786 Doelmatige afzetstructuur ZEEUWS LANDBOUWBLAD Deze verheugende ontwikkeling is snel gegaan, evenals alle ontwikkelingen in de afgelopen 15 jaar, maar helaas kan thans hier en daar een zekere stagnatie bespeurd worden, die niet gerechtvaardigd wordt door hetgeen reeds Werd bereikt, en die zeker niet in overeenstemming is met de zeer dynami sche wereld rondom, waarin het platteland moet worden geïntegreerd. Geldt deze stagnatie in de ont wikkeling wellicht niet, resp, in mindere mate voor het onderwijs en het onderzoek, ze geldt wel voor de voorlichting en voor de integrale aanpak van de de plattelandsstructuur. OPVOERING ARBEIDSPRODUKTIVITEIT VOORLICHTER WAT betreft de voorlichting wordt geconstateerd, dat reeds geruime tijd een personeelstop heerst. Op zichzelf zou dit misschien nog niet zo erg zijn, indien tegelijkertijd de efficiency zou zijn op gevoerd, zodat de totale prestatie niet had behoeven te lijden. De mogelijkheden tot opvoering van de arbeïdsproduktiviteit van de voorlichter (laten we dit woord ook eens in dit verband gebruiken) is echter onvoldoende benut. Wel is en wordt nog steeds aan de. scholing gelukkig veel aandacht besteed, de materiële uitrusting is echter achter gebleven, de coördinatie van de verschillende Diensten zou verbeterd kunnen worden en het agra risch bedrijfsleven zou op een meer effectieve wijze bij het beleid betrokken kunnen zijn. In deze tijd, waarin van de boer zeer veel wordt gevergd en waarin op revolutionaire wijze wordt gedacht over bedrijfsomschakeling, is voorlichting en niet in de laatste plaats individuele voorlichting meer dan ooit nodig. A ERNIEUWING LANDBOUWONDERWIJS BIJ het Landbouwonderwijs constateren we een toe te juichen drang naar vernieuwing, terwijl ook het Landbouwkundig Onderzoek zich reeds in grote mate aanpaste aan de behoeften van de prak tijk. Toch lijkt het erop, dat het Onderzoek nog te weinig aandacht heeft voor de bedrijfseconomische en -organisatorische problematiek waarmede de boerenstand momenteel worstelt in haar streven naar een optimale combinatie van de produktiefactoren. Dit optimum zal overigens van bedrijf tot bedrijf verschillen, afhankelijk van de individuele bedrijfsomstandigheden en vooral van de persoonlijke aan leg en capaciteiten van de boer. Dit betekent dat men zich moet hoeden voor het geven van stan- daardreeepten: waar voor de een bedrijfsvergroting de beste oplossing is om te komen tot rationali satie, kan voor de ander specialisatie misschien uitkomst brengen, al dan niet samengaand met be drijf sverkleining. Andere mogelijkheden, eventueel in combinatie, zijn differentiatie, integratie, samen werking met anderen, of bedrijfsvereenvoudiging, om maar een aantal „nieuwe'' systemen te noemen. De indruk is dat meer bedrijfseconomisch en -organisatorisch onderzoek nodig zijn om een dieper in zicht te verschaffen in deze systemen en de boer en de voorlichter te steunen bij hun pogingen om in het individuele geval de juiste weg te kiezen. Naast dit onderzoek, dat van wal begint te komen, blijft het fundamenteel en toegepast technisch onderzoek van zeer veel waarde. (In een ander hoofdstuk wordt nog nader ingegaan op het onderzoek met betrekking tot de afzet). VERBETERINGEN CULTUURTECHNISCHE TOESTAND IYE verbeteringen van de cultuurtechnische toestand van de grond en van de inrichting van de gebouwen zijn twee hoofdpunten van de structurele hervorming, die de Landbouw behoeft. Het is te betreuren, dat de cultuurtechnische verbeteringen, die worden uitgevoerd in het kader van de zgn. ruilverkavelingen nieuwe stijl in een zo langzaam tempo tot stand komen. We zijn van mening dat het