KOSTPRIJS EN L.E.I. BEREKENINGEN 419 ZATERDAG 27 MEI 1061 TIOOR één van onze leden werd aan zijn Kringbestuur een aantal vragen voorgelegd over de door het L. E. I. toegepaste kostprijs berekeningen. Van de zijde van het L. E. I. werden deze in het kort be antwoord. Daar wij menen dat vele van deze vragen ook by onze leden leven, nemen wij zowel vraag als antwoord hierbij op. Op een enkel punt hopen wij t.z.t. nog nader terug te komen. Eventueel commentaar van onze lezers is, als altijd, by de Redaktie welkom. VRAAG 1 Is het juist dat de nood- of buitengewone (zwarte) lonen door het L. E. I. worden teruggerekend tot CJi.O.-lonen? Zo ja, waarom wordt in dat geval geen rekening gehouden met de -prak tijk, waardoor de werkgever, gezien de zeer krappe arbeidsmarkt, veelal in de drukke tijd gedwongen wordt hoger loon te betalen, wil hij over werk- krachten kunnen beschikken. VRAAG 2 Welke uurlonen worden in de L. E. I.-berekeningen toegepast voor de boer-bedrijfsleider (in verhouding tot de lonen van de werknemer)? de VRAAG 3 Wordt bij de L. E. I.-berekeningen nog steeds dezelfde winstmarge aange houden als bij de berekeningen in 1940? Zo niet, wanneer is daar verandering in aangebracht? Zo ja, is (wordt) deze marge aangepast aan de sinds 1940 voortgaande geldontwaarding? VRAAG 4 De bedrijven hebben steeds meer te kampen met een tekort aan vol doende bedrijfskapitaal, nodig om een zo gezond mogelijke bedrijfsvoering op te bouwen. Houdt het L. E. I. met zijn kostprijsberekening hiermede vol doende rekening? VRAAG 5 Worden de werkelijk gemaakte arbeidsuren, die de bedrijfsleider-boer in feite maakt, ook in de L. E. I.-kostprijsberekeningen verwerkt of worden hiervan een bepaald aantal uren buiten de berekening gehouden? VRAAG 6 Hoe worden de uren, besteed aan beursbezoek en het bezoeken van ver gaderingen van coöperatieve instellingen, landbouworganisaties en polder besturen verrekend? VRAAG 7 Is het juist dat door de deelnemers aan de 5-jarige te voeren L.E.I.- boekhouding, teneinde gunstig uit de bus te komen, a. het onderhoud aan gebouwen, machines, wegen en drainages in deze periode van deelname uitgesteld of verminderd wordt? b. aangetrokken losse arbeidskrachten niet zouden worden vermeld? c. regenverlet (al dan niet in de praktijk benut voor privé-werk) niet door het L. EI. wordt overgenomen? VRAAG 8 Is het waar dat de netto-winst (inklusief rente) volgens de fiskale boek houdingen in Nederland hebben bedragen in 1350/51 per ha f 67,winst in 1951/52 in 1952/53 in 1953/54 in 1954/55 in 1955/56 in 1956/57 in 1957/58 Dat wil dus zeggen over 8 jaar gemiddeld f62,per ha of f27,— per gemet winst. Is dit een redelijke winst? VRAAG 9 Is het waar dat in 1956/57 de verliezen hebben bedragen: per ha f 67,— 99 f 78,— 99 f 118,— 99 f 88, 99 f 3, 99 f 33,— 99 f 22, 99 f 89, Groningen (Nieuwe Veenkoloniën) Noord-Holland (exklusief Wieringermeer) Wieringermeer Noord-Brabant op bedrijven van 25-35 ha Friesland - veen Noord-Holland - veen Zuid-Holand (Vijfherenlanden) f 61per ha f H5,- f 65,- f 78- f 130,— f f 14,- De cijfers van het boekjaar 1957/58 zouden hebben bedragen: Groningen (Oldambt), bedrijven 40-60 ha f Friesland - veen f Zuid-Holland (Vijf her enlanden) f Groningen (Noordelijke bouwstreek) op bedrijven