Het garantiebeleid ZATERDAG 2 E'EN verdergaande samenwerking binnen het coöperatieve verwerking 3- en afzetapparaat, zowel op het gebied van de verwerking als op dat van de verkoop, kan leiden tot lagere verwerkingskosten en tot hogere opbrengsten. In de zuivelsector zal dit kunnen leiden tot een lagere bij drage uit het L. E. F., in andere sectoren kan een hogere prijs voor de •grondstoffen van de leden het directe gevolg zijn. Voorzover dit nog niet het geval is zal de verwerking van de produkten op coöperatieve basis ter hand genomen moeten worden, resp. de coöperatieve afzet moeten worden opgebouwd, eventueel in samenwerking met andpren. Meer onderzoek naar nieuwe aanwendingsmogelijkheden voor de agrarische grondstoffen en naar betere verwerkingsmethoden zal moeten plaatsvinden; voor deze research is bundeling van krachten nodig. IN de zuivelsector kan de kwaliteit van een aantal produkten nog steeds worden opgevoerd en lijkt het zonder veel bezwaar mogelijk om de bin nenlandse prijs iets te verhogen, zoals een onzer reeds enkele jaren ge leden heeft aanbevolen (b.v. voor kaas en koffiemelk, terwijl de situatie van de boter een aparte beschouwing nodig maakt)Verbetering van de kwaliteit is ook bij andere produkten actueel, waarbij we onder meer den ken aan eieren (vers) en aardappelen. Bij dit laatste produkt zijn behalve de soms slechte kwaliteit en het gebrek aan uniformiteit ook de hoge marges van de tussenschakels een bron van ergernis voor producent en consument. Het moet toch wel te denken geven, dat er een tijd geweest is dat de consumptieaardappel voor 50 boven de kg-prijs af-boerderij ep de kar te koop was, terwijl het nu meestal een orde van grootte van 100 (/c of meer geworden is. |*E export vraagt meer eenheid van optreden van de exporteurs en wellicht ook meer steun van overheidszijde. In het algemeen werd door Ir. Franke in zijn eerdergenoemde inleiding gesteld, dat het behoud van bestaande exportmarkten op langere termijn en het open breken van nieuwe, een gezamenlijke aanpak, vooral voor een klein land als het onze, eigenlijk zonder meer noodzakelijk maakt. I|E ontwikkeling van het moderne levensmiddelenbedrijf in de richting van grootwinkelbedrijven met zelfbedieningszaken, supermarkets c.d. en de steeds toenemende vraag naar zgri. panklare produkten en zelfs maaltijden, betekenen dat aan een aantal agrarische produkten andere eisen worden gesteld dan voorheen. Eensdeels heeft dit tot gevolg, dat grote hoeveelheden gestandaardiseerde produkten gevraagd zullen worden van prima kwaliteit, die snel en regelmatig aangevoerd kunnen worden. De voorbereiding en de voorverpakking, al dan niet door samenvoeging, zullen een steeds grotere rol gaan spelen. Anderzijds vloeit uit deze ont wikkeling voort, dat de zgn. verticale integratie veld zal winnen, de inkoop gecentraliseerd zal worden en de kosten van de dienstverlening (b.v. diep vriesketting, verpakking) zullen toenemen. Wil de boer zelfstandiglslijven en een zo groot mogelijk deel van de consumentengelden tot zich trekken, dan zal hij zelf deze ontwikkeling moeten opvangen en er misschien zelfs op anticiperen. Hij zal moeten durven integreren in de produktiekolom tot aan de consument, indien dit de beste oplossing is, ook al zouden hier mede nog grote investeringen gepaard moéten gaan. De verpakking opent de mogelijkheid om door gezamenlijke inspanning voor verschillende produkten met merkartikelen te komen op basis waarvan in binnen- en buitenland propaganda gemaakt kan worden. SAMENWERKING IVEZE voorbeelden alleen ter illustratie dat het begrip valorisatie veel- omvattend is. De boer is dus niet klaar met de technische fase op het bedrijf zelf, maar hij zal zich nu moeten wijden aan de vervolmaking van het commerciële aspect. Het motto hiervoor moet zijn; samenwerking op brede basis, coöperatief en indien nodig ook niet-coöperatief (recent voorbeeld Deïtachemie-Montecatini). Nader onderzoek zal moeten aangeven voor ieder produkt of groep van produkten wat de tekortkomingen zijn en welke maat regelen tot de beste oplossing kunnen voeren. Dit onderzoek is marktonder zoek in de ruimste zin des woords. Het behelst niet slechts marktverkenning, het omvat het gedetailleerd „doormeten" van de gehele produktiekolom, waarbij a.h.w. ieder produkt gevolgd wordt vanaf de boerderij totdat het via verschillende kanalen en prijssluizen bij de consument is aangekomen. Het marktonderzoek moet worden gezien als „valorisatieonderzoek", dat er op gericht is om de wegen aan te geven die leiden tot opbrengstmaximalisatie