onverantwoord en onaanvaardbaar zal blijken te zijn om dë noodzakelijke aanpassingen over een zo lange tijd uit te smeren als thans is voorzien en willen derhalve aandringen op een aanzienlijke versnel ling van het Meerjarenplan voor ruilverkavelingen. De verouderde en ondoelmatige inrichting van vele bedrijfsgebouwen vormt evenzeer een knelpunt voor de aanpassingen die van de boer worden gevraagd. Gelukkig wordt op dit terrein veel onderzoek verricht (I. L. B.), hetgeen niet wegneemt, dat zowel de financiering alsook het paeht- en prijsbeleid vooralsnog een struikelblok blijven vormen. De hoop moet dan ook uitgesproken worden dat de moderne gedachten die op dit terrein baan breken en nieuwe mogelijkheden die zich voordoen, spoedig op grote schaal de praktijk zullen bereiken. RATION ALKSATIE |N aansluiting op hetgeen in de discussie-nota van het Landbouwschap wordt gezegd over de ver- groting van de mobiliteit van de arbeid, de regionale industrialisatie en de verhoging van de leef baarheid van het platteland, moge op nog twee punten worden gewezen, te weten de opheffing van de Gemeenteclassificatie en de' noodzaak om na te gaan op welke wijze onze boerenstand in de toekomst er in zal slagen om haar rol te spelen in het maatschappelijk en cultureel leven en in de eigen orga nisaties en coöperaties. De wenselijkheid van de opheffing van de Gemeenteclassificatie wordt in brede lagen van de bevolking erkend; haar plaats in het prioriteitenschema van de regering zal nog moeten worden bepaald. Zonder de oorzaken te analyseren, kan worden vastgesteld, dat de boer in toenemende mate door zijn bedrijf in beslag wordt genomen en hieraan steeds meer is gebonden. Hij heeft daardoor minder en soms helemaal geen tijd meer voor het vervullen van functies in de talrijke boerenorgani- saties of in het maatschappelijke en culturele leven. Anderzijds nemen deze functies in aantal toe en wordt de problematiek die aan de orde komt ingewikkelder, waardoor meer voorbereiding en stadie wordt vereist. Deze situatie is ernstig genoeg om liaar hier te signaleren en er de aandacht voor te vragen van liet gehele agrarische bedrijfsleven. Het lijkt op het eerste gezicht enigszins vreemd in dit gedeelte, dat handelt over de noodzaak van rationalisatie, te pleiten voor het vrijmaken van de prijsvorming voor landbouwgronden en voor het scheppen van meer ruimte in het pachtbeleid, omdat de mogelijkheid niet is uitgesloten dat hiervan een kostprijsverhogende werking zal uitgaan. Vóór een grotere liberalisatie op dit terrein kunnen verschillende argumenten worden aangevoerd die de laatste tijd breedvoerig zijn besproken en die zwaarder wegen dan de tegenwerpingen, die ook gemaakt kunnen worden. Aan de kredietvoorziening worden in de discussie-nota passages gewijd, die zonder meer overge nomen kunnen worden. De Boerenleenbanken hebben een open oog voor hetgeen daarin wordt ge steld. Op verantwoorde wijze zal de juiste weg gevonden worden naar een verruiming van de krediet mogelijkheden. Eén facet zou meer op de voorgrond geplaatst moeten worden, n.I. dat de ondernemers in de land bouw slechts de bereidheid zullen hebben tot het doen van investeringen indien zij de verwachting; hebben dat de bedrijfsuitkomsten een lange reeks van jaren op een behoorlijk niveau zullen liggen. Zij zullen de overtuiging moeten hebben dat de continuïteit van hun onderneming ook in de toekomst gewaarborgd is. Deze uitspraak lijkt op het intrappen van een open deur, maar gelet op de stemming in de praktijk, moet men zich bij het uitstippelen van een landbouwpolitiek op langere termijn er toch diep van bewust zijn, dat hier de scharnier