SXTRA aandacht
Verzorging van het pootgoed vraagt
nu
Wetenswaardigheden over (i
de Veehouderij
Op dit moment blijken in verschillende
bewaarplaatsen rassen als Eigenheimer en
Bintje in vele gevallen reeds sterk te kie
men. Dit zeer vroege kiemen moet waar
schijnlijk worden toegeschreven aan de
warme maanden september en oktober.
Niet alleen bij Bintje, maar ook bij Eigen
heimer ziet men verrassend veel knollen
met een topspruit. Deze topspruit onder
drukt het uitlopen van andere ogen. Ge
zien de lange tijd die deze aardappelen
nog voor zich hebben, moet worden aan
genomen, dat deze poters in het voorjaar
een lange taaie spruit zullen hebben.
Om dit te voorkomen worden de telers,
die dergelijke poters hebben, geadviseerd
deze topspruit te verwijderen. Men doet
er verstandig aan hiermee niet te lang te
wachten. Hoe langer men met het af sprui
ten wacht, hoe groter de kans is dat hier
na vele spruiten op de knol komen, wat
zeker bij Eigenheimer voor consumptie
teelt niet gewenst is. Na het afkiemen
moet men proberen de temperatuur in de
bewaarplaats zo laag mogelijk te houden.
Kan men dit niet voldoende, dan zal enige
malen voorzichtig omstorten in de winter
maanden noodzakelijk zijn.
Z A T E R 1> AG 2 5 N O V E M B E R 19 I
m
VELE telers van consumptie-aardappelen hebben reeds hun pootaardappelen voor oogst 1962 ont
vangen en in de bewaarplaats opgeslagen. Telers van pootaardappelen besteden in het algemeen
tamelijk veel zorg aan de bewaring van hun vermeerderingsmateriaal; telers van consumptie-aard
appelen daarentegen bewaren hun pootgoed dikwijls tamelijk slordig.
Naar aanleiding van onze bevindingen in enige poterbewaarplaatsen, zullen over de verzorging van
de poters enkele opmerkingen worden gemaakt, die bestemd zijn voor de telers van consumptie-aard
appelen.
TYPE BEWAARPLAATS
ZOALS bekend verondersteld mag worden, kan
men pootaardappelen o.a. op twee manieren
goed bewaren
1) In glazen bewaarplaatsen, of in een andere
lichte ruimte.
2) In een met buitenlucht gekoelde of mecha
nisch gekoelde bewaarruimte.
In de glazen bewaarplaats worden de poters
vanaf de herfst tot het voorjaar in kiembakjes
bewaard. De temperatuur in deze bewaarplaatsen
is zodanig, dat de aardappelen vaak in december
of januari beginnen te kiemen. Door voldoende
daglicht toe te laten en de temperatuur zo laag
mogelijk te houden, kan men in het voorjaar
mooie, stevige kiemen op de poters hebben.
In een met buitenlucht gekoelde of mechanisch
gekoelde bewaarplaats worden de poters bewaard
bij 24° C en probeert men ze kiem vrij te houden
tot ze moeten worden voorg'ekiemd.
AANBEVELINGEN VOOR DIT OGENBLIK
IN vele glazen bewaarplaatsen kan de tempera
tuur onvoldoende worden geregeld, doordat in
de zijwanden te weinig deuren zijn aangebracht
en ook niet op een andere wijze voor voldoende
trek kan worden gezorgd. Bovendien staan er
dikwijls zoveel kiembakjes en zijn de bakjes zo
vol, dat te weinig licht wordt doorgelaten. Vooral
in dergelijke bewaarplaatsen moeten de poters
regelmatig worden geïnspecteerd. Men krijgt
evenwel de indruk, dat vooral in gemeenschappe
lijk gebruikte bewaarplaatsen de eigenaars slechts
zelden, en soms helemaal niet, naar hun poters
omzien.
