108e Nederlands Landhuishoudkundig Congres 1961 H1 D1 te ENSCHEDÉ Landbouwpolitiek op langere termijn 0r Landbouw en recreatie ZATERDAG 28 OKTOBER 1831 7<5<* IP de eersle dag van het landhuishoudkundig Congres, 19 oktober jj.f die was gewijd aan het onderwerp: ..Landbouw- politiek op langere termijn", is behalve door ir. A. W. Luitjens, tevens het woord gevoerd door de Voorzitter van het Landbouwschap de heer A. W. Biewenga. Hoewel ten aanzien van benaderingsgewijze van de problematiek verschillen waren te constateren met het betoog van de heer Luitjens kan niet worden gesproken van een principieel ander geluid van de zijde van de Voorzitter van het Land bouwschap. Gezien de snelle ontwikkeling van de landbouw in de achterliggende tien jaren en gelet op de te verwachten wijzigingen in de toekomstige produktie- en afzetvoorwaarden voor de agrarische voortbrenging, bestaat er aldus de heer Biewenga alle aanleiding voor een bezinning op de toekomst van de Nederlandse landbouw en op de doelstelling en de middelen van de in de komende jaren te voeren landbouwpolitiek. Voor de toekomst zag de heer Biewenga de volgende ontwikkelingen: gezien de voortgaande ontsluiting van het platteland door stijging van de arbeidslonen en de verbetering van de secundaire arbeidsvoorwaarden Industrie het duurder én schaarser worden van de arbeid, ook voor de landbouwer, een voortzetting van de wijzigingen in de afzetsector waar hoog waardiger land- en tuinbouwprodukten en tenslotte een, voorlopig blijvende, laag niveau van wereldmarktprijzen. IN de Nederlandse landbouw zullen twee ontwikkelingen op de voorgrond moeten staan: verhoging van de arbeidsproduktiviteit; aanpassing van het produktie- en afzetapparaat aan de wijzigingen in de vraag. Een der eerste noodzaken die hieruit voortvloeien is aldus spreker arbeidsbesparingen in de bedrijfsvoering door te voeren teneinde de wenselijke verhoging van het arbeidsinkomen te realiseren. Voor de zuivere akkerbouw en veehouderijbedrijven komt samenhangend hiermede tevens de wenselijkheid van oppervlaktevergroting naar voren. De werkelijke produktierich- ting van de akkerbouwbedrijven zal volgens de heer Biewenga voornamelijk zijn gelegen in die van de kwaliteitsprodukten, zoals pootaardappelen. brouwgerst, zaaigranen en grove tuinbouwprodukten. Hoewel naar aanleiding van latere vragen de moeilijke huidige situatie van verschillende produkten werd erkend, meende spreker dat in de afzet op langere termijn wel perspectief aanwezig was. Voor de graansector werd een somber geluid gehoord. Het werd een vraag geacht of de concur rentie niet de Franse bedrijven zou zijn vol te honden in de toekomst. Konden wij de vorige week reeds uitvoerig aandacht besteden aan hetgeen door Ir. Luit jens mede namens Ir. M. A. Geuze over het onderwerp „Landbouw politiek op langere ter mijn" werd uitgespro ken, deze week beste den wij zeer in hei kort enige aandacht aan het geen door de heer Bie wenga hierover naar voren werd gebracht. De tweede congresdag was gewijd aan „Land bouw en Recreatie" en „Landbouw en Water beheersing", respectie velijk ingeleid door drs. D. H. Franssens en ir. C. D. Viehoff. Deze week een korte samen vatting van de inleiding van Drs. Franssen. RED. De gemengde bedrijven zullen een grote omschakeling moeten doormaken in de richting van een verdergaande specialisatie. Hierbij zal een middenweg moeten worden gevonden tussen ontmenging en een redelijke risicospreiding. Dal evenwel de verandering in deze groep bedrijven groot zal moeten zijn was volgens spreker een vaststaand feit. Bij deze structuurveranderingen in het individuele bedrijf die zich zullen moeten voltrekken zal de zelfwerkendzaamheid van de boeren een zeer belangrijke zijn, aldus de heer Biewenga. „Men zal in de boerenstand de verandering moeten aandurven". |ET landbouwbeleid van bedrijfsleven en overheid dient in de komende periode gericht te zijn op het bevorderen van de aanpassing van de richting en organisatie van de voortbrenging, verwer king en afzet van land- en tuinbouwprodukten aan de veranderignen in de produktie- en afzetvoor waarden. De noodzaak van zelfwerkzaamheid