Wetenswaardigheden over de Veehouderij 454 MELK EN ZUIVEL Produktie blijft onder die in 1960 OOK DE DUITSE BOEREN ZITTEN NIET STIL Broodprijs in de EEG HET BODEMKAPITAAL VRAAGT ALLE AANDACHT VEETEELT IN FRANKRIJK (14) ZEEUWS LANDBOUWBLAD HET verloop van de melkproduktie blijft dit voorjaar beneden die van vorig jaar. We hebben onder de hand de top der produktie bereikt en we zien dat het totaal dat sinds 1 jan. en ook op dit moment door de veehouders wordt afgeleverd ongeveer 2 lager ligt. De provincie die op deze regel een uitzon dering maakt is Noord-Brabant. De afgeleverde produktie ligt hier ca 1 boven vorig jaar. In de zuive re weidegebieden blijft de produktie het meest ten achter. ONZE DUITSE COLLEGA'S MELKVEE HOUDERS. KORT geleden waren wij in de gelegenheid ons van de melkveehouderij in Oost-Friesland en de omgeving van Bremen, gelegen in het noordwesten van West-Duitsland, op de hoogte te stellen. Het be trof hier vnl. de zwart-bontfokkerij. Wij willen ons hier alleen bepalen bij de produktie die daar be reikt werd. De gemiddelde melkproduktie van alle melkvee is in Oost-Friesland waar uitsluitend zwart-bonten worden gehouden 4597 kg, een getal dat dus al niet onbelangrijk boven ons landelijk ge middelde ligt, van 4200 kg. Op een 3-tal bedrijven die wij bezochten was het vorig jaar de~gemiddel- de melkproduktie van de veestapel de moeite van het vermelden waard. Op bedrijf A. van 33 melkkoeien was dit 4717 kg melk met 4.52 vet; 213 kg botervet. Bedrijf B. 29 melkkoeien, 4882 kg melk met 4,64 vet; 226 kg botervet. Bedrijf C. 11 melkkoeien met 5534 kg melk met 4.05 vet; 224 kg botervet. Op het K.I.-station bij Bremen heeft men de be schikking over niet minder dan 59 zwart-bonte K.I.- stieren. Het exterieur van de zeer grote groep stie ren was goed te noemen met enkele zeer mooie dieren. We willen het echter in dit verband hebben over de melkproduktie verhogende invloed van deze K.I.-stieren, die op ca 14.000 bedrijven (grote en kleine) vnl. in Neder-Saksen gebruikt worden. IN de stierencatalogus van februari 1960 staat de afstamming van deze stieren vermeld. Wat ons hier speciaal interesseerde was de gemiddelde be kende jaarproduktie van de stiermoeders over het totaal aantal jaren dat deze stiermoeders in pro duktie waren. Het aantal produktie-jaren van de stiermoeders varieerde van 3 tot 9 jaar. Het reken kundig gemiddelde was 5.7 jaar, derhalve dus een zeer mooi gemiddelde. Het rekenkundige ge middelde van de doorsneeproduktie van de 59 stiermoedérs bedroeg bijna 5580 kg melk met 4.30 vet. Voor zover er bij ons sprake zou zijn van zelfgenoegzaamheid, geven deze cijfers wel re. den tot overdenking. De gemiddelde produktie in de zwart-bontgebieden in West-Duitsland liggen weliswaar belangrijk lager dan dit laatste cijfer, n.l. zoals wij reeds eerder vermeldden in Oost- Friesland 4597 kg in Sleeswijk-Holstein 4490 kg, in Westfalen 4469 kg en Rijnland 4612 kg. Dit neemt niet weg dat ze reeds „goed" waren te noemen. Door de invloed van de K.I.-stieren waarbij 2 mil joen koeien betrokken waren in 1960, zal dit cijfer g taag stijgen. Deze ontwikkeling zal zeker de a,L,^et van onze zuivelprodukten in West-Duitsland niet ongemerkt voorbijgaan. De voorzitter van het genoemde K.I.-station sprak ook al over zuivel af- zetproblemen, waarbij hij speciaal het oog had op de boterafzet die daar thans het grootste pro bleem vormt. Evenals hier vormt daar de arbeidsvoorziening in de nabijheid van de grote en kleinere industrie steden een probleem. Mensen zijn daar, evenals hier, niet meer te krijgen en moeilijk te houden en dan nog wat de arbeider-veeverzorgers betreft, alleen met een hoog loon. Deze voorzitter had dan ook een goede melker- veeverzorger die soms bijgestaan door zijn vrouw (van de arbeider) al het melken en voeren van vee deed, wat een bruto beloning vroeg van 12.000 D.M., waarvan deze arbeider ruim 9.000 D.M. netto overhield. Daar in de buurt van Bremen ligt de arbeids- beloning volgens onze zegsman 20 boven het peil in Nederland (voor enkele jaren terug was dit nog 20% beneden ons niveau!) zulks als gevolg van het Wirtschaftswunder. D. prijs (in centen) per kg. (1959) Bruin brood r .Witbrood i W.