Welke middelen komen dit jaar in aanmerking voor de bestrijding van de aardappelziekte (Phytophthora infestans)? Het bodemkapitaal vraagt alle aandacht 453 ZATERDAG 10 JUNI 10 0 1 Ir. Th. de Bruin (Plantenziektenkundige Dienst) NU de aardappelziekte dit jaar reeds vroeg in verschillende te velde staande aardappelgevvassen is waargenomen zal iedere aardappelteler zich de vraag stellen met welk middel hij het komende Seizoen zal gaan spuiten. Tot voor enkele jaren had hij de keus tussen verschillende koperbevattende middelen en middelen op basis van een dithiocarbamaat zoals zineb of maneb. Van de eerstgenoemde middelen worden die met koperoxychloride als werkzaam bestanddeel nog steeds het meest toegepast. Sinds 1958 verscheen op de markt een derde type middel voor de bestrijding van Phytophthora in aardappelen en wel een middel op basis van trifenyltin-acetaat onder de naam Brestan. In de rubriek: „Uit de praktijk" in het Zeeuws Landbouwblad van 19 november 1960 werden enkele gunstige resul taten met dit middel in een proef op het Landbouwproefbedrijf Zeeland medegedeeld. Het verzoek van de redactie om meer landelijke gegevens over dit nog nieuwe preparaat was de reden tot het schrijven Van dit artikel. IN 1958 en 1960 werd de werkzaamheid van enkele typen middelen in een aantal proeven vergeleken. De resultaten zijn in de onderstaande tabel samengevat. Hierbij dient te worden opgemerkt dat 1958 een „normaal aardappelziekte-jaar" was met een geleidelijke ontwikkeling van de ziekte, terwijl de ziekte in 1960 eerst laat optrad en zich na half juli zeer snel uitbreidde. De resultaten van het jaar 1959 worden buiten beschouwing gelaten omdat als gevolg van de droge zomer Phytopthora veelal niet of in zeer lichte mate optrad. Tabel: Resultaten van de Phytophthora-bestrijdingsproeven in 1958 (gemiddelde van 4 proeven) en 1960 (gemiddelde van 5 proeven). Loof aantasting Opbrengst (onbehandeld 100) aan Gewichts-% zieke Middelen (seizoen-gem.) veldgewas '-f gezond 35 mm knollen in (doseringen in kg/ha) veldgewas 1958 1960 1958 1960 1958 1960 1958 1960 Koperoxychloride (710) 7.3 7.8 108 103 112 124 6.0 5.8 Zineb (35) 7.4 6.5 122 109 127 124 6.8 11.7 2 x zineb (34), daarna koperoxychloride (910) 7.5 116 122 3.4 Trifenyl-tin-acetaat (1.5—1.8) 7.4 7.9 110 103 119 125 3.2 5.3 Onbehandeld 4.7 3.4 100 100 100 100 8.2 21.7 (384) i) (407) (320) (296) i) De getallen tussen haakjes geven de opbrengsten van het behandelde object in kg/are aan. DIJ een juiste toepassing van koperoxychloride heeft men in de praktijk de ervaring dat de ziekte in loof en knollen in het algemeen goed kan worden tegengegaan. Toch heeft dit middel ook een nadeel n.l. dat het in de meeste jaren een groeiremmende werking kan veroorzaken, die in een lagere opbrengst aan veldgewas tot uiting komt. Dit nadeel is echter niet bij de zineb- en maneb-preparaten aanwezig. In de proeven werden met deze middelen meestal hogere opbrengsten aan veldgewas dan met koperoxychloride verkregen. Daarentegen bestrijdt zineb de knolaantasting slechter dan koper- oxychlöride. In jaren met een snelle uitbreiding van de ziekte, zoals in 1960, gaat zineb echter ook de loofaantasting minder goed tegen dan koperoxychloride. Het seizoengemiddelde voor de loofaantasting was in dat jaar voor zineb belangrijk lager dan dat voor koperoxychloride (seizoengemiddelde Som van waarderingscijfers in een schaal van 0—10, gedeeld door het aantal waarnemingen). Wanneer de uitbreiding van de ziekte langzamer verloopt, zoals in normale Phytophthora-jaren als 1958, is de loof aantasting