Reorganisatie Tuinbouwkommissie Z.L.M. iWETENSWAARDIGHEDEN VOOR WERKGEVERS JAARVERSLAG ONDERLINGE VERZEKERINGS MAATSCHAPPIJ VOOR MOTORVOERTUIGEN DER Z. L. M. OVER 1960 Kanttekeningen bij het 25-jarig bestaan van de Boval ZATERDAG t* IEI 1981 (KORT VERSLAG van de vergadering van de Tufaibouwkommissie der Z, L, M,, gehouden op 8 mei 1961 te Goes. NABESCHOUWING OOGST 1960 nE voorzitter, de heer P. J. J. Dekker, wijst er in zijn openingswoord op, dat het fruitseizoen 1960 vorige week met de laatst gehouden veilingen is afgesloten. Bij de groentesektor zou men misschien ook van een afsluiting van het oogstseizoen 1960 kunnen spreken, omdat de aanvoer van winterbloemkool praktisch beëindigd is. Waar de financiële resultaten van deze teelt vrij bevredigend zijn geweest bestaat de kans, dat de teelt van winterbloemkool zich te sterk gaat uitbreiden. De resultaten van het afgelopen fruitjaar zijn in het algemeen matig te noemen. Individueel ligt het verschillend, maar vast staat, dat de slechte weersomstandigheden een zeer ongunstige invloed hebben gehad op de kwaliteit van het bewaarfruit. Het uitvalpercentage was groot; in vele gevallen kwam zelfs een percentage uitval van 20 a 25 en hoger voor. De prijsstijging in maart en april 1961 gaf daarvoor onvoldoende kompensatie, zodat de financiële uitkomsten over het algemeen zeer matig zijn gebleven. VERWACHTINGEN OOGST 1961 T a.v. de vooruitzichten voor 1961 wordt opge- merkt, dat dé bloei van de vruchtbomen over het algemeen veelbelovend is geweest. Het is nog te vroeg om een mening uit te spre ken over de vruchtzetting. Door de wateroverlast in 1960 en de vele regens in dit voorjaar zijn vele percelen te lang nat gebleven, waardoor het af sterven van de wortels van frambozen, kruisbes- senstruiken en morellen op diverse percelen is waar te nemen. Ook treedt als gevolg van deze vele regenval kanker en botrytisrot op. terwijl de grondbewerking sterk vertraagd werd. MINIMUMPRMZENFONDSEN DREEDVOERIG wordt van gedachten gewisseld over de vraag of het minimumprijzenlonds voor appelen, met een heffing en een vergoedings regeling al of niet In 1961 moet worden voortgezet. Hoewel men algemeen overtuigd bleek te zijn van de waarde van de minimumprijsregelingen van de diverse produkten uit de groentesektor, heeft men in Zeeland toch wel grote bezwaren tegen een alge mene minimumprijsregeling voor appelen. Indien er een regeling moet blijven, dan zal daarbij reke ning gehouden dienen te worden, dat het hoog waardige fruit niet met een heffing wordt belast, terwijl verder de minimumprijsregeling het rooien van onrendabele boomgaardpercelen niet mag af remmen. ERKENNINGSREGELING IN DE TUINBOUW KENNISGENOMEN wordt van het ontwerp Wet Erkenningen Tuinbouw, dat bij de Tweede Kamer is ingediend. Door de Minister van Land bouw is intussen reeds over een aantal uitvoerings_ maatregelen advies gevraagd aan het Landbouw schap. Door het Landbouwschap wordt in het antwoord aan de Minister gesteld, dat de voorgelegde ont- werp-besluiten bijdragen tot een versoepeling van het beleid, waardoor een grotere mate van flexi biliteit binnen de tuinbouw en een gemakkelijker toegang tot de verschillende tuinbouwsektoren, wordt verkregen. Bezwaar wordt gemaakt tegen het bepaalde in art. 2 van het ontwerp, waarbij de kontraktteelt ten behoeve van de konservenindustrie geheel bui ten de werking van het besluit wordt gebracht. Tevens maakt het Landbouwschap bezwaar tegen het bepaalde, dat de teelt van groente en fruit op kléine oppervlakten buiten de werking van het besluit vallen. Geen bezwaar tegen voor noemde bepaling bestaat wanneer de teelt uitslui tend voor eigen gebruik geschiedt. De vergadering kan zich volledig met het schrij ven van het Landbouwschap verenigen en acht vooral de verzachting van de praktijkeisen een be langrijk punt voor Zeeland. KONTRAKTTEELT DE belangstelling voor kontraktteelten neemt in Zeeland en elders toe. Dit is voor het Cen traal Bureau voor de Tuinbouwveilingen in Neder land aanleiding geweest een uitvoerige studie van de kontraktteelt