-DuitslandttM Italië Frankrijk België Holland Verbruik van bloem en meel door broodfabr., brood - en banketbakkers. 1951 1960 I 773 milj. kg I 722 milj. kg Gemiddeld per hoofd der bevolking: |dS?75-3 k9 |<f£^63-6 k« FIA Ons brood is het goedkoopst. Dit blijkt als wij de vergelijking van de broodprijs in de E. E. G.-landen bekijken. Wij Nederlan ders betalen slechts 53 cent voor 1 kg wit- en 49 cent voor 1 kg bruinbrood, terwijl onze buren ondanks het Wirtschaftswun dernog altijd 103 cent en 77 cent per kg betalen. Luxemburg, dat niet in het statis- tiakjes is opgenomen, heeft een gemiddelde broodprijs van 75 cent per kg witbrood. Vanaf 1951 tot 1959 is in Nederland het ver bruik van meel, en dus ook van brood, aan zienlijk gedaald. De oorzaak hiervan moet bij de groeiende welstand worden gezocht, waardoor het verbruik van zetmeelproduk- ten zoals aardappelen en brood zijn gedaald en daarentegen het verbruik van eiwitten, vetten en fruit hoger is geworden. Dit geldt eveneens voor gebak, dat in steeds grotere verscheidenheid op de markt wordt ge bracht. Ook export van brood in E. E. G. verband, o.a. naar Duitslandneemt toe. (Vervolg van vorige pagina.) STICHTING COÖPERATIEVE GROENVOEDEK DROGERIJ VRAAGT MEDEWERKING VAN ALLE BELANGSTELLENDEN. UIT de praktijk is duidelijk naar voren gekomen dat er een gezonde belangstelling bestaat om te komen tot de stichting van een Coöperatieve groenvoederdrogerij in Zeeuws-Vlaanderen. De voorbereidingen van het voorlopig bestuur zijn zover gevorderd, dat op donderdag 15 juni a.s. (aanvang 2.00 's-middags) in hotel „Rotterdam" te Terneuzen de oprichtingsvergadering voor de Co öperatieve groenvoederdrogerij Zeeuwsch-Vlaan- deren zal plaatsvinden. Wij raden U allen, die een voorlopige opgave van aandelen gedaan hebt en verder ook degenen die hieraan willen deelnemen dringend aan, op deze vergadering aanwezig te zijn. Een aandeel heeft betrekking op Vz ha luzerne. Een definitieve opgave van aandelen is noodza kelijk voor de stichting van de Coöperatieve groenvoederdrogerij. Het spreekt hierbij uiteraard ook wel voor zich, dat de te nemen aandelen ook in overeenstemming dienen te zijn met de be- drijfsgrootte. Bij de voorlopige opgave van aande len is dit ook vrij behoorlijk tot uiting gekomen. Toch waren er nog wel enkele gevallen waarbij een opgave van slechts 1 of 2 aandeel (en) gedaan was bij een bedrijfsgrootte van 30 tot 40 ha. Dit laatste is geen juiste verhouding. Wil de bodem- verbeterende werking van de luzerne op het be drijf meespreken, dan dient aan de luzerne een plaats in het bouwplan toebedeeld te worden van bijvoorbeeld 6 tot 12 van het bouwland. AKKERBOUWERS LET OP UW ZAAK. IN het bovenstaande hebben wij het belang van een Coöperatieve groenvoederdrogerij voor ons Zeeuws-Vlaamse akkerbouwgebied weer eens op nieuw naar voren gebracht. Komt allen, die hieraan deel wenst te nemen', naar de oprichtingsvergadering op 15 juni a.s. en gaat vooraf na welke oppervlakte luzerne resp. aantal aandelen U voor deze Coöperatie ter be schikking stelt. Bij een dergelijke gang van zaken is het mogelijk dat de Coöperatieve groenvoeder drogerij in 1962 zal gaan draaien. Laat een ieder hieraan meewerken! Het voorlopig Bestüur Coöperatieve Groenvoederdrogerij Zeeuwsch-Vlaanderen i.o. J. W. SCHEELE, Boschkapelle. A. BUIJSSE, Aardenburg J. HAAK, St. Kruis. w AAN mededelingen van het Franse Ministerie van Landbouw betreffende de verbetering van de rundveestapel in Frankrijk ontlenen we het volgende. Gesteld wordt dat de Overheid er naar streeft aan de selectie van de Franse