van de agrarische produkten. In het prac-tische vlak doen zich twee vragen voor, n.l. 0D op welke wijze moet het „valorisatieonderzoek", waarover al zo lang wordt gepraat, worden opgezet <1 hoe moeten de resultaten ervan getransformeei'd worden in concrete daden. Uitgaande van het feit dat het onderzoek verricht zal moeten worden ten bate van zeer veel kleine ondernemers, lijkt de meest voor de hand liggende en practische oplossing te zijn dat de standsorganisaties hier het initiatief nemen. Zij kunnen daarbij de grotere coöperaties, vooral zij die landelijk werkzaam zijn, van het begin af mede inschakelen. Deze coöperaties zullen het algemeen boerenbelang moeten laten prevaleren boven de eigen, uiteraard meer beperkte, doelstelling; het is de vraag of aanpassing van de Statuten «fan niet noodzakelijk is. Gp deze wijze kan een ruim- opgezet en financieel voldoende krachtig, samenwerkingsorgaan worden opgezet. Dat de standsorganisaties een leidende rol moet worden toegekend, is nodig omdat op deze wijze eventuele concurrerende commerciële aspecten die anders kunnen optreden, kunnen worden opgevangen en geëlimineerd. Het orgaan zal in eerste aanleg onderzoek verrichten (of laat het in opdracht onderzoek verrichten) en worden op basis daarvan bepaalde conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan. De leiding zal daarna moeten bepalen welke maat regelen genomen moeten worden om de aanbeveling om te zetten in daden. Hiervoor zullen besprekingen en onderhandelingen nodig zijn met belang hebbende groeperingen, waartoe deze leiding het initiatief kan nemen. We denken b.v. aan de Overheid, Produktschappen, verwerkende industrieën, groepen van exporteurs, grossiers, detailhandel, coöpefaties en organisaties van het agrarisch bedrijfsleven zelf. In hoeverre de Overheid zou kunnen deelnemen in de werkzaamheden van het samenwerkingsorgaan, zou nader bekeken dienen te worden. Uit het voorgaande mag niet worden afgeleid dat we voorstander zijn van centralisatie zonder meer. Op dit terrein echter is centralisatie nodig, omdat regionale activiteiten leiden tot versnippering van krachten en te beperkte opzet door gebrek aan middelen, terwijl de realisatie van bepaalde plannen het gevaar van onderlinge concurrentie insluit. Coördinatie op landelijk niveau van regionale activiteiten is derhalve wel de geringste eis die gesteld moet worden. LOK TOREK 1961 Als derde groep van de middelen die aangewend moeten worden om de doelstellingen van het landbouwbeleid te verwezenlijken, het garantie, beleid. In het S. E. R.-advies 110 1 van 1959 inzake het garantiebeleid in de landbouw worden diepgaande beschouwingen gewijd aan de voor- on nadelen van een garantiebeleid in de vorm van een prijsbeleid, of in de vorm van toeslagen. Het heeft weinig zin om hierover verder te theoretiseren, nu zich bij de argumentatie, die is gebruikt om het garantiebeleid in hoofdzaak te voeren als prijsbeleid, in steeds versterkte mate de noodzaak voegt om or,* landbouwbeleid te laten toegroeien naar dat wat in de E. E. G. zal worden toegepast. Het garantiebeleid moet niet allèèn gezien worden als höt middel bij uitstek om een redelijk bestaan in de agrarische sector te verwezenlijken. De twee andere genoemde groepen van middelen, t.w. die.de bedrijfsstructuur en de afzetstructuur dienen te verbeteren, moeten allereerst worden genoemd; liet garantiebeleid is aanvullend. Omgekeerd is het garantiebeleid onontbeerlijk gebleken voor het realiseren van de eerste doelstelling van niet landbouw beleid. Reeds geruime tijd geleden is aan de omschrijving „redelijk bestaan in de agrarische sector" een nadere omlijning gegeven door de toevoeging „op goed geleide en sociaal en economisch verantwoorde bedrijven". Het is duidelijk dat hiermede bedoeld wordt dat door middel van het garantiebeleid niet getracht moet worden om inefficiënt geleide, duur werkende bedrijven in stand te houden, noch om te kleine oneconomische bedrijfsvormen te steunen. Hiermede is een ieder het wel eens. Gezien de ervaringen van de laatste jaren, kan gezegd worden dat onze Nederlandse neiging tot perfectie onderdrukt moet worden. Deze vage formulering is niet cijfermatig te concretiseren. Gebleken is immers, dat „goed geleid" niet in normen is te vangen, zeker niet voor akkerbouwbedrijven, en dat hoogstens minimum normen kunnen worden aangehouden, die als zodanig weinig zin hebben en slechts verstar rend kunnen werken. Ook rijpt steeds meer het inzicht, dat het economisch verantwoord zijn los staat van de bedrijfsgrootte; de factor