van 30-70 ha f 61, Groningen (Oldambt) f 145,— 6,— per ha verlies 36, 19 M*79 O 99 99 Is het ook waar dat de verliezen van 1955/56 in Friesland op veen f 56, per ha, in Zuid-Holland f 1,per ha en in de Vijf her enlanden f 11,— per ha waren? VRAAG 10 De borgstellingen van het Borg stelling s fonds voor de Landbouw waren in 1952 in Nederland 94 met een totaalbedrag van f283.000,welke zijn opge lopen tot in 1959 met totaal 1251 gevallen met een bedrag van f 13.147.000, alleen in de landbouwsektor. Is er dan iets mis in het gevoerde landbouw beleid van de laatste jaren? Voldoen de fiskale berekeningen niet beter aan hun doel als L. E. I.- berekeningen? ANTWOORD 1 Door het L. E. I. worden de werkelijk uitbetaalde lonen in rekening ge bracht. De L. E. I.-deelnemers worden er regelmatig op gewezen dat zij ook eventbele zwarte lonen in de boekhouding moeten opgeven. ANTWOORD 2 Ingevolge de uitgangspunten voor de kostprijsberekeningen worden voor de boer-bedrijfsleider alle door de boer opgegeven uren voor handenarbeid gewaardeerd volgens de waardering van de C.A.O.'s voor een'vakarbeider A op akkerbouwbedrijven. De berekening van het gemiddelde loon per gewerkt uur is hierbij gebaseerd op een totaal aantal van 2925 uren per jaar, waarin begrepen zijn 375 overuren met een extra beloning. ANTWOORD 3 Bij de L. E. I.-berekeningen wordt geen enkele winstmarge aangehouden. Het bepalen van de winstmarge is een kwestie welke de regering en het Landbouwschap aangaat. Voor zover mij bekend heeft het L. E I. nooit een winstmarge in rekening gebracht, dus ook niet in 1940. Vanuit die tijd stamt echter wel de formule „kale kostprijs 20 Deze 20 is indertijd ook tot stand gekomen onder verantwoordelijkheid van de regering en moest dienen als vergoeding voor de bedrijfsleiders-werkzaamheden en de winst. Op de uren voor bedrijfsleiders-werkzaamheden wordt nader teruggekomen bij de vragen 5 en 6. ANTWOORD 4 De in de kostprijsberekening opgenomen bedragen voor afschrijving zijn voldoende om het bedrijfskapitaal te vervangen. Dit kan blijken uit het feit dat de bedragen voor afschrijving groter zijn dan de investering en op de L. E. I.-bedrijven in de werktuigen. Het volgende staatje geeft hiervan een beeld. BEREKENDE AFSCHRIJVINGSBEDRAGEN IN VERGELIJKING MET DE JAARLIJKSE INVESTERINGEN IN WERKTUIGEN (Gemiddelde uitkomsten per bedrijf.) Gem. bedrijfsgrootte Noordel. kleigebied Zuidwestel. kleigebied Veenkoloniën in ha cultuurgrond ca. 46,0 ha ca. 35,0 ha ca. 22,0 ha afschrij inves afschrij inves afschrij inves Boekjaar ving tering ving tering ving tering 1948/49 1400 1740 580 690 99 1949/50 1490 2380 640 460 99 1950/51 1430 1840 1080 1380 730 760 99 1951/52 1610 1320 1380 1360 790 1030 >9 1952 53 1690 1330 1370 1170 930 830 99 1953/54 1790 1460 1480 1490 900 1210 f» 1954/55 1830 640 1430 1480 1010 630 99 1955/56 2000 1260 1540 2140 1060 910 99 1956/57 2100 860 1740 1460 1060 540 99 1957/58 2200 1280 1920 1360 1150 1080 1958/59 Gemiddelde inves 2240 870 1920 1250 1200 800 tering in 0 o van de afschrijving 81 97 92 Op basis van de percentages der afzonderlijke jaTen. Op deze kwestie wordt in vraag 7 nader teruggekomen. De waardering van de gebouwen op grond van de huidige uitgangspun ten voor de kostprijsberekeningen