veestapel een meer economische bestemming te geven en bij de keuze van de fokdieren de subjectieve beoordeling van deskundigen te vervangen door objectieve maatstaven. Het grote aantal verschillende rassen Frank rijk telt n.l. meer dan 30 runderrassen vormt hierbij een probleem. Er zijn 15* rassen met minder dan 100.000, 10 rassen met minder dan 500.000 en maar 4 rassen met meer dan 1 miljoen dieren. De veel heid van rassen is hoofdzakelijk het gevolg van de grote verschillen in levensomstandigheden en de slechte verbindingen. In deze omstandigheden worden echter door cultuurtechnische en ook foktech- nische maatregelen drastische verbeteringen aangebracht. DE grote verscheidenheid van rassen wordt dan ook niet meer noodzakelijk geacht. De fokker is V thans in zijn keuze van het te fokken tas minder beperkt. Door verbetering van het milieu was hij in staat een betrekkelijk groot aantal verschillende typen met elkaar te vergelijken, waarvan tenslotte de meest economische werden gehandhaafd. Als bezwaren tegen een groot aantal rassen worden de volgende overwegingen aangevoerd: 1. De krachten ten dienste van de selectie worden versnipperd. Hoe groter de populatie, hoe groter de kansen op het ontstaan van waardevolle fokdieren. 2. Een te grote verscheidenheid van rassen leidt tot de ontwikkeling van bastaarden die aan elke oriëntatie ontsnappen en te fokonzuiver zijn om constant goede nakomelingen te geven. 3. In kleine populaties vormt bloedverwantschap (inteelt) een groot gevaar waarbij het de fokkers steeds moeilijker wordt bloedverversing toe te passen. 4. De propaganda-acties door de verwante typen werken elkaar nogal eens tegen, waardoor de jonge fokkers tot een verkeerde keus komen, hetgeen verlies van tijd en geld betekent. 5. De afzet van de dieren wordt bemoeilijkt doordat er geen grote homogene groepen kunnen worden gevormd waarmede aan elk ras bekendheid kan worden gegeven. HET Overheidsbeleid in Frankrijk is er daarom op gericht de rassen die geen of weinig betekenis hebben te doen verdwijnen en voorts om verwante typen waarvan een zelfstandig voortbestaan niet verantwoord is, samen te voegen. Dit laatste is o.a. ook reeds in ontwikkeling bij de verschillende variëteiten van het roodbonte vee in Oost Frankrijk (ras Pie Rouge de l'Est). De regering tracht deze ontwikkeling vooral door een goede voorlichting te bevorderen, maar boven dien worden subsidies aan stamboeken, keuringen en steun aan Veeteeltorganisaties beperkt tot de erkende rassen. Ook worden voor de K. I.-stations geen dieren toegelaten afkomstig van rassen die voorbestemd zijn te verdwijnen. UET gevolg van een en ander is dat de Franse veestapel zich hergroepeert in enkele belangrijke rassen. Deze behoren hoofdzakelijk tot de rassen met gemengde produktierichting van melk en vlees. Een 3-tal hiervan, n.l. het Normandische veeras, het Frans Fries-Hollandse vee (Race Frangaise Frisonne) en de Pie Rouge de l'Est omvatten 50 van de veestapel. Het Franse vleesras de Charollais maakt bijna 10 van de rundveestapel uit. Het verschijnsel dat vrijwel alle rassen met minder dan 1 miljoen stuks vee teruglopen is bijzonder duidelijk bij de gespecia liseerde vleesrassen. Alleen Charollais, die rond 1V2 miljoen stuks telt, handhaaft zich ongeveer. Het ziet er naai' uit dat Frankrijk in de toekomst nog hoogstens 6 8 rundveerassen zal hebben. Als rassen met perspectief worden vooral beschouwd: het Normandische Vee, de Frangaise Frisonne (beide melk-vleesrasse») en de vleesrassen Charollais en Limousine. Voor enkele aan het bergland en het droge klimaat aangepaste rassen is de toekomst nog onduidelijk. BaJangrijk voor de Nederlandse fokkerij van Zwartbonten is dat het ras Frangaise Frisonne sedert 1930 van 3 tot bijna 15 (totaal 2.5 miljoen dieren) is toegenomen. Ir. W. L. HARMSEN.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1961 | | pagina 6