Zeeuwse structuurproblèmen
van de grond
ZATERDAG 18 NOVEMBER 1901
Op 27 oktober j.l, werd op initiatief van het Da
gelijks Bestuur der Z.L.M. met de Cultuurtechnische
Dienst, R.L.V.D., enkele landbouwers en secretariaat
een bespreking gehouden Gver de structuurpro
blemen in de provincie Zeeland. Aan het verslag
dat over deze bespreking gemaakt werd, ontlenen
wij de volgende aantekeningen.
IIET uitgangpunt voor de bespreking was te trachten eventuele wegen te vinden, waardoor verbetering
van de slechte structuur van de grond, zoals die zich in verschillende delen van de provincie voor
doen, kan worden verkregen.
Hiervan uitgaande werd vooropgesteld dat het zeer moeilijk is het complex van factoren te analyseren
die het ernstige structuurverval eventueel kunnen verklaren. Met betrekking tot deze factoren werd
alleen opgemerkt, dat de aanpak van de verschillende gebieden direkt na inundatie van 1953 weliswaar
noodzakelijk was, maar met het oog op de structuur van de grond niet op een gunstig ogenblik plaats
vond. Daarbij.komt dat bij de aanvang van de werkzaamheden, de ervaring en het onderzoek van de
grond af, moest worden opgebouwd. Latere verkavelingen hebben kunnen profiteren van de ervaringen,
de resultaten van de vele proeven en van groter theoretisch inzicht.
TfOOR de gehele provincie meende men een ach-
teruitgang van de structuur van de bodem te
kunnen constateren. Enerzijds was men van oor
deel dat van een relatieve achteruitgang sprake is
door de hogere eisen die door de mechanisering aan
de structuur van de grond wordt gesteld. Ander
zijds is er een absolute structuurteruggang door
de sterker wordende mechanisering en de zwaar
dere werktuigen, waarbij kcmt een veronachtzaming
van dc organische stofvoorziening van de grond.
Door deze oorzaken is van een labiel structuur-
evenwicht sprake, waardoor bij natte perioden in
vele gebieden ongunstige verschijnselen optreden.
De toenemende aandacht die aan groenbemesting,
toepassing van gips (uiteraard alleen voor gronden
die nog gevolgen van inundatie ondervinden) en
schuimaarde enz. wordt geschonken is, vanuit deze
algemene situatie bezien, verheugend.
llfAT betreft de huidige probleemgebieden is het
uit onderzoekingen gebleken, dat van de vele
factoren die in de beschouwingen zijn betrokken,
de Na-bezetting van het kleicomplex als mogelijke
oorzaak van de moeilijkheden, het duidelijkst naar
voren kwam.
Er bleek verband te bestaan tussen schade,
duur der inundatie en zwaarte van de grond.
Zelfs in de kringen van de ter zake deskundige on
derzoekers bleken deze uitkomsten verwondering te
wekken, daar men deze invloeden zo lange tijd na
de inundatie niet had verwacht.
r\E maatregelen voor deze gronden zullen dan ook
gericht moeten zijn op de verdrijving van het
Na uit het kleicomplex door Ca.
Aan de kalktoestand van de grond en de ver
betering hiervan zal dan ook intensief en met
regelmaat aandacht moeten worden geschonken.
De zieke gronden zullen licht bewerkt moeten
worden. Bij gipsaanwending zal dan ook licht ge
ploegd moeten worden, daarbij krijgt men welis
waar een dunnere bouwvoor, maar met een rede
lijke organische stofvoorziening. De praktijk zal niet
te haastig mogen zijn bij de bewerking van de grond
en deze zoveel mogelijk in droge toestand moeten
bewerken. Gips blijkt overigens een „wondermid
del" te zijn, hetgeen in de praktijk op de percelen
waar gips toegepast was, overduidelijk te zien is.
de zogenaamde zieke plekken zijn (met name
in de Zak van Zuid-Beveland) goede resultaten
bereikt met groenbemesting (wikke). Door het juiste
moment van het zaaien af te wachten, was de op
komst hier goed. Deze percelen ondervinden nu bij
hevige regenval geen moeilijkheden. Ook voor
grotere oppervlakten verdient de groenbemesting
alle aandacht. Hierbij kan weliswaar een belang
rijke oogstderving plaatsvinden maar op betrek
kelijk korte termijn worden goede resultaten be
reikt.
Aan de verbetering van de detailontwatering
wordt veel betekenis toegekend, aangezien hierdoor
de vicieuze cirkel slechte structuurwater
slechte structuur) kan worden doorbroken.
Het aanbrengen van (al of niet tijdelijke) grep
pels of kavelsloten kan een oplossing zijn en ver
dient soms aanbeveling.
Het afvoeren van het oppervlaktewater voor
percelen met genoemde moeilijkheden kan worden
verbeterd door het leggen van een drainreeks naar
de plaatsen met piasvorming (aangepaste drainage),
gecombineerd met maatregelen ter bevordering van
de doorlatendheid van de drainsleuf. Er zijn in onze
provincie echter een aantal gronden, waartegen
praktisch geen afdoende maatregelen te nemen zijn
om tot afdoende ontwatering te komen, tenzij men
meer greppels legt en de bouwkruin voldoende bol
legt.
