De landbouw in beweging Het platteland in beweging 305 Wist U dat....? Wat gaan we doen met het overtollige gras? De aardappelsituatie ZATERDAG 15 APRIL 19 G UAAK wordt er gesproken over het trage tempo waarmee veranderingen in de landbouw zich voltrekken, over het geringe aanpassingsvermogen van de agrarische bevolking, over de nood zakelijkheid om nog vele dingen te verbeteren. Het is niet overbodig, ook eens te wijzen op de grote veranderingen die de agrarische structuur te zien heeft gegeven en die in een zeer korte periode zijn gerealiseerd. Veranderingen die zich in de achter ons liggende 15 jaren in het structurele vlak hebben voorgedaan, aldus dr. A. Maris, adj.-directeur van het L. E. I. De landbouw in Nederland is na 1945 een nieuwe ontwikkelingsfase binnengetreden. Werd voor 1945 de produktiviteit in de landbouw vooral verhoogd door aandacht te schenken aan teelttechnische vraagstukken, na 1945 werd de aandacht vooral geconcentreerd op arbeidsorganisatorische vraagstuk ken; met als gevolg een vermindering van het aantal arbeidskrachten. Echter zal daardoor grote aandacht moeten worden geschonken aan een verbetering van de agrarische structuur in haar geheel van de agrarische beroepsbevolking en de bedrijfsgroottestructuur. TOT 1947 neemt de agrarische beroepsbevolking geleidelijk toe; na 1947 heeft een sterke afneming plaats. Tn de periode 19471959 is de mannelijk agrarische beroepsbevolking gedaald van ruim 530.000 tot minder dan 400.000. Hierbij is het aantal landarbeiders met 40 het aantal boerenzoons met ruim 25 en het aantal bedrijfshoofden met 12 afgenomen. Deze vrij drastische daling van de agrarische beroepsbevolking gemiddeld met ruim 2 per jaar is mogelijk geweest door de sterke mechanisatie van de landbouw enerzijds en anderzijds de krachtige industrialisatie van ons land. Vooral de landarbeiders hebben de mogelijkheden om buiten de landbouw werk te vinden met beide handen aangegrepen. Ook vele zoons van kleine boeren geven de voorkeur aan een beroep buiten de landbouw. |\E afneming van de bedrijfshoofden heeft directe consequentie voor de bedrijfsgroottestructuur. In de periode 19471959 is het aantal bedrijven van 15 ha sterk afgenomen. Het aantal bedrijven van 110 ha is in de naoorlogse periode gedaald van 60 tot 54 de groep bedrijven 1020 ha gestegen van 26 tot 31 terwijl het percentage van de groep bedrijven groter dan 20 ha, niet veranderd is. Niet temin hebben wij in ons land nog steeds te maken met een groot aantal kleine gezinsbedrijven. |\E vraag dringt zich op, welke veranderingen in de komende tien tot vijftien jaar kunnen worden verwacht. Naar onze mening zal zich de hierboven aangeduide ontwikkeling voortzetten. De verschillen in arbeidsbezetting tussen de bedrijven zijn nog groot en gemiddeld is de arbeidsbezetting in vergelijking met b.v. de landbouw in Denemarken nog steeds hoog te noemen. Ook dient gewezen te worden op het feit dat mogelijkheden tot verdere mechanisatie nog ruimschoots aanwezig zijn. Neemt men bovendien in aanmerking dat de economische structuur van het platteland zich snel verbreed, waardoor de beroepsovergangen tussen landbouw en industrie worden vergemakkelijkt, dan lijkt het waarschijnlijk dat de agrarische beroepsbevolking nog aanzienlijk zal dalen. Een percentage van 20 in de komende 10 jaar zou ons niet verbazen. WELKE veranderingen hebben de afnemende werkgelegenheid in de landbouw en de infiltratie van de industrie op het platteland teweeggebracht in de Nederlandse plattelandsgebieden? Beziet men de cijfers naar gebieden, dan blijkt in Groningen, Friesland, Drente en Zeeland een hoog percentage van de bevolking in uitgesproken plattelandsgemeenten te wonen, terwijl in het westen van Nederland bijna 70 van de bevolking in de steden woont. Het hoogste percentage van de bevolking woonachtig in geïndustrialiseerde plattelandsgemeenten treft men aan in de provincies Noordbrabant en Limburg, het laagste