder werden wij getroffen door de volgen
de zinsnede Anderzijds is er een absolute structuurterug
gang door de sterker wordende mechanisering en de zwaar
dere werktuigen, waarbij komt een veronachtzaming van
de organische stofvoorziening van de grond'' uit het arti
kel „Zeeuwsche Structuurproblemen" in hetzelfde nummer
van dit blad. Een en ander was voor ons aanleiding om
eens enkele feiten onder Uw aandacht te brengen.
ENKELE CIJFERS UIT BEDRIJFSECONOMISCHE BOEKHOUDINGEN.
|N Zeeuwsch-Vlaand'eren verlenen een 40-tal boeren jaarlijks hun mede-
werking om het wel en wee van ons gebied in cijfers te kunnen weer
geven. Het betreft hier akkerbouwbedrijven van de grootte-klasse 2535 ha
(gem. 30 hal.
Over de periode 1950 -1955 was het bedrijfsresultaat gemiddeld ƒ435,
netto-overschot per ha. Van 1956 tot 1960 was dit gemiddeld 215,per ha.
Deze cijfers spreken voor zich. Als we verder aantekenen dat in 1950 gemid
deld 581.per ha in machines geïnvesteerd was en in 1960 gemiddeld
1204,per ha. dan komt toch wel zeer sterk naar voren dat de financiering
van het boerenbedrijf veel moeilijker ps geworden. Bed rijf suitkomsten en
financiering zijn zaken die in de boerengesprekken niet zo gemakkelijk indi
vidueel naar voren worden gebracht; dit in tegenstelling met opbrengsten
van de gewassen, het suikergehalte van bieten e.d.
Het is een gelukkig verschijnsel dat aan dit knellend probleem van diverse
zijden steeds meer aandacht wordt besteed.
HET PERSONEEL.
IN 1950 werd op deze bedrijven
gemiddeld per man 8,40 ha be
werkt en in 1960 was dit opgelopen
tot 10,80 ha per man (een stijging
van bijna 30
DE GROND.
IN de economie worden arbeid.
1 grond en kapitaal gesteld als de
drie produktie-factoren. Het spreekt
vanzelf dat het resultaat van de pro-
duktie op de boerderij ook wel zeer
sterk afhankelijk is van de boer als
ondernemer.
We willen nu toch wel eens stil
staan bij de produktie-factor grond.
Allereerst verwijzen wij naar de
hierboven aangehaalde opmerkingen
uit Uw blad. Een paar persoonlijke
ervaringen willen wij er aan toevoe
gen. Dit voorjaar zagen wij in Oost
Zeeuwsch-Vlaanderen een perceel
aardappelen, waar tengevolge van
de zware regenval in begin april het
pootgoed op de helft van ljet perceel
was weggerot. Op de andere helft
op MAANDAG 18 DECEMBER 1961 to 10.30 uur in
HOF" if MIDDELBURG.
,HET SCHUTTERS-
10.30 uur:
Agenda:
1. Opening.
2. Notulen van de Algemene Vergadering van 22 juni 1961.
3. Mededelingen en ingekomen stukken.
4. Begroting 1962 en contributievaststelling 1962,
5. Rondvraag.
6. Inleiding door de Weledelgestrenge heer Ir. H. H.
SMEENK, Secretaris van de Hoofdafdeling Akkerbouw
van het Landbouwschap over:
„AKKERBOUWAANGELEGENHEDEN".
Gedachtenwisseling.
7.
LUNCHPAUZE
14.00 uur:
8. Heropening door de Voorzitter.
9. Openingsrede door de Voorzitter.
10. Rede door Zijne Excellentie Dr. W. H. v. d. BERGE,
Staatssecretaris van Financiën, over het onderwerp:
„BELASTINGDRUK EN BELASTINGPOLITIEK".
11. Gedachtenwisseling
12. Sluiting.
Namens het Hoofdbestuur der Z. L. M,,
M. A. GEUZE. Voorzitter.
J. F. G. SCHLINGEMANN. Secretaris.
ki r -'MiM
Het paard op het boerenbedrijf.
was dit niet het geval. De oorzaak
hiervan lag in het feit dat op het
goede gedeelte in 1960 een «goede
stoppelklaver was gegroeid' en daar
waar het pootgoed was weggerot
was in 1960 geen stoppelklaver ge
groeid.