Ook de aardappelen die in een luchtgekoelde be
waring liggen moet men in de gaten blijven hou
den. Velo partijen zijn reeds geruime tijd uit de
kiemrust, zodat het bijzonder moeilijk zal zijn ze
tot eind februari kiemvrij te houden. Maak daar-
om gebruik van elke koude nacht
Bij beide wijzen van bewaring is het raadzaam
vooral in deze herfst de poters nitt aan hun lot
over te laten.
VOOR- EN NADELEN VAN EEN
„WARME" EN EEN KOUDE" BEWARING
ANDER „warme" bewaring verstaan we een
v bewaring bij circa 6—7° C. Meestal komt een
Moderne aardappelbewaarplaats.
bewaring in een glazen bewaarplaats neer op een
,,warrne'' bewaring. De temperatuur varieert hier-
VOLWASSEN ZEUGEN
Gr. Aantal uren na de eerste Gem. toom-
bronstverschijnselen grootte bij de
geboorte
1 10 5.6
2 15 10.3
3 20 10.6
4 25 8.8
5 30 6.3
JONGE ZEUGEN
Gr, Aantal uren na de eerste Gem. toom-
bronstverschijnselen grootte bij de
geboorte
1 10 4.2
2 15 6.5
3 20 7.6
4 25 8.2
5 30 7.3
Uit deze cijfers blijkt dus duidelijk, dat er v/el
degelijk verband bestaat tussen het tijdstip van
dekken en de toomgrootte. Bij de volwassen zeu
gen was bij deze onderzoekingen het beste tijd
stip 15 20 uur na de eerse bronstverschijnselen
en bij de jonge zeugen lag dit tussen 20 30 uur.
E Duitse gegevens komen met onze praktijk
ervaringen overeen. Wanneer de zeug aan
het eind van de bronst wordt gedekt, verkrijgt
men in het algemeen een grotere worp biggen.
Niet de beer, maar de zeug bepaalt bet aantal
biggen. Het aantal biggen hangt af van het aantal
eitjes, dat de zeug tijdens de bronst voortbrengt.
Het aantal eitjes is weer afhankelijk van de con
ditie der zeug en het moment, waarop de zeug
van de biggen verwijderd wordt. Bij bronst de
eerste weken na het werpen der biggen, is het
Dr. Ir. D. E. VAN DER ZAAG
Rqkslandboim'consuleiit
voor Aardappelen
in dikwijls van 110" C. In de „koude" bewaring
heerst een temperatuur van 24 C. Enige weken
vóór het poten worden de aardappelen bij een
hoge temperatuur voorgekiemd.
Poters uit een „warme" bewaring komen vlug
op, groeien aanvankelijk snel in het loof, geven
een vroege knolgroei en zijn doorgaans tamelijk
vroeg rijp. Vooral na een droogteperiode kunnen
ze het soms snel opgeven.
Poters uit een „koude" bewaring, vooral als ze
slechts kort vóór het poten zijn opgewarmd, heb
ben daarentegen de neiging meer een gewas te
geven dat sterk in het loof groeit en tamelijk laat
rijp is. Bij een voldoende lang groeiseizoen kun
nen op deze wijze maximale opbrengsten v/orden
verkregen. Een zware stikstofbemesting of zeer
vruchtbare grond werken dus ongeveer in dezelfde
richting als een „koude" bewaring.
DEN bezwaar van een „koude" bewaring kan
zijn, dat men kans heeft op planten met veel
stengels, terwijl bij een bewaring in een glazen
bewaarplaats, bij niet afkiemen of zeer vroeg af
kiemen, in het algemeen minder stengels gevormd
zullen worden. Voor een ras als Eigenheimer is
dit bij consumptieteelt van belang, omdat hierbij
het aantal stengels nogal eens te groot is, waar
door een zeer fijne sortering ontstaat.
Bij de consumptieteelt kan het gewas tamelijk
lang uitgroeien, zodat voor deze teelt een „koude''
bewaring in het algemeen de voorkeur verdient.