kan liggen, waarom de vooruitgang in de landbouw al dan niet zal draaien. Van de boer mag niet verwacht worden, noeh van hem geëist, dat hij tot rationali satie zal overgaan, wanneer de daarvoor benodigde investeringen, die nog zeer groot zullen zijn, uit sluitend gefinancierd kunnen worden met vreem ie middelen. Een deel zal uit de bedrijfswinst moe ten komen en het landbouwbeleid zal zodanig moeten zijn, dat de boer vertrouwen kan hebben in de continuïteit van zijn bedrijf. In het Zeeuws Landbouwblad van 20 m«i j.l. is deze zienswijze door Ir. Luijtjes uitvoeriger behandeld onder bet hoofd: Reserveren en investeren of interen? D Na het bespreken van de groep middelen, die gericht zijn op het bevorderen van. een rationele bedrijfsstructuur in ruime zin, komt de bevordering van een doelmatige afzetstructuur aan de orde. Gelet op de stroom van opmerkingen, adviezen en initiatieven inzake de valorisatie van onze produkten, betreft het hier een nog nauwelijks ontgonnen gebied. Vooropgesteld moge worden, dat dit bepaald niet het geval is: vergelijking met het buitenland bewijst dit zonder meer. De boeren hebben in ons land reeds veel gepresteerd en geïnvesteerd voor dë verbetering van de afzet van hun produk ten. (Verwerkings- en afzetcoöperaties en -organisaties), terwijl ook in de particuliere sector van handel en industrie veel is bereikt. Dit neemt echter niet weg dat er nog mogelijkheden zijn. Reeds nu mag worden opgemerkt dat van de Overheid in deze positieve medewerking kan worden verwacht, getuige de uitlatingen te dien aanzien van dë Minister van Landbouw en van de Directeur Generaal van de Voedselvoorziening e.s. bij verschillende gelegenheden en getuige ook de passage over deze materie in de Troonrede 1961. De Overheid wordt gevraagd orn alvast van deze instelling te doen blij ken bij de behandeling van het Wetsontwerp inzake de herziening van verschillende belastingen, waar het de fiscale behandeling van de coöperaties betreft. Verlaging van de suikeraccijns zou eveneens een positieve daad in deze richting zijn. IIET bedrijfsleven zelf heeft hier echter in de eerste plaats een taak, een taak die bijzonder moeilijk zal zijn, daar een zekere achterstand in het tot waarde brengen van landbouwprodukten in vergelijking b.v. tot de industriële sector be paalde oorzaken heeft, die niet zo maar zijn weg te nemen. Deze oorzaken zijn gelegen in de eigen aard van de landbouwproduktie en van de markt ten voor agrarische produkten. Allereerst kan in dit verband gewezen worden op het feit dat de toename van de landbouwproduktie reeds geruime tijd groter is dan de toename van de koopkrachtige vraag. Vooral de toepassing van nieuwe hulpmid delen en van betere produktiemethoden hebben eraan meegewerkt om de produktie snel op te voe ren, terwijl anderzijds de in verhouding minder sterk toegenomen bevolkingsgroei en de in het al gemeen geringe inkomenselasticiteit voor agra rische produkten dë vraag deden achterblijven. De geringe prijselasticiteit van de vraag (steile vraag- curve) heeft tot gevolg dat een geringe vergroting van het aanbod een sterke prijsdaling teweeg brengt; de invloed hiervan op de omvang van het aanbod is vaak van weinig betekenis en soms zelfs negatief (steile aanbodcurve). Dit laatste hangt samen met de organisatie van de produktie in een groot aantal kleine en voor het merendeel gezins bedrijven, waar de kosten in grote mate een vast karakter hebben en waar de mobiliteit van de ar beid gering is. Daarbij komt, dat de vruchtwisse ling haar eigen eisen stelt en dat van jaar tot jaar zeer grote schommelingen kunnen optreden in de produktie, zowel kwantitatief als