JAARVERSLAG 1960 I.B.V.L. Toekomstige mogelijkheden bij de pluimveehouderij ZEEUWS LANDBOUWBLAD Van het Instituut voor Bewaring en Verwerking ▼an Landbouwprodukten ie Wageningen ontvingen wij het keurig uitgevoerde Jaarverslag 1960 (Pu- blikatie 65), waaraan het volgende is ontleend. Naast enkele mededelingen omtrent enige wijzi gingen in de organisatie is in het verslag o.a. ver meld dat het Instituut zich grotendeels heeft bezig gehouden met onderzoekingen betreffende verpak king, verwerking, droging en bewaring van aard appelen, granen, vlas en groenvoeders en daar naast thans ook op het gebied van stroverwerking '(b.v. vervaardiging van bouwplaten). Er werden 124 schriftelijke adviezen uitgebracht en 58 lezin gen gehouden. AARDAPPELAFZET. OP enkele onderzoekingen wordt uitvoeriger in gegaan, o.a. betreffende de aardappelafzet. Geconstateerd is dat het aardappel verbruik in ons land in dt> laatste 10 jaren is gedaald van 12a tot 100 kg per hoofd der bevolking per jaar. Door de bevolkingstoename is het totaalverbruik gelijk ge bleven. In Amerika is dit echter met 15 geste gen Ook in ons land zal dus naar wegen voor op voering van het verbruik gezocht moeten worden. Het onderzoek heeft zich vooral gericht op klein- v er pakking en verkoop in zelfbedieningszaken. Dit heeft voordelen voor de consument, doch ook de kans dat de kookkwaliteit niet altijd constant is. Verder kunnen uitwendige gebreken, b.v. ver ontreinigingen, beschadigingen e.d. veel eerder in het oog vallen. Nodig is verpakking van uniforme en hoge zichtbare kwaliteit. Men overweegt aflevering in geschilde vorm. Daarbij komt men niet van het koken af. Men zoekt dus naar meer mogelijkheden een direct con sumeerbaar artikel te leveren (b.v. chips, vóórge bakken en diepgevroren patates frites, aardappel- purée en -vlokken). Verder opvoering van aard- appelmeelafzet en verwerking gedroogd in soe- pen. De kleinverpakking heeft in andere landen reeds een hoge vlucht genomen, zo in de V. S. reeds 90 7,in Zweden 30—40 7c, in West-Duitsland 70 van de totale aardappelverkoop. Met het oog op hoge zichtbare en constante kookkwaliteit zullen slechts enkele rassen gebruikt moeten worden en meent men dat een zekere kwa liteitscontrole nodig zal zijn. VAN belang is verder dat geschilde aardappelen tegen bruinkleuring en bederf behandeld worden. Dat kan geschieden in een cysteïne-bad. Het onderzoek hieromtrent wordt nog voortgezet. Verbruik van aardappelen in consumeerbare of bijna consumeerbare vorm is in de V. S. 30 van het totaal. Het merendeel daarvan is „chips". Men acht de kansen voor dit artikel in ons land steeds groter worden en het bedrijfsleven zal de ontwik keling op dit gebied in het buitenland nauwlettend moeten volgen. De bereiding van voorgebakken en diepgevroren patates frites is in ons land nog van geen beteke nis, doch dit kan naar de mening der onderzoekers toch een artikel van enige omvang worden. Voor gebakken is de patates frites slechts kort houd baar, zodat evenals in de V. S. diepvriezen de me thode is voor langere houdbaarheid. De belangstelling voor aardappelpuree in ge droogde vorm is in ons land klein. Ook hier is de houdbaarheid nog een probleem. Het Instituut neemt proeven met al deze produk- ten. Zo zijn b.v. in de jaren 19581960 150 aard appelrassen getest op de-waarde voor chips-berei ding. Men bakt daartoe de ca. 1% mm dunne schijfjes en controleert de kleur, die goudgeel moet zijn en de opbrengst per 100 gram geschilde aard appelen. Uit de proeven, die nog niet zijn afgeslo ten, is tot nu toe gebleken dat Rode Star, Bevelan der en Woudster zeer goede resultaten