percentage in het noorden des lands en Zeeland. De afnemende werkgelegenheid in de landbouw en de industrialisatie van het platteland zijn gepaard gegaan met een omvangrijke migratie en forensisme. Het grootste aandeel in het vgrtrekoverschot van het platteland werd geleverd door de drie noordelijke provincies en Zeeland. Wij zien dan ook dat in de periode 19471956 in ongeveer de helft van het aantal gemeenten in het noorden en Zeeland het inwonertal is teruggelopen. In de rest van Nederland evenwel, met Limburg en Noordbrabant voor aan, zien wij in de meeste plattelandsgemeenten een sterke groei van de bevolking en dit ondanks het feit dat ook in deze gebieden de agrarische beroepsbevolking vrij drastisch is gedaald. De oorzaak hier van is de sterke uitbreiding van de industrie. IIET platteland wordt in feite van twee kanten „aangevallen". Van binnenuit door de structurele verandering in de landbouw met als gevolg eenaanzienlijke vermindering van de agrarische bevol king en van buitenaf door de toenemende industrialisatie. Bedenkt men hierbij dat deze wijzigingen gepaard gaan met een steeds betere ontsluiting en outillage en sterk toenemende communicatiemidde len, dan is het duidelijk dat er zich op het platteland'grote veranderingen aan het voltrekken zijn. De differentiatie van de beroepen en de toegenomen contactmogelijkheden, die hiervan het gevolg zijn, hebben op hun beurt weer belangrijke wijzigingen teweeggebracht in de levensinstelling, de sociale hiëraohie, de organisatievormen en de vrijetijdsbesteding van de plattelandssamenleving, aldus dr. Maris. ttOOGOVENS de 1000% Zijn gepasseerd? Ze doen hun naam alle eer aan, de koers is hoog en 1 1 bezitter van de aandelen komt er warm in te zitten. Ja, daar zijn het ook ovens voor. Wie deze effecten kopen wil, moet goed in de duiten zitten. Deze week zei een Zeeuwse boer, die ik op één der markten sprak, schertsend dat hij wel eens een tijd had beleefd waarin hij niet precies wist, waar hij met zijn geld blijven moest. Toen had minister Lieftinck dit vraagstuk zeer radicaal voor hem opgelost. Indien hij of zijn collega's thans weer met zulke problemen zouden wor stelen, wat ik gezien de situatie van de aardappelen bietenprijzen waag te betwijfelen, dan zouden ze .Hoogovens" kunnen kopen. tJEN aandeeltje van f 1.000 vraagt thans als koopprijs ruim elfduizend gulden. Niet mis. Wie koopt nu dergelijke effecten nog? Ja, dat is maar niet zo ineens te zeggen. Wie kopen in het algemeen effecten? Twee groepen mensen, beleggers en speculanten. Nu is het l onderscheid tussen deze beide groepen niet zo duidelijk als dat tussen blanken en zwarten, maar laten we zeggen dat een belegger effecten koopt om een redelijke rente van zijn geld te maken, ter- toifl een speculant tracht voordeel te verkrijgen uit koerswinsten. TNDIEN een belegger nu Hoogovens of Philips of een dergelijk hoog genoteerd fonds koopt, is het niet eenvoudig om een goed rendement van het belegde geld te maken. Stel voor dat Hoogovens 22% dividend zou uitkeren, dan is dat 22% over 1.000 f220. Een hoog dividend maar uitgedrukt in procenten van de belegde som van 11-000, maar 2 Een laag ren dement. Natuurlijk wisten onze lezers wel dat dividend betrekking heeft op de nominale waarde en ren dement op de koerswaarde, maar er zijn nu eenmaal tal van dingen waarvan het geen kwaad kan ze van tijd tot tijd te herhalen. Ook als ge effecten koopt,bezint eer ge begint. MEIJERS. MET is bekend dat het gras in de maanden april en mei erg snel kan groeien. Bij gun stig weer groeit er veel meer gras dan het vee voor directe beweiding nodig heeft. Door vertrap pen en bevuilen kan veel kostbaar voer verloren gaan. Dit overtollige gras kan beter bestemd wor den voor de a.s. winter. Het kan zowel gehooid als ingekuild worden. Bedrijven die in de gelegenheid zijn om vol doende stoppelklaver in te kuilen, zullen dit gras het beste voor hooiwinning gebruiken. De be- drijve met