geldt evenzeer ten aanzien van het probleem van de afzet en de verwerking. Hierbij zal, aldus spreker, een door de landbouw zeer actief standpunt moeten worden ingenomen, aangezien een integratie van de verwerking en afzet in het totale produktieproces een voor waarde is voor een goede ontplooiing van de landbouw. De concurrentiepositie van de Nederlandse land- en tuinbouw zal in belangrijke mate afhangen van de doelmatigheid van het verwerkings-, afzet- en distributie-apparaat. Op dit terrein van de valorisatie wenste de heer Biewenga initia tieven zoals die in de beginperiode van de cooperates in de Iandbouwwereld er zijn geweest. Voor de coöperatieve sector achtte de heer Biewenga verdere concentratie onvermijdelijk. Hierbij zullen van plaatselijke en regionale coöperatieve instellingen offers gevraagd worden ten aanzien van eigen souvereïniteit. De eisen voor het volgen van het landbouwprodukt van producent naar consument, zullen hiertoe echter steeds meer dwingen. DE heer Biewenga besteedde vervolgens in zijn betoog aandacht aan de verschillende knelpunten die zich veelal nu reeds voordoen en in de toekomst in sterkere mate naar voren zullen komen. Ten aanzien van de arbeid achtte hij het niet mogelijk vast te stellen voor hoevelen er in de toekomst plaats zal zijn in de landbouw. Het streven zo veel mogelijk mensen vast te houden in de land bouw achtte hij niet in overeenstemming met het belang van de agrarische bedrijfstak. Het arbeids inkomen zal bij dit vraagstuk bepalend moeten zijn. Bij een te laag niveau staat dan behalve de af vloeiing de mogelijkheid van een betere produktierichting open. Voor de akkerbouwgebieden zullen, aldus spreker, altijd landarbeiders noodzakelijk blijven. Hoever zich de daling van de arbeidskrachten zal voortzetten is moeilijk te, voorspellen. Een eerste Vereiste voor het behoud van het gewenste aan tal is zorgen voor een gesloten arbeidsjaar. De toenemende kredietbehoefte door de veranderingen die zich zullen voltrekken, vereisen ook wijzi gingen in de financieringssectör. ALS inleider over het probleem recreatie, waar de landbouw en de boerenstand steeds meer mee wordt geconfronteerd, was op de tweede dag van het Landhuishoudkundig Congres uitgenodigd drs. D. H. Franssens, planoloog van het Landbouwschap. De heer Franssens ging er in zijn betoog vanuit dat door de sociaal-economische vooruitgang de recreatie een gevestigd maatschappelijk verschijnsel is geworden. Over dit verschijnsel kan men in details van mening verschillen, haar betekenis valt niet te loochenen- Spreker was van oordeel dat in deze recreatie (waarbij hij zich beperkte tot de openluchtrecreatie) een groot aantal conflictpun- ten aanwezig is gezien de tegenstrijdige belangen die veelal met de landbouw bestaan. Als voorbeel den hiervan noemde hij de verboden tot kassenbouw, waarmee op vage esthetische gronden de land bouwkundige en nationaal-economische belangen worden geschaad; de lage, natte graslanden die men uit het oogpunt van natuurbescherming in die hoedanigheid wil zien gehandhaafd, en als een derde voorbeeld het probleèm 'van de boerderijènb'o u W fcE heer Franssens was van oordeel dat er vaak van romantische opvattingen kan worden gespro ken bij de groeperingen die menen de belangen van de recreatie te moeten verdedigen. Deze opvattingen zijn dan ook veelal in strijd met die in de landbouw zelf en staan de wijzigingen in structurele omstandigheden in de weg. Deze gesignaleerde groeperingen hebben echter een vrij be langrijke invloed. Daarom is een goede belangenbehartiging van groot belang. "Het gevaar in de dis cussies is anders groot dat het sentiment de boventoon gaat voeren. Van de verhouding tussen recreatie en landbouw achtte spreker twee aspecten van grote beteke nis: a. de invloed van de (verschillende vormen van) recreatie op het agrarisch grondgebied; b. het verband tussen de recreatie en het maatschappelijk leven op het platteland. Het onttrekken van grond aan de landbouw ten behoeve van een intensief gebruik moet in be ginsel aanvaardbaar worden geacht. De vergoeding van de door de agrariërs te lijden schade moet daarbij zijn verzekerd. Over