te maken. Als afzetorganisatie heeft de veiling ook ta.v. de kontraktteelt van tuinbouwprodukten een belangrijke taak. Gezorgd zal moeten worden, dat de telers, ook voor de pro dukten die op kontrakt geteeld worden, een zo hoog mogelijke prijs ontvangen. De vergadering komt tot de konklusie, dat de veiling inderdaad de geëigende instantie is be middeling te verlenen bij het afsluiten van de kontrakten. Om evenwel tot de nodige koördi- natie te komen acht de vergadering het ge wenst, dat de Provinciale organisatie van Tuin bouwveilingen in Zeeland aan dit vraagstuk, dat ook voor Zeeland steeds belangrijker zal worden, bijzondere aandacht moet schenken. De telers worden ten sterkste afgeraden geen kontrakten af te sluiten zonder tussenkomst of overleg met de veilingen. REORGANISATIE TUINBOUWKOMMISSIE Z. L. M. IN verband met de ontwikkeling in de tuinbouw heeft de vergadering zich beraden over de vraag of meer aandacht aan de tuinbouw besteed zal dienen te worden. Vastgesteld wordt, dat de belangstelling voor de fruitteelt, groenteteelt, bloembollen- en zaadteelt toeneemt. De vergadering is van mening, dat de Z. L. M. deze ontwikkeling op de voet dient te volgen; te meer omdat voor talloze ondernemers de teelt van tuinbouwprodukten nieuw is en zij derhalve be hoefte hebben aan voorlichting, organisatorisch kontakt etc. Om tot een betere belangenbehartiging te komen acht de vergadering het gewenst om in alle krin gen van de Z- L. M. (9) een Tuinbouwkommissie in te stéllen. In de kringen Schouwen en Duiveland en Tholen qn St. Philipsland zijn reeds tuinbouw- kommissies Werkzaam. In een advies aan het Dagelijks Bestuur der Z. L. M. is nader een organisatieschema uitge werkt, waarin rekening wordt gehouden met het feit, dat elke sektor in de Tuinbouwkommissie vol doende vertegenwoordigd moet zijn. LONEN EN ARBEIDSVOORWAARDEN KENNISGENOMEN wordt van de nieuwe lonen en arbeidsvoorwaarden voor het kontraktjaar 19611962, waarvoor tussen de werkgevers- en werknemersorganisaties overeenstemming is be reikt. De vergadering kon zich met de nieuwe regeling verenigen. OP 3 mei j.l. heeft de „Bond van agrarische loon bedrijven in Nederland", afgekort „Boval" ge heten, in een feestelijke vergadering het feit her dacht dat 25 jaar geleden de eerste landelijke samenwerking tot stand kwam en welke werd uitgedrukt in de oprichting van de Bond van loon- dorsers. Op deze jubileum vergadering, welke in Utrecht werd gehouden, en die zich mocht verheugen in een grote belangstelling, kwam duidelijk de plaats die het loonwerk in Nederland inneemt, tot uiting. Ook de volgende cijfers getuigen er van: 10 van het totale Nederlandse trekkerpark is in handen van loonwerkers; 65 van de chemische verzorging der gewas sen wordt door loonspuiters gedaan; 60 van de zelf rijdende maaidorsers is in han den van loonwerkers. Dit percentage is t.a.v. vlastrekkers opraap- persen en aardappelverzamelrooiers nog groter en nadert de 90 In de periode 19571958 nam het aantal loon bedrijven in Nederland toe van 2850 tot 3067. Zoals gezegd geven deze cijfers duidelijk de be langrijke plaats van het loonwerk in Nederland weer. Toch is het niet alles goud wat er blinkt. Het duidelijkst komt dit tot uiting in het feit dat de gemiddelde bedrijfsuitkomsten van het loonbedrijf in het algemeen niet zo rooskleurig zijn. Ook t.a.v. de liquiditeitspositie zijn er moeilijkheden in ver band met de zware investeringen. Zo op het eerste gezicht zou men t.a.v. boven staande kunnen concluderen, dat er iets scheeft zit met het loonwerk in Nederland. Enerzijds wqst de sterke toename van loonwer kers in 1958 op een grotere behoefte, hetgeen weer verwijst naar het feit, dat er aan een bepaal de vraag niet kan worden voldan. Anderzijds kan men uit de bedrijfsuitkomsten afleiden dat er een zware concurrentie is als ge volg van een zekere overproduktie. ECONOMISCH gezien zijn deze feiten met elkaar in tegenspraak. Gezien echter de specifieke geaardheid van de landbouw met zijn periodieke toppen van grote behoefte aan mankracht en ma chines, zijn