met zineb even goed te bestrijden als met koperoxychloride. UET lag zodoende voor de hand na te gaan op welke wijze de gunstige eigenschappen van deze beide typen middelen het beste waren te combineren. Uit de resultaten van verschillende proeven bleek dit het geval te zijn met het spuitschema waarbij de eerste twee behandelingen met zineb en de overige met koperoxychloride worden uitgevoerd. Met dit spuitschema, dat vooral in het zuidwesten van het land veel opgang heeft gemaakt, wordt het loof- en knolaantasting meestal praktisch even goed bestreden als bij het gebruik van koperoxychloride. Dit spuitschema geeft verder een opbrengst aangezonde knollen, die tussen die voor zineb en die voor koperoxychloride ligt. In dit opzicht be nadert het spuitschema „2 x zineb, daarna koper" in werking meestal dat middel, dat continu gespo ten de hoogste opbrengst aan gezonde knollen op levert; in jaren met weinig knolaantasting komt deze opbrengst voor „2 x zineb, daarna koper'' het meeste overeen met die voor zineb en in jaren, met een ernstige knolaantasting met die voor koperoxychloride. WAT de organische tin verbindingen betreft komen naast Brestan dit jaar ook andere merken, zoals AAtinac, DuTèr en EF 104 op de markt. In de proeven van 1960 werden tussen deze middelen geen verschillen in werkzaamheid van enige betekenis waargenomen. Hoewel de tinmiddelen een lichte bladbeschadi ging kunnen veroorzaken had deze bij gezonde ge wassen in de proeven van de afgelopen jaren geen ongunstige invloed op de opbrengst. Voor de toe passing in de pootgoedteelt vormt de kans op blad beschadiging bij deze middelen echter een bezwaar. Hoewel de bestrijding van de loofaantasting met deze tin-verbindingen gemiddeld die met koper oxychloride evenaart, moeten de voordelen vooral gezien worden in een betere bestrijding van de knolaantasting en een hogere opbrengst aan ge zonde knollen (zie tabel). Wat dit laatste betreft kwam deze opbrengst in de proeven van 1958 het meeste overeen met die welke bij de toepassing van het spuitschema „2 x zineb, daarna koperoxychlo ride" werd bereikt. De tin-middelen zijn uiteraard ook toe te passen in een spuitschema waarbij na de bespuitingen met zineb op een tin-middel wordt overgegaan. De tin middelen mogen niet met andere vloeibare midde len vermengd worden gespoten (b.v. DDT in olie ter gelijktijdige bestrijding van de Coloradokever), omdat de verhoogde aggressiviteit van het tin preparaat door de olie ernstige bladverbrandings- verschijnselen veroorzaakt. Tenslotte dient nog het antwoord op de boven dit artikel gestelde vraag te worden gegeven. In het algemeen verdient het spuitschema „2 x zineb, daarna een koper- of tin-middel" voor de vatbare rassen op kleigrond de voorkeur. In verband met het feit, dat reeds in verschillende gewassen de aardappelziekte werd waargeno men zal dit spuitschema het komende seizoen niet zonder meer kunnen worden gevolgd. Zodra in een gewas of in de naaste omgeving hiervan de ziekte wordt waargenomen, dient daarom de eerstvolgende bespuiting met een koper- of tin- middel te worden uitgevoerd. VOOR een vlotte ontwikkeling en gezonde groei van de gewassen is een goede verzorging van het bodemkapitaal een eerste vereiste. Uit bedrijfs economische overwegingen is de boer genoodzaakt geweest zijn bedrijf geleidelijk zwaarder te mecha niseren. Hierbij moet hij er wel op toezien dat het produktievermogen van de grond voldoende op peil blijft en dat de bodemvruchtbaarheid niet geleide lijk afneemt. Hier komt een knelpunt naar voren. De bodemvruchtbaarheid mag bij