De arbeidsvoorziening in de tuinbouw
405
TUINBOUW
DINGEN VAN DE WEEK
ZATERDAG 20 MEI 1961
WANNEER we in deze tijd met tuinders spreken dan horen we dikwijls bezorgde klanken ten aanzien
van de arbeidsvoorziening. Iedere week opnieuw zien de tuinders de grote rijen advertenties in
de kranten waarin arbeiders worden gevraagd. Nu eens hier en dan weer daar vertrekt een tuinders
knecht om in de fabriek te gaan werken. Waarheen zal deze ontwikkeling leiden? Het valt moeilijk te
zeggen maar zeker is toch wel dat zich hier problemen gaan voor doen die niet te licht aangeslagen
mogen worden.
Over de arbeidsvoorziening in de tuinbouw heeft ir. Sj. van Veen van het L. E. I. eei\ zeer lezens
waardig artikel geschreven in de Mededelingen van de Direkteur van de Tuinbouw.
Uiteraard kunnen we hier niet dit gehele artikel opnemen, maar wel willen we er toch de voor
naamste gedeelten van weergeven.
Ir.. Van Veen begint met te zeggen dat onderzoekingen hebben aangetoond dat er steeds een grote
toevloeiing van tuinbouwarbeiders is maar dat er een nog grotere afvloeiing is. In 1947 waren er in
ons land ongeveer 36.000 tuinbouwarbeiders, waarvan de meeste in vaste dienst waren. In 1955 was
hun aantal gedaald tot ongeveer 30.000 en na die tijd is de daling voortgegaan met ongeveer 2 per
jaar. In 1960 werd het aantal tuinbouwarbeiders in ons land geschat op ongeveer 27.000. Hiervan woont
76 in de provincies Noord-Holland, Zuid-Holland en Zeeland. Het is opvallend dat zoveel jongeren in
de tuinbouw werken. De redenen hiervan zijn nagegaan door ir. Van Veen en hij geeft hierover de vol
gende verklaringen.
van tuinarbeider, zoals hier en daar
wel voor het beroep van landarbei
der voorkomt, is er zeker niet. Het
is meer de individuele voorkeur die
de doorslag geeft.
SITUATIE OP DE
ARBEIDSMARKT
TEN aanzien van de mogelijke
arbeidsvoorziening in de tuin
bouw in de toekomst wijst ir.. Van
Veen er op dat vele tuinders zich
hierover zorgen maken. Schrijver
gaat er dan ook van uit dat de tuin
ders in de eerste plaats moeten pro
beren om de afvloeiing van arbei
ders in de leeftijd van 20 tot 40 jaar
welke thans zeer groot is, te be
perken.
De toevloeiing zal moeilijk groter
gemaakt kunnen worden en daarom
moet alles gezet worden op het
voorkomen van afvloeiing.
Over dit probleem wordt het vol
gende opgemerkt:
Er zal geconcurreerd moeten wor
den. Dit houdt in dat de tuinbouw,
om de arbeiders te binden, min
stens even gunstige lonen en ar
beidsvoorwaarden zal moeten bieden
als andere bedrijfstakken. De tuin
ders zullen de concurrentie dan ook
alleen met succes kunnen volhou
den als de bedrijfsuitkomsten zoda.
nig zijn, dat er winst wordt gemaakt
en men enige reserve heeft om in
het proces van steeds stijgende
lonen en verbeteringen van arbeids
voorwaarden de andere bedrijfstak
ken te kunnen bijhouden.
Dat het voor de tuinder steeds moeilijker wordt
om arbeidskrachten aan te werven is waarschijnlijk
ook een gevolg van de verdergaande ontsluiting
van de tuinbouwcentra in de afgelopen tien jaren.
De tuinder is vrij plotseling geplaatst tegenover
de specialisten van de grote bedrijven, die reeds
vele jaren ervaring hebben met het werven van
arbeidskrachten in tijden dat ze schaars zijn. Hier
door is hij in een ongunstige positie gekomen, hoe
wel hij wellicht zeer wel in staat is even gunstige
lonen en arbeidsvoorwaarden te bieden als werk
gevers in andere bedrijfstakken. Zijn positie recht
vaardigt ernstige bezinning op dit vraagstuk. De
bestudering van het probleem is trouwens al gaan
de, zij het vooral in de landbouw en in mindere
mate in de tuinbouw.
SAMENVATTING
SAMENVATTEND kan (lus worden gezegd dat
uit een onderzoek van het Landbouw Econo
misch Instituut is gebleken, dat de groep van tuin
bouwarbeiders wordt gekenmerkt door een zeer
sterke doorstroming.