Bij de pootaardappelteelt, de vroege teelt en even
tueel bij rassen die zeer vatbaar zijn voor Phy-
tophthora, is de groeiperiode daarentegen kort. In
die gevallen zal meer een „warme" bewaring over
wogen moeten worden.
Dit jaar evenwel, nu de meeste aardappelen zo
gemakkelijk kiemen, moeten in elk geval de con
sumptie-telers de ruimte waarin ze hun poters
bewaren, zo koel mogelijk houden.
aantal eitjes, dat vrijkomt, aanmerkelijk geringei1
dan bij bronst 89 weken na het werpen. Van
daar, dat verschillende varkensfokkers de ervaring
hebben opgedaan, dat bij het spenen der biggen
op een leeftijd van plm. 10 dagen en het direkt
hierna laten dekken van de zeugen, deze methode
veelal bij de volgende worp resulteert in een
kleine toom.
IIET verdient aanbeveling om de zeug enige
weken vóór 't dekken goed te voeren; vooral
zeugen die in conditie zijn achteruit gegaan als
gevolg van het groot brengen van een grote toom
biggen. Alleen met ruwvoeders, zoals bietenkop-
pen, die in dit jaargetij veel gevoederd worden,
zijn de zeugen niet in een passende conditie te
verkrijgen. Hierbij moet 1 2 kg volledig zeugen-
meel, afhankelijk van de conditie, verstrekt wor
den.
rOKZEUGEN mogen echter ook niet te vet
zijn. Vette zeugen zijn moeilijk drachtig te
krijgen, geven veelal kleine tomen en zijn boven
dien slechte moederdieren. De beer kan dus met
betrekking tot het tijdstip van de bronst onmoge
lijk zorgen voor het omhoog brengen van het
aantal biggen. Wel heeft de beer invloed op het
aantal biggen, indien deze in minder goede con
ditie verkeert of slecht zaad uitstort. Stamt de
beer uit een onvruchtbare lijn, dan zullen de na
komelingen eveneens aanleg hebben tot het bren
gen van een kleine worp. Gelukkig vormt dit laat
ste niet zo'n groot probleem. Door de scherpe
selectie op vruchtbaarheid hebben de provinciale
vai'kensstamboeken in ons land belangrijke ver
beteringen tot stand gebracht.
J. H. TER KEURS.
VARKENSFOKKERIJ
UET tijdig drachtig worden van fokzeugen heeft veel invloed op de financiële resultaten. Momen-
teel wordt zowel door de ïouders van dekberen als door de zeugenhouders nogal gesukkeld
met het drachtig worden van de zeugen. De oorzaak van het moeilijk of niet drachtig worden dei-
zeugen kan van verschillende aard zijn.
Eén van de oorzaken is, dat in het algemeen te weinig aandacht geschonken wordt aan het tijd
stip van het dekken der zeugen. De beerhouder wordt veelal gewaarschuwd, zonder zich af te vragen
wat is het beste tijdstip?"
Uit de praktijk is wel bekend, dat het dekken één of twee dagen na de eerste bronstverschijnse-
len (ruizigheid) de meeste kansen geeft op een grote toomv Een Duits veeteeltblad publiceerde over
het vroeg of laat dekken enkele interessante cijfers, die wïj onderstaand weergeven. Bij deze proef
waren betrokken 25 volwassen zeugen en 20 zeugen (gelten), die voor de eerste keer gedekt werden.
De zeugen waren ingedeeld in 5 groepen, elk bestaande uit 5 volwassen dieren en 4 jonge zeugen. De
omstandigheden, waaronder de dieren werden gehouden en de voeding en verzorging was voor alle
dieren gelijk, het enige verschil was, dat men de zeugen respectievelijk 10. 15. 20. 25 en 30 uur na. d<*
eerste bronstverschijnselen liet dekken.