de toenemende mechanisatie niet het kind van de rekening worden. DE STRUCTUUR VAN DE GROND. DIT voorjaar laat de stand van de gewassen op veel percelen te wensen over. Het zeer ongun stige weer waarin verleden jaar de gewassen ge oogst moesten worden en het land bewerkt werd, hebben hun sporen achtergelaten. De structuur van de bodem, de bodemvruchtbaarheid, heeft wel zeer veel te verduren gehad en in veel gevallen helaas teveel. Dat de structuur goed in orde dient te zijn voor de ontwikkeling van de gewassen willen we hier met een voorbeeld toelichten. Erwten hebben voor hun groei een stikstofbe- hoefte van ongeveer 180 kg zuivere stikstof per ha. Deze stikstof wordt niet als kunstmest gegeven, maar de stikstofbindende bacteriën in de wortel- knoltètjes halen deze hoeveelheid stikstof uit de lucht en geven deze door aan het erwtegewas. Het betreft hier slechts één soort bodembacterie. Het zal u allen bekend zijn dat het bodemleven heel Wat meer vertegenwoordigers heeft. Voor de ont wikkeling van de plantenwortels en het in stand houden van het bodemleven is een goede struk- tuur van de grond van het allergrootste belang. BODEMVRUCHTBAARHEID EN LUZERNE. OP het akkerbouwbedrijf is de teelt van luzerne uitermate belangrijk voor het behoud van de bo demvruchtbaarheid. De luzerne heeft een diep en krachtig ontwikkeld wortelstelsel, zodat de lucht en waterhuishouding worden verbeterd. Dit gewas geeft een belangrijke aanwinst aan organische stof en stikstof. Deze afbreekbare organische stof heeft een zeer gunstige invloed op de cultuurgrond. Dit geldt niet alleen voor de bouwvoor, maar ook voor de diepere lagen. Er is geen beter middel voor het akkerbouw bedrijf om een perceel land dat in minder goede conditie is weer geheel op peil te brengen dan hier luzerne te verbouwen. Dit is niet alleen van belang voor percelen in minder goede conditie, maar het is veel juister om te voorkomen dat de percelen in minder goede conditie geraken en de luzerne is hiervoor een gewas bij uitstek. LUZERNE EN GROENVOEDERDROGERIJ. DE verbouw van luzerne is voor de Zeeuws- Vlaamse boeren vrijwel onmogelijk, daar een groen voederdrogerij in ons gewest ontbreekt. Het maaien en hooien van luzerne is in de moderne be drijfsvoering moeilijk te realiseren daar dit zeer veel handenarbeid vraagt en deze is -hiervoor in de meeste gevallen niet meer aanwezig. Het personeel van de groenvoederdrogerij verzorgt met haar ma teriaal het maaien en transport van de luzerne naar de drogerij. Dit is ook wel zeer belangrijk bij de personeelsschaarste op onze akkerbouwbedrij ven. COÖPERATIEVE GROENVOEDERDROGERIJ EN COÖPERATIEVE AFZET AAN COÖPERA TIEVE MENGVOEDERINDUSTRIE. HET gedroogde produkt van luzerne, stoppelkla vers en eventueel overtollig weidegras wordt door de Coöperatieve groenvoederdrogerijen afge zet aan de Coöperatieve mengvoederindustrie van het C. I. V. en C, B. Het is een gewaardeerde grond. EXj Akktrbuuw op. khi^rpncj i' /"X stof bij de bereiding van de mengvoeders. De afzet is in goede banen geleid en van 'n overvoering vail de markt behoeft, zoals de situatie zich laat be zien, niet gevreesd te worden. LUZERNE EN RENTABILITEIT. WAT de rentabiliteit van de luzerneteelt betreft is reeds eerder vbor de Zeeuws-Vlaamse om standigheden nagegaan dat deze bij de hierboven geschetste afzet gunstig afsteekt bij de teelt van gerst en het verhuren van land. Hierbij is dan geen rekening gehouden met de bodemverbeterende werking van luzerne. (Zie verder volgende pagina.);

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1961 | | pagina 5