In West Zeeuwsch-Vlaanderen za
gen wij enkele weken geleden een
perceel wintertarwe waarvan een ge
deelte goed stond en op de rest van
het pefceel was de tarwe pleksgewij-
ze verdwenen. Daar waar de jonge
tarwe goed stond was de voorvrucht
(aardappelen) geroeid met de werp-
radrooier en op het andere gedeelte
was dit gebeurd met de verzamel-
rooier. Nu willen we hier helemaal
niet betogen dat de aardappelen maar
met de werpradrooier gerooid dienen
te worden. We willen hier alleen aan
tonen dat de grondstructuur in de
gemechaniseerde bedrijfsvoering veel
geweld wordt aangedaan.
DE GROND IS HET
BODEM KAPITAAL.
DE grond wordt ook wel eens aan
geduid als bodemkapitaal en dit
is het belangrijkste kapitaal voor de
boer, ook in de gemechaniseerde be
drijfsvoering.
Voor wintertarwe wordt van ouds
her geleerd dat het land ondiep op
zaaivoor geploegd dient te worden.
Veel boeren zien in, dat dit moeilijk
meer kan en zij ploegen het tarwe-
land behoorlijk diep omdat hierdoor
een groter waterberging wordt ver
kregen, waardoor piasvorming min
der gemakkelijk optreedt.
Als we even bij de aardappelen als
voorvrucht van wintertarwe blijven,
dan is het zó dat bij het rooien met
de werpradrooier de grond redelijk
goed bewerkt wordt; bij het werken
met de verzamelrooier wordt het
aardappelland zodanig bereden dat
't een „gewalste" oppervlakte krijgt.
Het opvoeren van de mechanisatie
vraagt ook aangepaste maatregelen
om het hierdoor optredende structuur-
verval tegen te gaan. Organische be
mesting. o.a. ook klavers en luzerne,
vragen in dit verband de nodige aan
dacht van de boer.
HET PAARD OP HET
BOERENBEDRIJF.
HERDER willen we nog eens de
aandacht schenken aan ,,'t paard
op het boerenbedrijf". De bedrijven
van gemiddeld 30 ha mogen we ook
in Zeeuwsch-Vlaanderen tot de gro
tere bedrijven rekenen. Immers de
gemiddelde bedrijfsgrootte is hier 20
ha. Van alle bedrijven is 60 kleiner
dan 20 ha. Hieruit volgt eveneens,
dat een zeer groot gedeelte van de
bedrijven gezinsbedrijven zijn. De
kapitaalsbehoefte en de financiering
vergen vandaag de dag wel heel veel
van de boer. Voor het paard en de
paardewerktuigen behoeft heel wat
minder kapitaal in het bedrijf gesto
ken te worden dan voor trekker en
trekkerwerktuigen het geval is. Uit
dc bedrijfsboekhoudingen van de 30
ha akkerbouwbedrjjven kwam naar
voren dat de paardebedrijven In ver
gelijking met de gemotoriseerde be
drijven best mee kunnen komen. De
kosten aan werktuigen en trekkracht
zijn op de paardebedrijven per jaar
ƒ1.200,— lager dan die op de gemo
toriseerde bedrijven.
Dc mechanisatie en motorlsatie
hebben een enorme vlucht ge
nomen en de grote bedrijven heb
ben in dezen aanzienlijk meer mo
gelijkheden dan de gemiddelde en
kleinere bedrijven. Daarnaast
vraagt sterkere mechanisatie ook
meer aandacht van de boer voov
het instandhouden van zijn bodem -
kapitaal.
Op de kleinere en gemiddelde
bedrijven zal de vreemde inven
taris van de loonwerker ingesclia-
keld dienen te worden als aanvul
ling op de werkzaamheden die niet
fie eigen inventaris verricht wor
den.
Op veel bedrijven past het paard
in de bedrijfsvoering uitstekend en
dit zal In de toekomst zeker ook
zo blijven. Het bodemkapitaal en
de bedrijfsfinanciering zullen dan
niet zo gauw in de knel komen.
Voor de zelfstandige positie van
de boer Is dit van zeer grote be
tekenis.
Ir. J. A. H. HAENEN.