kwalitatief. Al deze factoren werken samen en culmineren in een voor de producenten ongunstige marktpositie, die verder kunstmatig ondermijnd wordt door de ge volgen van de nationalistische landbouwstelsels in vrijwel alle ontwikkelde landen. DOELMATIG MARKT- EN PRIJSBELEID MET dit beeld voor ogen is het duidelijk dat het voor de agrarische producenten minder een voudig- is om een doelmatig markt- en prijsbeleid te voeren dan in verschillende industriële sectoren het geval is. Door het betrekkelijk kleine aantal fabrikanten, waaronder vaak enkele grote die de toon aangeven, is het in de Industrie beter mogelijk om te komen tot afspraken, die leiden tot beheer sing van de produktie en van het aanbod. Het in ternationale karakter van verschillende ondernemin gen, de toenemende concern-vorming en concen tratie in allerlei richtingen versterkt het net van onderlinge bindingen. De aard van het produktie - proces en van de produkten werkt dit wel in de hand en maakt tevens dat aanpassingen aan wij zigingen in de vraag effectiever en sneller zijn te realiseren. Daar komt bij dat de greep op het pro- dukt totdat het bij de consument is, hetzij door integratie in de produktiekolom tot en met de detailhandel, hetzij door marge-afspraken, sterk kan zijn. Kan op deze wijze in de industriële sector een doelmatig en efficiënt markt- en prijsbeleid worden gevoerd, voornamelijk door eigen inspan ning, in de agrarische wereld wordt hetzelfde nagestreefd, maar hiervoor zijn door de zwakke plaats die de boer inneemt op de markt, over heidsbemoeiingen en publiekrechtelijke maatrege len ter ondersteuning van de activiteiten van hel agrarisch bedrijfsleven zelf nodig gebleken. In dit licht bezien betekenen de overheidsmaatregelen m.b.t. de landbouw in feite voor een goed deel niet meer dan dat de consument hetzelfde betaalt voor de agrarische produkten als voor de niet-agra- rische produkten, n.I. op de lange termijn gezien de kosten van voortbrenging. Voor de boer zijn er twee essentiële verschillen tussen beide vormen van markt- en prijsbeleid en wel deze, dat door de industrie op eigen kracht het doel beter wordt bereikt en dat de consument/ belastingbetaler vaak grote bezwaren blijkt te heb ben tegen de „agrarische methode", terwijl hij de „industriële methode" in de meeste gevallen als vanzelfsprekend accepteert. Beide verschilpunten dwingen de agrarische producenten om zelf aan de zgn. valorisatie meer aandacht te besteden dan tot nu toe io gebeurd. VALORISATIE ONDER valorisatie willen we verstaan al die maatregelen die gericht zijn op het verkrijgen van een zo hoog mogelijke opbrengst voor de pro dukten af-boerderij. Om geen misverstand te wek ken moet meteen worden opgemerkt, dat als ge volg van dit valorisatiebeginsel de consumenten prijzen niet automatisch verhoogd behoeven te worden, zoals in de N. R. C. werd verondersteld in een commentaar op de Troonrede 1961. Dit kan wel eens het geval zijn, maar het behoeft zeker niet, zoals straks nog nader zal blijken. Het is hier niet de plaats om aan te geven welke maatregelen allemaal genomen zouden kunnen en moeten worden; voor ieder produkt en voor iedere markt liggen de problemen anders. Zeer leerzaam is in dit verband geweest de inleiding die door Ir. J. A. P. Franke op 10 mei van dit jaar gehouden is voor de Algemene Vergadering van de Holland se Maatschappij van Landbouw. Uit deze inleiding en uit tal van andere voordrachten en praktijk- opmerkingen blijkt, dat er verschillende mogelijk heden zijn voor een betere valorisatie. Als voor beeld enkele van deze meningen.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1961 | | pagina 10