De positie van de landbouw
OVERZICHT
Wie de besprekingen op dit terrein
volgt, kan niet anders dan pessimistisch
zijn. Maar men geve de moed niet op.
De verzwakte positie van de landbouw,
in ieder der landen afzonderlijk, kan
slechts verbeterd worden, wanneer deze
bedrijfstak ook economisch weer gezond
is. Dit kan in deze tijd slechts, wanneer
men in groot verband maatregelen ter
gezondmaking toe wil passen. Daarvoor
te blijven strijden is ook in het belang
van de eigen landbouw en van hen, die
hun brood in deze bedrijfstak moeten
en willen verdienen.
s.
Tuinbouw Commissie
KRING
SCHOUWEN-DUIVELAND
De aardappel-inventarisatie per 13 maart 1961
ZATERDAG I APRIL 1 9 6 t
HET voorjaar heeft de Zeeuwse boeren tot nog toe in staat gesteld hun zaai werkzaamheden tijdig
en zonder tegenslag te verrichten. Opnieuw is, zoals elk jaar het zaad aan de aarde toevertrouwd
en het is thans weer afwachten welke wasdom komen gaat. Wie door het mooie Zeeuwse land rijdt
kan genieten van de akkers, die er zo op het oog keurig bij liggen. Men kan niet ontkennen, dat het 11a
de herfst en winter, die wij achter de rug hebben, is meegevallen en dat de structuur van de grond
door het langzame opdrogen op vele plaatsen beter is, dan men had durven hopen.
Zo ligt opnieuw een boerenseizoen voor ons, waarin veel werk wacht, waarin nog tal van onzeker
heden verborgen zijn, maar waarin wij moeten hopen op een goede oogst. Want deze laatste is de
eerste bekroning van het werk. De bekroning ook van de plichtsvervulling, die van iedere bedrijfs
leider vraagt zijn bedrijf zo goed mogelijk te voeren. Het is dit, wat een ieder, die over de landbouw
en zijn problemen schrijft en spreekt, dient te bedenken. Want juist in deze tijd. waarin wij in ver
schillende delen van onze Westelijke wereld tobben met overschotten van bepaalde landbouwproduk-
ten, dreigt men wel eens te vergeten, dat het een natuurlijke taak van de boer is zijn bedrijf zo goed
mogelijk te voeren, waaronder mede verstaan wordt het zaaien van zo goed mogelijk zaad, het houden
van de beste dieren, het zo goed mogelijk verplegen van zijn gewassen, het bestrijden van onkruiden
en ziekten en het zo goed mogelijk oogsten, opslaan en bewaren van zijn produkten.
EEN goede opbrengst moet in eerste instantie
vreugde geven. De vreugde van het goed vol
bracht hebben van zijn taak, van het goed gewerkt
hebben.
Dit alles klemt temeer, omdat er op deze
wereld met zijn vele honderden miljoenen
mensen, in totaal gezien, geen sprake is van
overschot aan voedsel, maar veeleer sprake is
van ernstige tekorten en honger. De moeilijk
heden zitten dus in wezen niet in de produktie,
maar in de distributie. Het vraagstuk hoe het
overschot van de ene plaats te brengen naar
het gebied met het tekort op de andere plaats,
heeft de mens nog niet kunnen oplossen.
Terwijl diezelfde mens wel een gevaarlijk spel
speelt met het uitgevonden atoomvuur en grote
sommen gelds uittrekt voor het bestormen van
maan en planeten, waarvan het nut geenszins vast
staat, faalt hij op het toch zo belangrijke terrein
van het brengen van overtollig voedsel naar honge
rende medemensen.
VERZWAKTE POSITIE
1YE gevolgen van dit falen zijn niet alleen ernstig
voor hen, die nog niet voldoende te eten heb
ben. Juist ook in onze eigen Westelijke wereld,
waar dé overschotten voorkomen, veroorzaken
deze economische moeilijkheden. Moeilijkheden,
waardoor de positie van de boer-ondernemer, aan
het verzwakken is. Wij behoeven om dit te kunnen
constateren niet verder te kijken dan ons eigen
land. Ook in Nederland is de positie van de boeren
stand de laatste jaren verzwakt. Niet in de eerste
plaats, omdat het percentage mensen, dat in de
landbouw zijn brood verdient, afneemt. Ook niet,
omdat de industrialisatie van ons land met rasse
schreden voortgang vindt en hieraan door de ver
schillende overheden grote aandacht wordt besteed.