geschiedt tegen het gemiddelde van de officiële normen voor de doelmatigheidsklassen „voldoende" en „matig". ANTWOORD 5 Zoals reeds bij vraag 2 is opgemerkt worden de door de boer opgegeven uren handenarbeid in de kostprijsberekeningen opgenomen. ANTWOORD 6 De uren van de boer-bedrijfsleider, besteed aan beursbezoek enz. dienen een vergoeding te vinden in de bedragen voor de bedrijfsleiders-vergoeding. Deze vergoeding voor de bedrijfsleiders wordt als norm in de kostprijsbere kening ingebracht, welke normen bij de uitgangspunten door Regering en Landbouwschap zijn vastgesteld. ANTWOORD 7 Er is geen enkele aanduiding bekend dat de L. E. I.-deelnemers er door middel van een onjuiste administratie naar streven de bedrijfsuitkomsten zo gunstig mogelijk weer te geven teneinde zo gunstig mogelijk uit de bus te komen. a) Het lijkt zeer onwaarschijnlijk dat gedurende een 5-jarige periode onder houd aan gebouwen, machines enz. om die reden wordt uitgesteld. b) Het lijkt ook zeer onwaarschijnlijk dat de deelnemers aangetrokken losse arbeidskrachten niet in de boekhouding zouden vermelden. c) Uiteraard wordt regenverlet ook in de boekhouding verantwoord. In het algemeen wordt over deze vraag nog opgemerkt dat de kosten en opbrengsten van L. E. I.-bedrijven geen onverklaarbare verschillen opleve ren wanneer wij deze vergelijken met soortgelijke Staatslandbouwbedrijven en Voorbeeldbedrijven. ANTWOORD 8 en 9 Het L. E. I. geeft elk jaar een overzicht van de rentabiliteit van de groe pen kostprijsbedrijven in de kostprijsberekeningen en de Bedrijfseconomi sche Mededelingen omtrent de rentabiliteit in de landbouw. Het is niet be kend uit welke bron de in vragen 8 en 9 vermelde bedragen stammen, zodat ook geen vergelijking gemaakt kan worden. Wei dient opgemerkt te worden dat het niet mogelijk is te spreken van de rentabiliteit in Nederland of in bepaalde gebieden. Men zal deze rentabiliteit altijd moeten bepalen aan de hand van bepaalde groepen van bedrijven welke bedrijven voor een bepaald doel zijn gekozen. Ook de fiscale boekhoudingen geven niet precies de gemiddelde rentabiliteit in een bepaald gebied weer. Bovendien zijn in de groepen fiscale boekhoudingen diverse bedrijfstypen gemengd. Voor de weide- en de gemengde bedrijven kan wel gezegd worden dat de groepen kostprijsbedrijven betere uitkomsten te zien geven dan de fiscale boekhou dingen. Voor de akkerbouwbedrijven is een dergelijke vergelijking niet goed mogelijk omdat de gebieden volgens welke de groepen zijn ingedeeld, niet dezelfde zijn en ook de bedrijfstypen niet goed vergelijkbaar zijn. ANTWOORD 10 Het opnemen van kapitaal door middel van het Borgstellingsfonds voor de Landbouw behoeft geen aanduiding te zijn dat er iets mis is in het ge voerde landbouwbeleid. Ve'e bedrager zijn overigens ook opgenomen voor de bouw van varkens- en kippenhokken. Het is niet de taak van het L. E. I. een oordeel over het landbouwbeleid uit te spreken. Dit kan echter niet ge schieden aan de hand van de activiteiten van het Borgstellingsfonds. Of de fisca'e boe' h- 'dn«ren wel of niet beter aan hun doel beantwoorden dan de T.. E. I.-berekeningen hangt uiteraard af van de vraag welk doel men zich stelt.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1961 | | pagina 7