het algemeen zal deze onttrekking aan de landbouw beperkte opper vlakten betreffen. I\E landbouw zal ook een actieve landschapsverzorging moeten gaan voeren en niet moeten mee- werken aan conservering. De afweerhouding van het platteland t.o.v. de recreatie achtte spreker foutief. Zowel economisch als maaschappelijk zag de heer Franssens in de recreatie voor het plat teland voordelen. De „leefbaarheid" van verschillende gebieden kan hierdoor worden vergroot, o.a. doordat de bestaansbasis van de middenstandsbedrijven kan worden vergroot. Ook kan door het ver strekken van verblijfsaccomodatie het inkomen van vele boeren worden verhoogd. Op maatschappelijk gebied achtte spreker het van belang dat nieuwe banden tussen stad en plat teland kunnen ontstaan en het wederzijds begrip hierdoor zal groeien. Van betekenis hierbij is dat de recreatiezoekenden begrip hebben voor de eisen van het boerenbedrijf en respect voor de overtuigin gen en levensgewoonten van de plattelandsbevolking. IN de prijsbeheersing van landbouwgronden zat? spreker een gevaar van verstarring. Een vrijer prijsvorming achtte hij mede gezien de E. E. G. noodzakelijk. Een goede bescherming van de pachter zou hierbij evenwel gewaarborgd moeten zijn. Als conclusie van zijn bqj:oog stelde de heer Biewenga dat de sociaal-economische positie van de boer afhankelijk is van het structuurbeleid (waarvoor een versnelling van het ruilverkave lingsprogramma werd bepleit)het prijsbeleid van de overheid en de integratie van afzet en verwer king. De landbouwpolitiek, zowel van overheid als bedrijfsleven, zal de natuurlijke ontwikkeling moe ten begeleiden. Deze politiek zal de stroomrichting: niet moeten veranderen maar de stroom kanali seren en doorbraken tegenhouden. Als uitvloeisel van zijn betoog waarin op de noodzakelijke en te verwachten structuurveranderingen werd gewezen, wenste spreker dan ook een dynamische land bouwpolitiek, waarbij de aanpassing de voornaam ste doelstelling van het beleid zou zijn. DISCRIMINEREND FRANS INVOER BELEID VOOR ZUIVEL. HET Produktschap voor Zuivel is veront rust en verontwaardigd over het voor Nederland discriminerende Franse invoerbe leid ten aanzien van zuivelprodukten. Het meent dat dit beleid een flagrante inbreuk betekent op het E. E. G.-verdrag. Waar im mers dit verdrag gericht is op de verruiming van het handelsverkeer tussen de aangeslo ten landen, wordt zelfs de reeds vóór het tot standkomen van dit verdrag bestaande Nederlandse zuivelexport naar Frankrijk on mogelijk gemaakt. Dit is reeds het geval sinds begin 1960. De laatste uitvoer van Nederlandse zuivelprodukten met uitzon dering van melkpoeder naar Frankrijk heeft in de eerste maanden van dat jaar plaats gehad. Nu zal Frankrijk naar verluidt bin nenkort voor de tweede maal in 1961 invoer- mogelijkheden voor kaas openen, doch op nieuw zullen deze niet gelden voor z.g. half- liarde kaas, waartoe de in Nederland bereide en traditioneel naar Frankrijk geëxporteerde kaassoorten behoren. Het gevolg hiervan kan zijn, dat die Franse consumenten, die in het verleden een bepaalde voorkeur voor originele Nederlandse kaas hebben getoond, van dit produkt zullen vervreemden, doordat het produkt in Frankrijk niet meer te koop is. Mogelijkheden voor de export naar Frank rijk van andere Nederlandse zuivelprodukten zijn evenmin aanwezig. In dit opzicht wordt o.m. dit jaar de export naar Algiers van ge condenseerde meik een merkartikel met een eigen markt! sterk getroffen. Zou Frankrijk uitvoering hebben gegeven aan de bepalingen inzake contingentsverrui ming van liet Verdrag van Rome, dan zou hel de invoer hebben moeten toestaan van 4325 ton half harde en 500 ton korstloze kaas, dit tegenover een eigen kaasproduktie van ca. 450.000 ton. Voorts legt hel Verdrag in voer verplichtingen op voor de import van 4950 ton gecondenseerde melk en 1825 ton melkpoeder en melkproduktcn. Het Bestuur van het Produktschap voor Zuivel zal zich met de Nederlandse regering verstaan teneinde te bereiken, dat Frankrijk de invoer van Nederlandse zuivelprodukten weer mogelijk maakt. I>.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1961 | | pagina 3