Deze twee factoren spelen natuurlijk wel mede
om de belangstelling voor de landbouw en zijn
vraagstukken wat op de achtergrond te drukken.
Maar dat zou op zich zelve nog geen ramp zijn.
Wij menen, dat de grootste verzwakking van de
positie van onze vaderlandse landbouw te vinden
is in de economisch zoveel achteruitgaande toe
stand. En deze is weer het gevolg van de over-
produktie van verschillende landbouwprodukten in
de Westelijke wereld, waardoor de produktie van
vele van deze produkten tegen wereldmarktprijs
voor de boeren niet meer lonend is.
Hierdoor worden zij in praktisch alle Westelij
ke landen afhankelijk van maatregelen, welke
de regeringen moeten nemen om hen toch nog
een redelijke bestaansmogelijkheid te bieden.
Maatregelen die variëren van garantieprijzen
tot alle mogelijke invoerbelemmeringen ten
aanzien van vreemd produkt en het bevorderen
via premies van de eigen export.
IIET zijn juist deze maatregelen, die in het eigen
volk weerstanden oproepen, die des te groter
worden naarmate zij aan dit volk meer geld kos
ten. Het zijn weer deze weerstanden, die zorgen,
dat er vanzelfsprekend verschillen van mening
ontstaan over dat begrip „redelijke bestaansmoge
lijkheid". De boeren zelve en de door hen gestichte
belangenorganisaties zullen dit begrip zo ruim
mogelijk trachten te interpreteren. De weerstanden
daarentegen zorgen voor een voortdurende druk
en .tevens voor de eis, dat de boeren zelve zich tot
het uiterste inspannen hun bedrijfsvoering te ver
volmaken, hun kostprijzen zo laag mogelijk te
houden en hun afzetmogelijkheden te vergroten.
Maar juist in het volbrengen van deze eis, in het
streven naar het verbeteren van deze factoren, zit
de tendens van produktieverhoging
WRANGE BIJSMAAK
IIET is daarom dat de vreugde over een goede
oogst, zowel wat hoeveelheid als wat kwali
teit betreft, een wrange bijsmaak heeft. Het wer
ken, het beter werken, wordt immers niet beloond.
Het wordt niet beloond met financieel voordeel,
niet met een verhoging van de eigen welvaart en
ook niet met een beter begrip, met een hartelijke
klop op de schouders van die rest van het volk,
dat slechts de maatregelen ziet en beoordeelt nodig
om dat redelijk bestaan te waarborgen, en zich te
weinig verdiept in de grote veranderingen die zich
zeker ook in de laatste jaren in de landbouw vol
trokken hebben. En nu moet men deze laatste op
merking niet opvatten als een klacht van land-
bouwzijde, mam: veeleer als het constateren van
een feit, dat bovendien menselijk zeer verklaarbaar
is.
GROTE VERANDERINGEN
IIET is zeker, dat de landbouw zich ook in ons
kleine land nog in een overgangsphase be
vindt. Nog niet lang geleden gold algemeen het
principe van de hoogst mogelijke opbrengst per
ha. Mede gestimuleerd door de tweede wereldoor
log en de vlak daarop volgende jaren vierde dit
principe hoogtij. Wie herinnert zich niet nog de
oproep van de toenmalige Minister Mansholt om
zoveel mogelijk veevoeder te Verboüwen en oln
een areaal van 90.000 ha suikerbieten?
Sedert een aantal jaren geldt echter een geheel
ander principe. De produktie per man en per man
uur dient te worden opgevoerd. Het industrialisa
tieproces in eigen land en de steeds grotere over
schotten op de wereldmarkt zijn de factoren, die
tot dit principe drongen. In dit licht kan ook de
krachtige aanpak van de structuurverbetering en
alles wat daarmede samenhangt bezien worden.
Grotere eenheden, waarop efficiënt gewerkt kan
worden; mechanisatie en motorisatie zijn thans de
slagwoorden waaraan de boerenstand zich moet
aanpassen.