"PvE bevordering van de doorlatendheid van de
drainsleuf geschiedt nu hoofdzakelijk door
middel van schelpen. De ervaringen met deze drai
nage zijn verschillend. Er zijn toepassingen, waar
na enige langere tijd van dichtslibbing sprake is.
Daarentegen zijn er toepassingen die ook op lan
gere termijn goed poreus blijven.
Bij de toepassing van schelpendrainage zal dan
ook aan de volgende punten aandacht moeten wor
den geschonken:
Men moet in verband met e.v.t. dichtslibbing
geen grote hoeveelheden water in korte tijd
door deze schelpen afvoeren bijvoorbeeld door
een gat te graven boven de schelpenopvulling.
Door middel van afdekken van de schelpen
opvulling met turfmolm of zoden kan men een
permanente dcorlatendheid direkt onder de
bouwvoor bevorderen.
Na 34 jaar zal men schelpendrainage moeten
controleren en indien nodig de schelpenvulling
moeten vervangen.
Bij zeer slempige bovengrond de schelpen tot
in de bouwvoor aanbrengen.
Men zal goede (niet te fijne en verontreinigde)
schelpen moeten gebruiken, daar anders ver
stopping optreedt.
MET in achtneming van deze punten zullen van
deze drainage, goede resultaten mogen worden
verwacht.
Dat eventueel toch een dichtslibbing kan plaats
hebben, wordt in aanmerking nemende dat het hier
veelal kleine oppervlakten betreft, niet als een
groot bezwaar gezien. Het verwijderen en vervan
gen van deze schelpen-drainage kan gemakkelijk*
en goedkoop geschieden. De vooroordelen die met
betrekking tot deze drainage worden gehooid, wor
den dan ook afgewezen.
Ter verhoging van de doorlatendheid van de
drainsleuf kan men ook stro toepassen in plaats van
schelpen. Bonen, karwij en koolzaadstro wordt
beter geacht dan graanstro.
De m< gelijkheid va» het door rottingsprocessen
viltig worden van het stro, bij toepassing van dit
materiaal, wordt niet uitgesloten geacht. Hierdoor zou
dan een cndoorlatende laag kunnen ontstaan. Het
gevaar van dichtslibben wordt even groot geoor
deeld als bij de toepassing van schelpen, waarbij
echter de kwaliteit van de toegepaste schelpen van
belang werd geacht.
^ENEINDE een inzicht te krijgen in loepassings-
A mogelijkheden zowel van schelpen als van
stro en om te trachten de duur van de doorlatend
heid van beide materialen, waarvan grotendeels
het rendement van beide methoden afhankelijk is,
te bepalen zullen door de C.D. vergelijkende proe
ven worden aangelegd.
Ook kan de doorlatendheid van de drainsleuf
bevorderd worden door boorgaten naast de
drainbuizen op te vullen met turfmolm of ander
doorlatend materiaal.
Het woelen van de grond (tot 0,80 m) wordt af
geraden, aangezien volgens proeven de resultaten
weinig of niet bevredigend zijn, doordat het
structuurverval hierdoor ook naar de ondergrond
wordt verplaatst. Alleen indien sprake is van
een ondoorlatende laag zal toepassing wense
lijk kunnen zijn.
Het zogenaamde moren (tot plm. 0,30 m) ver
dient in de Na-gronden in de huidige probleem
gebieden geenszins aanbeveling; daar juist de be
werkingen van de grond moeten worden beperkt.
Bij poelgronden is de ligging van de drains in
een veenlaag waarschijnlijk gunstiger dan in
een slappe ondergrond. Deze conclusie mag wor
den getrokken uit de praktijk-gevallen, waarbij
drains in een veenlaag gelegen goed bleken te
voldoen,
Het structuurverval, van de o.a. bij egalisatie
afgegraven plekken, is volgens de praktijk goed
te bestrijden door het toepassen van schuim
aarde.
Het vermoeden bestaat dat dit structuurverval,
dat soms op kalkrijke afgravingen voorkomt,
wordt veroorzaakt door een immobiliteit van de
van nature aanwezige kalk.
UOOR sommige graskavels dia na verkavelings
werkzaamheden als bouwland in gebruik zijn
genomen, wordt nu bij structuurmoeilijkheden
vaak het advies gehoord dat omzetting in weiland
een oplossing is.
Voor dergelijke gronden zal ook een goede
vruchtwisseling (met bijv. kunst weide en graszaad)
een mogelijkheid zijn.
Van groot belang wordt het drainageonderhoud
geacht. Er wordt op gewezen dat dit onderhoud ge
combineerd met de boorgatenmethode dient plaats
te vinden, teneinde een goed resultaat te waar
borgen.
Naar aanleiding van de veelvuldige uitzaai van
gerst op gronden met een slechte structuur, wordt
er de aandacht op gevestigd dat gerst weliswaar
weinig zoutgevoelig, maar zeer structuurgevoelig is.
Voor de gronden met de genoemde problemen ver
dienen dan ook andere minder structuurgevoelige
gewassen de aandacht.
pEN nadere bespreking over de structuurpro-
blemen op Schouwen tussen kringbestuur en
de wetenschappelijke afdeling van de C.T.D. zal
plaats vinden om te trachten voor de verschillende
problemen een optassing te vinden.