ze beide juist. Het loonwerk zit te kampen met het probleem, dat zich een grote behoefte naar bepaalde werk tuigen voordoet in een zeer beperkte tijd. Daarbij is een spreiding van de vraag vrijwel uitgesloten door de binding en de afhankelijkheid van moeder natuur. Het gevolg van dit alles is dat er inder- GEMIDDELDE WEEKLONEN IN de afgelopen week bereikten ons vele vragen hoe het gemiddelde weekloon van de vakarbei der A en B berekend is. Door het aantal uren to vermenigvuldigen met het basisuurloon kwam men er niet uit en kreeg andere uitkomsten. Daarom deze korte toelichting'. Uitgegaan dient te worden (in de zomer) van een normale arbeidsweek van 50 lA uur en bij een korte werkweek van 46uur. De paardenknecht, trekkerchauffeur of veeverzorger (vakarbeider A of B op weekloon) werkt echter langer en wel 54 uur of 50 uur, dus 3% uur per week meer. Deze 3% uur worden (evenals vroeger) tegen het over- werktarief ad 130 berekend. Van het op deze basis berekend weekloon is door 28 zomerweken met 6-daagse werkweek cn 10 weken zomerloon met 5-daagse werkweek bij el kaar op te tellen en te delen door 38 weken hef gemiddelde genomen. Daardoor is het loon, over de weken waarin wel en waarin geen vrije zater dag valt, gelijk. B. pLAATSRUIMTE belet ons deze week uitvoerig op dit jubileum verslag over het 10e jaar der maatschappij in te gaan. De stormachtige en gun stige ontwikkeling blijkt echter voldoende uit en kele cyfers, die wij hier vermelden. In 1951 bedroeg het premie-inkomen ƒ29.000,-; in 1960 616.000,-. Schade-uitkeringen in 1951 ƒ4.000,-; in 1960 ƒ246.000,-. De totale reserve steeg tot ruim 128.000,-, terwijl het belegd vermogen ruim ƒ254.000,- bedroeg. De volgende week karnen wij op dit verslag nader terug. daad niet altijd kan worden voldaan aan een zekere vraag Daarbij komt dat de landbouwer steeds meer geneigd is het meest gunstige moment uit te bui ten. Hij wordt door de sterke mechanisatie in staat gesteld dat te doen. Anderzijds wordt hij hiertoe gedwongen, omdat het gebruik van motorische trekkracht zeker op de zwaardere gronden, gebon den is aan bepaalde omstandigheden van de bodem en de weersgesteldheid. DOOR deze omstandigheden gaan landbouwers waarvan het bedrijf feitelijk te klein is om bepaalde machines rendabel te kunnen aanschaf fen eerder tot aankoop over. Het niet rendabele deel proberen ze dan op te vangen door loonwerk. Zij kunnen dit vaak voordeliger doen dan de loon werker van professie en zo ontstaat dan de con currentie. Deze concurrentie drukt de prijs sterk en tevens wordt de kans van de loonwerker om de uurbezetting van zijn werktuig uit te breiden kleiner, met als gevolg ddt we een overmechani- satie hebben naar 2 kanten. Enerzijds de boer die moet loonwerken om de kosten van zijn overmechanisatïe goed te maken, anderzijds bij de loonwerker die zijn machineskosten niet ge dekt ziet door de inkomsten. Inkomsten die worden aangetast naar de' loonwerker meent, door een oneerlijke concurrentie. Op zichzelf lijkt de situatie dan ook ongezond. De loonwerker zal echter niet mogen vergeten dat ook de boer vaak noodgedwongen door de omstandigheden hulp inroept van de buurman, wiens machinepark niet geheel bezet is. Het is dan ook een taak van de landbouw in het algemeen zich met dit probleem bezig te houden. Als er loonwerkers nodig zijn, en de cijfers spre ken ieder een duidelijke taal, dan zal het nodig zijn dat hij in staat wordt gesteld deze taak goed te vervullen. De loonwerker zal door zijn vakkennis* specialisatie en werktuigen kwaliteitswerk moeten leveren en voor die kwaliteit zullen bepaalde waarborgen in de vorm van diploma's enz. aan wezig moeten zijn. Zijn deze waarborgen aanwezig dan zal de land» bouw die gebruik maakt van die vakkennis en kwaliteit dat moeten honoreren op dé juiste wijze. Een erkenning en een beveiliging van de plaats die de loonwerker inneemt kan een eerste stap zijn die er toe zal bijdragen dat de situatie rond het loonbedrijf opklaart. A. H.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1961 | | pagina 5