opleveren. Ook Bea, Pandora en Furore hebben een hoge chipswaarde. Bij het onderzoek is gebleken dat grondsoort waarop is verbouwd en het jaar afwij kende waarden kunnen opleveren. DE BOUW EN INRICHTING VAN AARDAPPELBEWAARPLAATSEN. |\E traditionele bouw met cellen heeft nogal wat bezwaren t.o.z. van transport, werkhoogte en „armslag". Vandaar dat men aandacht heeft be steed aan bewaring en transport in open kisten (met spleten tussen de planken). Voor transport gebruikt men heftrucks (bij voor keur electrisch aangedreven). Het kistensysteem komt alleen bij nieuwbouw en eventueel verbouw in aanmerking. Aantrekkelijk is dat bij dit systeem ook tijdelijk granen, peulvruchten e.d. kunnen wor den gedroogd. Het gebruik van open kisten garandeert niet dat alleen met buitenlucht voldoende en constant ge koeld kan worden. Een koelmachine dient dan wel aanwezig te zijn waarmede men aanvullend (als buitenlucht alleen onvoldoende is) kan koelen. Eleetriciteitskosten en investering zijn dan lager. Bij kisten van 1 m3 kan men 6 stuks opeen stapelen. Een grotere inhoud is geen bezwaar, mits ze vervoerbaar zijn. Voor een deel dienen ze uitneembaar te zijn, waardoor bij niet gebruik ruimte voor andere doeleinden vrijkomt. Bezwaren van het open kistensysteem zijn: Men kan geen natte partyen voldoende snel drogen. Daarvoor heeft men een aparte inrichting nodig. De opwarming vóór de bewerking ontmoet ook be zwaren, daar verschillende partijen in één ruimte zijn opgeslagen. Ook het inbrengen en uithalen van kisten heeft nadelen door instromende warmte. De deuren zijn te voorzien van rubber gedeelten, welke dichtval len na passering. Conclusie t.a.z. van open kistensysteem is dat snel drogen niet mogelijk is. Het systeem met gesloten kisten zou kunnen worden uitgevoerd met dichte wanden, waarbij lucht door de bodem wordt geblazen. Verplaatsing per heftruck blijft mogelijk. Deze kisten zijn duur der. ook het gebouw is kostbaarder omdat een lucht'verdeelsysteem in de vloer nodig is. Een systeem met „dummy"-kisten van halve hoogte onder elke stapel van 6 is mogelijk. Deze zijn aan elkaar gekoppeld en vormen een boven gronds luchtkanaal. De kosten zijn dan minder en men kan het systeem ook gebruiken voor droging van graan, zaden en peulvruchten. Men kan groepsgewijze koelen en poedervor- mige kiemremmingsmiddelen gebruiken. De kis ten zijn zo mogelijk demonteerbaar te maken om ruimte vrij te maken. De afmetingen der kisten zijn 1 m3 en 1.4 m3 voor resp. 700 en 1000 kg. Deze laatste vergen minder investering. Ze moeten in elk geval passen bij gangbare palletmaten. Het beschreven systeem, waarbij op het veld de kisten op de wagen gevuld zouden moeten worden, biedt een oplossing voor alle werkzaamheden en intern transport. Er worden nog technische onder delen nader bestudeerd, terwijl ook het begroten der noodzakelijke investeringen ter hand is ge nomen. HET VENTILEREN EN DROGEN VAN GRANEN HET verslag van het I. B. V. L. vermeldt verder enkele feiten m.b.t. het ventileren en lang zaam drogen van granen. Het onderzoek stelt de invloed van vochtgehalte, temperatuur en bewaar- tijd op het bewaren vast. Dit onderzoek is ver richt voor brouwgerst. Naast genoemde normen zijn er nog andere in vloeden van buiten, waartegen maatregelen wor den genomen, b.v. het storten in niet te dikke lagen en het geregeld omwerken, koelen en venti leren. Een geforceerde ventilatie (lucht blazen dwars door een laag) geeft goede resultaten. Langzame droging door onafgebroken ventilatie brengt het vochtgehalte terug tot 16—17 9f in een normaal jaar. De benodigde luchthoeveelheid in m-'i lucht per m3 graan per