nogal wat melkvee, die niet over stop pelklaver beschikken, wordt aangeraden om een deel van dit gras in te kuilen. Hierdoor wordt bevorderd dat men meer spreiding in de groei- trappen van het gras krijgt, daar voor inkuilen vroeger dient gemaaid te worden dan voor hooien. Het kuilgras past heel goed in de rant soenen van het (melk)vee. DE tijd voor inkuilen van gras staat voor de deur. Begin met het gras in een jong sta dium te maaien. Door langer wachten geeft u aan voederwaarde toe wat aan kilogrammen nog zou bijgroeien, terwijl ook de nagroei bij later maaien minder wordt. Het gras een dag na het maaien inkuilen voldoet het beste. Tijdens het inkuilen het produkt regelmatig spreiden en goed vasttrappen. Dit laatste is een minder aangenaam werk, maar dringend noodzakelijk. Omdat dit jonge gras veel eiwit bevat, moet een toevoegingsmiddel gebruikt worden. Zowel met melasse, A.I.V.-zuur als voederbieten kunnen goede resultaten bereikt worden. A.I.V.-zuur is een produkt dat evenals melasse zeer regelmatig over het gras verdeeld moet worden. A.I.V.-zuur tast metalen aan. Daarom een rubber-, plastic- of gelakte gieter en houten vaten gebruiken. In- plaats van een gieter kan de zuurmixer gebruikt worden; dit apparaatje vereenvoudigt het inkui len, terwijl ook de verdeling van het zuur er beter door wordt. A.I.V.-zuur moet verdund wor den, n.l. 1 liter zuur op 6 liter water. Per ha in te kuilen gras zijn 2" flessen zuur nodig. BEDRIJVEN die een overschot aan voederbie ten hebben, kunnen deze goed gebruiken als toevoegingsmiddel. Worden de gesneden bieten laagsgewijze verdeeld, dan mag iedere laag gras hoogstens 15 cm dik zijn. De hoeveelheid toe te voegen bieten is minstens 25 a 30 Zijn er meer voederbieten aanwezig, dan kan men gerust een hoger percentage in de kuil verwerken. Dit komt de conservering ten goede. Het enkel inkuilen van gesneden bieten geeft grote verliezen. Beter is het dus de overgebleven bieten gezamenlijk met gras in te kuilen. Hierbij zijn de verliezen kleiner en de aankoop van A.I.V.- zuur of melasse kan achterwege blijven. Veronderstel echter niet, dat alleen door het toe voegen van een conserveringsmiddel de kuil altijd slaagt. Nauwkeurig werken, het gras zo snel mogelijk bijeenbrengen, de kuil direct afdekken met minstens 60 cm grond en inregenen tegengaan, zijn eveneens zeer belangrijke factoren. Het resul taat dat met goed inkuilen verkregen kan worden, is de moeite dubbel en dwars waard. k UOLGENS de door de voedselcommissarïssen per 11 maart jJ. uitgevoerde inventarisatie was op die datum nog 445.000 ton aardappelen bij telers en handelaren beschikbaar voor aflevering. Deze hoeveelheid bestond uit 324.000 ton kleiaard- appelen en 121.000 ton zandaardappelen. De nog beschikbare voorraad waarvan nog een deel kan uitvallen als gevolg van kwaliteitsachter uitgang zal in de eerste plaats moeten dienen ter voorziening van de binnenlandse consumptie. Indien de export blijft doorgaan zoals de laatste maand mede dank zij de exporttoeslag het geval is geweest, terwijl thans bovendien een kwantum fabrieksaardappelen kan worden uitge voerd, mag worden verwacht dat de aardaupel- voorraden vóór de aanvang van het nieuwe seizoen kunnen worden geruimd. Tenzij zich bijzondere omstandigheden zouden voordoen wordt hef thans dan ook niet noodzakelijk geacht om nog aard appelen uit de markt te nemen. Ter ondersteuning van het prijspeil blijft de egalisatietoeslag van 3,per 100 kg op de export tot nader aankondiging gehandhaafd. Bij eventuele wijziging of stopzetting van deze toesiagregeling zal dit tijdig van te voren worden bekend gemaakt. Tevens wordt de nog bestaande heffing van ƒ0,20 per 100 kg op de export van fabrieksaardappelen bij uitvoer na 15 april opgeschort. KORTE NAERK AD E 1, S-GRAVENHAGE. BIJKANTOREN; AMSTERpAM..ARNHEM, EINDHOVEN, S-GRAVENH AGE, GRONINGEN. ROTTERDAM, UTRECHT

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1961 | | pagina 5