MAAR het is juist de boerenstand, die rustig
zijn plicht doet, die jaarlijks zaait en oogst,
die zijn kennis via onderwijs en voorlichting ver
groot, welke begrip vraagt voor zijn bestaansmoge
lijkheid, zeker in deze overgangstijd. Die boeren
stand, die een onmisbaar onderdeel vormt van ieder
volk, of dit nu industrieel is ingesteld of niet.
Zeker onmisbaar in een zich industrialiserende ge
meenschap, omdat steeds minder mensen het voed
sel moeten voortbrengen voor steeds meer.
Wij zijn ervan overtuigd, dat het vraagstuk van
de overschotten, dat in zo grote mate verantwoor
delijk is voor de verzwakte positie van de landbouw
in verschillende Westelijke landen, een tijdelijk
vraagstuk is. Het is door ieder der regeringen
ook niet afzonderlijk op te lossen. Slechts door on
derling overleg en in groter verband zijn er moge
lijkheden. Het valt daarom zo te betreuren, dat
juist op het gebied van de landbouw het inter
nationaal overleg bijna altijd faalt. Want even zo
goed als men in ieder der landen afzonderlijk
strpeft naar grotere eenheden en naar een plan
ning voor grotere eenheden, zou men dit ook in
internationaal verband moeten doen. Om te begin
nen in het verband van de Euromarkt en dan
liefst met een uitbreiding tot de andere West-
Europese landen.
AEZIEN de toenemende belangstelling en steeds
groter wordende betekenis van de tuinbouw
op Schouwen-Duiveland heeft het bestuur van de
Kring „Schouwen-Duiveland" der Z. L. M. ge
meend een Tuinbouwcommissie te moeten instel
len.
Deze Commissie, die is samengesteld uit leden
verdeeld over het gehele eiland, wil zeker niet het
werk van de bestaande verenigingen op tuinbouw
gebied doorkruisen, maar stelt zich ten doel meer
algemene tuinbouwzaken te behartigen zoals wa
terbeheersing, pachtzaken, bevordering tuinbouw-
ondervvijs, afzet en dergelijke.
De Commissie hoopt door samenwerking met alle
bestaande organisaties op tuinbouwgebied tot nut
tig en productief werk te komen en zo de tuinbouw
op een hoger plan te brengen.
Op deze wijze kan in de behoefte die er blijkt te
bestaan naar goede en verantwoorde voorlichting,
onder meer ten aanzien van vestigingsmogelijk
heden, voorzien worden. Voorzitter is de heer V.
Geluk terwijl de heer L. J. Roggeband als secre
taris optreedt.
EDLROM is door de P. V. C.'s in opdracht van het Produktschap voor
Aardappelen een onderzoek naar de aardappelvoorraden ingesteld en wel
per 13 maart j.l. De landelijke gegevens zijn echter nog niet door ons ontvan
gen. Wel beschikken wij over de cijfers voor de provincie Zeeland, met ter
vergelijking de hoeveelheden, die in 1960, op nagenoeg gelijke datum, nog
beschikbaar waren.
Beschikbaar voor Beschikbaar voor
aflevering als cons, aflevering als cons.
Districten:
Schouwen-Duiveland
Tholen en St. Philipsland
Noord-Bevéland
Oost Zuid-Beveland
West Zuid-Beveland
Walcheren
Oost Zeeuws-V laander en (Hulst)
Oost Zeeuws-Vlaanderen (Axel)
West Zeeuws-Vlaanderen
Totaal klei-aardappelen
Zws-Vlaanderen - zandaardapp.
Totaal
of pootgoed
per 13 maart 1961
9.648 ton
10.178
13.158
7.640
17.201
10.160
6.910
8.774
8.609
of pootgoed
per 12 maart 1960
4.572 ton
6.414
11.476
6.492
13.415
5.776
3.319
6.935
6.278
92278 ton
276
92.554 ton
64.677 ton
141
64.818 ton
Per 13 maart 1961 was dus liefst 27.736 ton meer aan aardappelen beschik
baar dan per 12 maart 1960! Commentaar lijkt ons verder overbodig!