uur is afhankelijk van aanvangsvochtgehalte, soort graan en duur venti- latieperiode, b.v. voor tarwe met 25 7c vochtgehal te 360 ms/m3 p. u. gedurende ca. 10 dagen. Beno digd is hiervoor een 2 pk. snellopende schroefventi- lator. Eleetriciteitskosten: van 7 cent per 100 kg (bij 18 7c vocht) tot 29 ct. p. 100 kg (25 vocht). Na de eerste ventilatieperiode kan men volstaan met af en toe ventileren met lucht d\p 2—3° C lager van temperatuur is dan het graan. Langzaam drogen met iets verwarmde lucht ge schiedt in doorblaassilo's met graanblazer voor vullen en doorblazen. In het midden van de silo (diam. 2—4 m, hoogte 36 m) loopt een geperfo reerde buis met stop. De iets verwarmde lucht wordt daarin geblazen en ontwijkt via het graan door spleten in de buitenwand. Bij onderzoekingen aan dergelijke silo's bleek dat 79 etmalen continu moest worden geblazen. Het vochtgehalte om de buis daalde sneller dan bij de buitenwand. Eén keer vermengen van het graan is aan te bevelen. De kosten van electriciteit be droegen van 55 ct (bij 21 vocht) tot 100 ct. (bij 25 7o vocht) per 100 kg. Indien goedkope bouwstaalsilo's bekleed met jute gebruikt kunen worden, zal men ook op bedrij ven met betrekkelijk weinig graan dit systeem meer en meer invoeren. Bij tijdelijke opslag van te vochtig graan is voor zichtigheid geboden t.a.z. van luchtdosering en temperatuur. HOOI VI' N TI LATIK TENSLOTTE vestigen v/e nog de aandacht op door het Instituut verrichte onderzoekingen betreffende hooi ventilatie. Uit de genomen proeven bleek dat het mogelijk is de gehele hooioogst van een bedrijf met buiten lucht te ventileren als het hooi wordt ingeschuurd bij een drogestofgehalte van 65 7c. Bij de proef boerderij „De Ossekampen'' werden proeven genomen met verschillende verdeelsyste men en met warme en koude lucht. Men kwam o.a. tot de conclusie dat bij 30—60 m3 lucht per mhooi per uur de verdeelsystemen weinig ver schil uitmaakten en verder dat de vorm van de tas een belangrijke rol speelt. Het onderzoek wees verder uit, dat voor een langwerpige tas met lang zame stapeling een 1.5 pk. axiaal ventilator aan de eisen voldoet. Voor vierkante tassen zijn ventila toren van 2.5 en 5 pk. nodig, afhankelijk van lang zame en snelle stapeling. Dit laatste is te ontra den. De reeds eerder aanbevolen norm van 40 m:: lucht per m3 hooi per uur ondergaat geen wijzi ging. Dit waren enkele grepen uit het werk van ge noemd Instituut. Wie speciale belangstelling voor een bepaald onderwerp heeft kan zich tot het I. B. V. L. wenden. Dit is gevestigd te Wagenin- gen, Bornsesteeg 59. VORIG jaar stelde de minister van Landbouw en Visserij de Commissie Nieuwe Bedrijfs systemen in de landbouw in. Deze commissie, die is samengesteld uit vertegenwoordigers van het bedrijfsleven en de overheid (voorzitter F. J. Bruinsma, secretaris ir. H. T. Tjallema), publi ceerde onlangs een nota onder de titel: „Struc tuurveranderingen in de landbouw". In deze nota gaf de commissie een uiteenzetting van de rich ting waarin de aanpassing van onze landbouwbe drijven aan de veranderende economische en maatschappelijke omstandigheden kan worden bevorderd. In het bijzonder heeft zij gewezen op de verbetering van de interne bedrijfsstructuur, hetgeen in korte tijd tot een belangrijk hogere arbeidsproduktiviteit kan leiden. De commissie kan zich bij haar arbeid laten bijstaan door stu diegroepen voor de diverse vraagstukken. Reeds is een vijftal studiegroepen werkzaam. Zo kwam onlangs de Studiegroep Pluimveehou derij met een rapport gereed, dat thans openbaar gemaakt is. In dit rapport geeft de studiegroep haar gedachten weer omtrent de