In de afgelopen jaren had bijna 50 van de
jongens, die na het verlaten van de lagere school
in de tuinbouw waren gaan werken, in vijf jaar al
een ander beroep gekozen.
Dit percentage zal ongetwijfeld oplopen tot plm.
80%.
De moeilijkheden in de arbeidsvoorziening wor
den vooral veroorzaakt door deze grote afvloeiing.
De maatregelen tot verbetering zullen dan ook
vooral gericht moeten zijn op het beperken van de
afvloeiing. Wil men hiermede succes hebben dan
zal men er voor moeten zorgen in het proces van
verbeteren van lonen en arbeidsvoorwaarden bij te
blijven met de andere bedrijfstakken of iets op iien
voor te komen. Voorts zal men zich moeten bezin
nen op een passend antwoord op de reclame cam
pagnes, wervingsakties en dergelijke welke door
andere bedrijfstakken worden gevoerd.
Wij zijn er van overtuigd dat er aan het vraag
stuk van de arbeidsvoorziening vele kanten zit
ten. Te zjjner tijd hopen we hierop dan ook nog
nader terug te komen en deze zaak van een andere
kant te bekijken.
De kruisbessenpluk is deze week begonnen. De eerste dagen
moesten de bessen nog uitgezocht worden en daarom kon dit
stekelige karwei nog zonder handschoenen plaats vinden.
ACHTERGRONDEN VAN TOE- EN
AFVLOEIING
VAN de jongens die de lagere school verlaten,
zal een steeds toenemend deel voortgezet niet-
agrarisch dagonderwijs volgen-en komt het beroep
tuinarbeider niet in aanmerking. Voorts is er een
deel van de jongens, dat zeer positief een beroep
kiest. Uit deze groep jongens komt een beperkt
aantal tuinarbeiders voort; ouder hen zijn weinig
blijvers, omdat zij immers tuinder willen worden.
Tenslotte blijven dan de jongens over, die niet po
sitief iets willen worden en voor wie de ouders
„een baas moeten zoeken". Het zijn vooral de jon
gens uit deze groep, die tuinarbeider worden. 'Hier
voor zijn verschillende redenen
De tuinders werken graag met jongens, omdat
ze relatief goedkope arbeidskrachten zijn en om.
dat ze „gezeglijk" zijn.
De lonen, die de jongens bij de tuinders ver
dienen, zijn hoger dan in andere beroepen.
c. De ouders kennen de tuinders meestal wel en zij
vinden het dan uit opvoedkundige overwegingen
beter dat de jongen bij een bepaalde tuinder
werkt dan in een fabriek in de stad.
d. Als de jongens in het' dorp werken, komen ze
in.de middagpauze thuis en kunnen zij met het
gezin de warme maaltijd gebruiken. Men vindt
het bezwaarlijk om 's avonds warm te eten of
de jongens altijd opgewarmd eten te geven.
WAAROM VERLATEN ZO VELEN
DE BEROEPSGROEP
AOK hiervoor bestaan vele redenen. De jongens
hebben het beroep van tuinarbeider zelf veel
al niet-bewust gekozen, velen willen daarom wel
eens iets anders gaan doen. Dit wordt vergemak
kelijkt, doordat ze na hun twintigste jaar in andere
beroepen in ieder geval wel evenveel kunnen ver
dienen. In deze situatie kan een betrekkelijk kleine
aanleiding de oorzaak worden om een ander beroep
te kiezen: onenigheid met de werkgever,'een ver
zoek van een bedrijf om chauffeur te worden, een
vriendje, die het op de fabriek goed naar zijn zin
heeft, een meisje dat meer houdt van „vast werk",
enzovoort.
Een algemene geringschatting van het beroep
a.
b.
WANNEER we terugkeren van een tocht door
de verschillende fruitcentra dan konicn we
tot de conclusie dat het niet alleen de akkerbouw
is welke de gevolgen ondervindt van de natte
zomer van 1960, gevolgd door het even natte na-»
jaar en de natte, vorstloze winter.
Bij de verschillende tuinboiiwcultures beginnen
de gevolgen van dit alles zich ook sterk af te
tekenen. Op laag gelegen percelen appels en peren
zien we plaatselijk veel dode bomen. De wortels
zjjn gestikt en gerot in de slempige, dichtgeslagen
grond. De teler wie dat overkomt lijdt hierdoor
een grote schadepost en als het heel erg is, heeft hij
een misvormde boomgaard over. Nieuwe aanplant
kost namelijk niet alleen geld maar brengt ook
weer problemen met zich mee ten aanzien van de
gehele vernieuwing van het perceel zoals grond
bewerking en tussenteelt. Men zal dit weer op
moeten lossen naar de aard en de omstandigheden
van het perceel zelf. De direkte schade van het
water is waarschijnlijk wel het ergst in de klein-
fruitsektor en daar voornamelijk bij de frambozen.