boer zoals men lelijk pleegt uit te drukken js doorslaggevend. DE KOSTPRIJSBEREKENING De betekenis hiervan dient noodzakelijkerwijs enigszins gerelativeerd te worden, zowel met het oog op de E. E. G., als met het oog op het feit, dat rechtstreeks aan kostprijzen gebonden garantieprijzen geen reële prijzen behoeven te zijn, d.w.z. niet in een reële verhouding tot de afzetmogelijkheden behoeven te staan. Deze open benadering van het garantiebeleid biedt de nodige ruimte voor een soepele hantering van het stelsel van garantieprijzen. En indien dit nodig is geen principieel tegenstand tegen een beperking van het gegarandeerde kwantum. De agrarische producenten echter zijn hierdoor minder zeker van de verwezenlijking van het redelijk bestaan dan bij con stelsel van gekoppelde kostprijzen-garantieprijzen (termen als „uitholling van het garantiebeleid" zijn in dit verband gebruikt en niet ten onrechte) en zij mogen dan ook verwachten dat op andere wijze hierin wordt voorzien. B.v. door verbreding van de basis van het garantiebeleid waar dit mogelijk is. Betreurd moet worden dat de Overheid, voorlopig althans, de kans voorbij heeft laten gaan om begrip te tonen door na te laten het koolzaad in liet garantiebeleid te betrekken en de vlasteelt te ondersteunen door middel van het verstrekken van een verwerkingspremie aan de vlassers. Soepelheid en medewerking aan de ene zijde moet worden beantwoord met eenzelfde hou ding aan de andere kant, wil van een vruchtbare samenwerking sprake zijn. Zoals trouwens voor het hele landbouwbeleid, geldt ook voor het garantie beleid, dat stabilisatie binnen bevroren financiële grenzen tekort doet aan de groeikracht van de agrarische economie. Behalve door verbreding van de basis van het garantiebeleid kan de overheid ook compensatie vinden in liet actief mee bevorderen van de afzet, indien hierdoor de opbrengstprijzen ver hoogd kunnen werden en/of de afzet verruimd. Het zojuist genoemde garantiebeleid mag niet zo worden uitgelegd, dat kostprijsberekeningen nu voortaan overbodig zouden zijn; ze blijven één van de belangrijkste hulpmiddelen van het beleid, hetgeen ook het geval is met de rentabiliteitsberekeningen per bedrijfstype, die door het L. E. I. als voor calculatie worden gemaakt. Het landbouwbeleid, en dan in het bijzonder het garantiebeleid, pleegt weer standen op te wekken bij het niet-agrarïsche bevolkingsdeel. Het is de taak van het agrarisch bedrijfsleven om door middel van objectieve voorlichting het Nederlandse volk van de wenselijkheid van de Overheidsmaatregelen ten aanzien van de landbouw te overtuigen. Juist hier kan en moet een politiek op langere termijn bedreven worden. Het public relations-werk zal nu einde lijk eens aangepakt moeten worden op nationaal niveau. Deze taak zou vanaf het begin opgedragen moeten worden aan het orgaan, dat het marktonderzoek in ruime zin moet gaan uitvoeren. DE E. E. G. D' Wij bevinden ons in de overgangsfase naar een grotere markt in E. E. G.- of in E. E. G./E. F. T. A.-verband en met het oog daarop er bepaald onver standig aan doen om nu als eerste van de „zes" en als agrarisch export land op ingrijpende wijze de produktie te beperken. Hèt motief voor deze stelling is vooral gelegen in de omstandigheid dat ons land op grond van technische factoren en op grond van het niveau van het ondernemerschap van onze boeren en tuinders, in de grotere markt een relatief sterke positie zal kunnen innemen. Ook de ligging van ons land t.o.v. de grote consumptie- centra werkt hieraan mede. Door op dit moment de produktie ingrijpend in te krimpen zal onze exportpositie straks minder sterk zijn en we zouden dan ook eerder willen pleiten voor het verstevigen van onze posities in de E. E. G.- en E. F. T. A.-landen daarmede eigenlijk anticiperend op de grotere markt dan voor het afbreken van reeds opgebouwde stellingen. Dit anticiperen gebeurt in andere bedrijfstakken naar onze indruk in tamelijk sterke mate en het zou geen kwaad kunnen wanneer ook in de landbouw meer in deze richting zou worden gedacht. Een dergelijke politiek zal de bereidheid vragen om risico's te nemen en eventueel offers te aanvaarden, die, naar gehoopt mag worden, een tijdelijk karakter zullen hebben, terwijl voor het welslagen ervan een nationaal beleid wellicht niet gemist zal kunnen worden. Bij dit alles mag nog worden bedacht, dat de omvang van onze produktie en van de exportabele hoeveelheid weinig gewicht leggen m de E. E. G.- of E. E. G./E. F. T. A.-schaal.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1961 | | pagina 11