toekomstige mo gelijkheden voor het houden van legkippen in be drijfsverband. IN de inleiding van het rapport merkt de stu- diegroep op, dat de Nederlandse pluimvee stapel de laatste jaren enorm is toegenomen. Zo nam in de periode 1950 tot 1959 het aantal leghen nen toe van 15.7 tot 25,3 miljoen stuks en het aan tal eieren per kip van 170 tot 210 per jaar. Het werk van de studiegroep richtte zich in hoofd zaak op de bedrijfstechnische en bedrijfseconomi sche aspecten. Zij acht een afzonderlijke studie van de marktvraagstukken evenwel zeer gewenst. DEN der hoofdstukken is gewijd aan de te ver- wachten ontwikkeling van het aantal legkip pen per bedrijf. In dit hoofdstuk wordt erop ge wezen dat de legkippen in Nederland tot dusverre nog overwegend in kleine aantallen voorkomen. Evenwel blijkt de laatste jaren dat het aantal be drijven met pluimvee afneemt, terwijl het aantal dieren per bedrijf toeneemt. Gezien de voordelen verbonden aan het hou den van een groter aantal legkippen per bedrijf, kwam de studiegroep voor de vraag te staan of het gemengde gezinsbedrijf nog wei zou kunnen concurreren met het grote, gespecialiseerde pluim- veebedrijf. De studiegroep kwam tot de conclusie dat liet gemengde gezinsbedrijf niet achter behoeft te biy- ven, mits maar gestreefd wordt naar een zodanig aantal kippen, dat een zo voordelig mogelijke pro- duktie bereikt wordt. Het optimale aantal zal van bedrijf tot bedrijf verschillen. In het algemeen zal het kunnen variëren van 4001500 legkippen. Bo ven 3500 kippen krijgt het bedrijf naar het oordeel van de studiegroep al een tamelijk gespecialiseerd karakter. Bij grotere aantallen zal men uiteraard nog meer kunnen profiteren van de mogelijkheden tot mechanisatie en rationalisatie. Dan wordt b.v. de automatische voederketting rendabel. Bij minder grote aantallen kan men met voordeel gebruik maken van een voederwagen. UOORTS heeft de studiegroep nagegaan welke mogelijkheden er zijn om de economische weerstand van de gezinsbedrijven met pluimvee te vergroten, daarbij vooral aandacht bestedende aan de financiering, de integratie bij de afzet en de bevordering van het bedrijfseconomisch den ken. Om zoveel mogelijk te kunnen profiteren van de mogelijkheden die het houden van een flinke pluimveestapel biedt,dient volgens de studiegroep vooral aandacht te worden besteed aan de vol gende punten: Systematische benutting van de beschikbare hokruimte. Het kiezen van een geschikt voedersysteem. Het rationeel verzamelen van de eieren. Zorgen voor gezonde dieren. Aan al deze punten wordt in het rapport uit voerig aandacht besteed. a. b. c. d. VERDER wijst de studiegroep op de grote be tekenis van kwaliteitsverbetering van de eie ren, waarvoor er diverse mogelijkheden zijn. Zo zijn er plannen in voorbereiding om de fokkers in deze richting te stimuleren. Een voordeel van grotere eenheden kippen kan zijn dat niet alleen de verzamelkosten van de eieren lager zijn, maar ook dat het ei in versere toestand van de boer derij kan worden opgehaald. Bij produkties in grotere eenheden zou het bovendien gemakke lijker zijn om te komen tot een uitbetaling naar kwaliteit. De studiegroep besluit haar rapport met het opsommen van een tiental punten waarin aanbe velingen worden gedaan voor nader onderzoek. Het voorgaande geeft slechts enkele grepen uit dit belangrijke rapport. Voor belangstellenden is het te verkrijgen bij het Proefstation voor de Ak ker- en Weidebouw te Wageningen door storting van ƒ1,— op giro 966643, onder vermelding „Voor rapport Studiegroep Pluimveehouderij",

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1961 | | pagina 16