Algemeen leefde de gedachte, ja we kunnen beter
zeggen leefde de vrees dat met name de Malling
Promise niet te best uit deze natte periode te voor
schijn zou komen. Niemand echter heeft ook maar
durven vermoeden dat het zo erg zou zijn als blijkt
dat het thans is. Het is maar zelden dat men een
mooi, gul staand perceel frambozen tegenkomt.
Wat oppervlakkig gezien nog al aardig lijkt, valt
tegen als men er door loopt. Er zit geen „fut" in.
De stengels groeien niet door. Vele percelen ver
tonen dode kanten of plekken met een zieke op
stand.
Het merkwaardige is dat de percelen welke de
afgelopen winter het meest „in het groen" lagen,
de percelen dus eigenlijk volgens de regels van
de teelt verwaarloosd werden, er thans het beste
voorslaan. Daar is de structuur niet zo gron
dig bedorven geweest als op de bewerkte per
celen. Zullen we in het vervolg' onze frambozen
in het najaar „in het groen" moeten leggen?
Misschien zit daar wel wat in.
UOOR vele frambozentelers is de huidige gang
van zaken een lelijke tegenvaller. Op de per
celen die er slecht voor staan, zien we dat de
scheutvorming ook lang niet best is, dus misschien
is het toch maar het verstandigst om die percelen
maar meteen op te ruimen. Dit vroegtijdig rooien
betekent het incasseren van een schadepost maar
misschien kan dat toch nog goedkoper blijken te
zijn dan een dergelijke aanplant te laten staan. Nu
in het algemeen de oogst in Zeeland met vele pro
eenten is gereduceerd, misschien wel met 40 of
nog meer, is het te hopen dat liet wat beter zal zijn
dan het vorig seizoen met de prijs van de fram
bozen. Toen immers gaf de frambozenteelt alles
behalve gunstige resultaten door de lage prijs
welke voor dit produkt werd betaald.
Laten we hopen dat in de komende weken de
weersomstandigheden mee zullen werken voor onze
kleinfruitgewassen. Laten we hopen dat er niet
teveel droge en warme (lagen zullen zijn in die
tijd. De algemene structuur van de grond is zo
danig dat de meeste gewassen warm en droog
weer niet zouden kunnen Verdragen zonder schade
op te lopen.
HE aardbeien beloven veel nu ze zonder enige
schade door nachtvorst hebben kunnen
bloeien. Wel kan men op verschillende percelen
reeds de slechte structuur van de grond duidelijk
waarnemen en we zagen in het begin van deze
week reeds percelen die hard toe waren aan regen.
De gehele gang van zaken gedurende de afge
lopen najaars- en wintermaanden heeft weer een
keer duidelijk doen zien dat er alle reden toe be
staat om te zorgen voor een perfecte drainage. Waar
er wat aan mankeert dient het zeker in het komen
de seizoen in orde gebracht te worden. Ook in ge
wone omstandigheden is dat overigens van zeer
groot belang. Ondertussen kunnen we reeds oogst-
overzichten samenstellen, al moeten we voorop
stellen dat we hier erg voorzichtig mee moeten zijn.
Omstreeks deze tijd van het jaar zijn we als fruit
kwekers nog ai eens pessimistisch. Later blijkt het
soms veel mee te vallen. We hoorden weer al som
bere berichten over de vruehtzetting bij de appels.
Het is goed mogelijk dat er niet zoveel appels zul
len zijn. Het is echter de vraag of we daar pessi
mistisch over moeten zijn. Moeten we hopen op
een zeer grote oogst, gezien de afzetsituatie? In
elk jaar staat het wel vast dat het een goed peren
jaar zal worden. Op het ogenblik dat we dit schrijd
ven moeten we ten aanzien van de appels nog enig
voorbehoud maken maar over een week zal hier
ook meer hekend zijn.
Wel willen we nog een waarschuwend geluid
laten horen tegen de verschillende plagen wélke
ons fruit kunnen belagen. Dat geldt zowel voor
het hard als zacht fruit. De spuitmachine en de
rugnevelspuit zullen in de nabije toekomst nog dik
wijls dienst moeten doen.
Tot de volgende week.