KOESTALLEN 2. 3. 4. 246 Vergelijking van de bouwkosten bedrijfsruimte over de jaren 1957 t/m 1960 op de Zeeuwse Eilanden FACTOREN DIE BIJ DE BEOORDELING NIET VERGETEN MOGEN WORDEN ZEEUWS LANDBOUWBLAD DE nieuwe lage brede schuren zijn in verhouding met de traditionele goed koper te bouwen. De bedrijven die in deze samenvatting zijn betrokken, en in 1957 en 1958 zijn aanbesteed behoren tot de traditionele bouw; die in 1959 en 1960 zijn aanbesteed behoren tot de moderne bouwtypen. Bij de berekening van de m3-prijs en de bouwkosten per ha is uitgegaan van het gewogen gemiddelde. Voorts wordt in de tabel aangegeven de ge middelde grootte van de bedrijven per ha en de grootte van de gestichte be drijfsruimte in m3. De cijfers tussen haakjes vermelden het aantal waar nemingen. Jaar Gemiddelde bedrijfs- grootte in ha 1957 (20) 16Va 1958 (4) 14 1959 (10) 19 1960 (18) 15 Stichtingskosten Gemidd. grootte m3 prijs voor de bedr.gebouwen v,'d gestichte be- bedrijfsgebouwen guldens per ha drijfsruimte in m:! in guldens 3108 1705 30 2517 1397 25 2227 2272 18 2460 1885 21 Jaar stalling stalling p. bedrijf Jongvee Kal Melk Trek Aard.bew. Poter- p. bedrijf stalling ver lokaal ker- buitenl.- bewaar stal box koeling plaats 1957 (20) 2 St. 15 St. 10 5 2 4 2 2 1958 (4) IV'2 St. 11 St. 0 2 0 1 0 1 1959 (10) 1 St. 15 St. 0 5 2 4 3 2 1960 (18) 1 St. 15 St. 2 7 6 7 3 8 CR is een duidelijke verlaging van de bouwkosten waarneembaar tussen de jaren 19571958 en 19591960. Dit zal zeker voor een deel mogen worden toegeschreven aan de gewijzigde bouwtypen. Hoeveel? Wij durven er geen bedrag voor te noemen, daar ook met de volgende factoren zeker rekening moet worden gehouden: Vooraanzicht van een in 1948 gebouwde schuur met langsdeel, lage zijgevels en heuveleinden. Nu alweer behorend tot de „traditionele" bouw. ONDERDELEN VAN DE BEDRIJVEN HET is zonder meer duidelijk dat deze prijzen per ha en m3 niet verge leken mogen worden als we de onderdelen waaruit een bedrijf is opge bouwd niet kennen. Dit bleek geen gemakkelijke opgaaf. Evenwel hebben we gemeend het bedrijf in de volgende onderdelen welke op zichzelf een behoorlijke investering zijn te moeten splitsen: rundveestalling, jongvee stalling, kalverstal, melklokaal, paardenstal, trekkerbox, aardappelbewaar plaats met buitenluchtkoeling en poterbewaarplaats. Een onderdeel als werktuigenruimte is buiten beschouwing gelaten daar dit, hetzij apart of in het hoofdgebouw, altijd voorkomt en de omvang hier van vaak niet precies is aan te geven daar soms een gedeelte van de tas of vloer als zodanig ook dienst doet. Wat betreft de rundveestalling en paardestalling wordt de gemiddelde grootte van de stalling uitgedrukt in het aantal standen per bedrijf in het betreffende jaar. Voor de overige gegevens wordt dit aangegeven door het aantal malen dat een bepaald onderdeel voorkomt op te geven. aantal bedrijven met 1. De spanning op de arbeidsmarkt, die b.v. in 1957 een sterke invloed had op de bouwprijzen. De gegevens van 1958 zijn verkregen uit een zeer klein aantal waarnemin gen. Temeer omdat uit tabel 2 blijkt dat vooral in dat jaar weinig on derdelen in de gebouwen die bij dit onderzoek betrokken zijn zijn aangebracht. O.i. verklaart dit ook de lagere bouwkosten in dit jaar. Daar, algemeen gesteld, aangenomen mag worden dat de bouwkosten stijgen als de inhoud daalt. Dit zagen we b.v. wel in het jaar 1960 ten opzicht van 1959. Met andere factoren is dit één van de oorzaken waar door in 1960 de bouwkosten verhoogd zijn. Van invloed is dan ook de grootte van de te stichten gebouwen. De vraag kan gesteld worden: óf de prijs lager geworden is door het groter bou wen in de laatste 2 jaren, dan wel óf men groter is gaan bouwen daar de m3-prijs gunstiger kwam te liggen? Het tweede ligt meer voor de hand daar achteraf blijkt dat de bedrij ven in 19571958, wat grootte betreft aan de krappe kant is geweest in sommige gevallen zodat de boer later b.v. de werktuigen-berging nog uit breidde. Ook blijkt in toenemende mate dat de boer, i.v.m. reparaties aan werktuigen etc. behoefte heeft aan iets meer ruimte om deze als werk ruimte te gebruiken. De prijsindex van bouwmaterialen. Dat b.v. loonsverhoging en stijging van de bouwmaterialen in 1960 van invloed zijn geweest blijkt o.i. duide lijk, al doet zich hier hetzelfde voor als wat reeds onder 2 en 3 werd ge signaleerd. SAMENVATTING DAT evenwel ondanks de stijging van de bouwmaterialen en lonen de prijs per m;) evenals die per ha in 1960 niet gestegen is tot het prijs niveau van de jaren 19571958, wettigt reeds de conclusie dat een niet onbe langrijk deel van de daling der prijzen in de afgelopen twee jaren te danken is aan het overstappen van de traditionele naar de moderne bouwtypen, waarbij ook andere materialen gebezigd worden. Is het reeds gunstig dat de prijs per m3 en per ha, uit economisch oog punt is gedaald, belangrijk is ook dat de bedrijfsruimte door de moderne opzet van de nieuwe bouwtypen beter beantwoorden aan de eisen van de tijd. R. L. V. D. W. P. BALKENENDE. HET blijkt dat verschillende onderdelen bij de inrichting van de rundveestal nog steeds meer of minder grote fouten vertonen. Het lijkt ons daarom gewenst een en ander nogeens in het kort te behandelen en ons daarbij beperkende tot het stalprofiel en de verlichting. WAT IS HET STALPROFIEL Dit bestaat bij een Hollandse stal uit: 1. voergang; 2. voergoot; 3. stand; 4. groep met óf zonder aparte gierafvoer en 5. mestgang. DE VOERGANG HE breedte van deze gang in een enkelrijige stal hangt nauw samen met het gebruik en de gewoonte in een bepaalde streek en de be schikbare ruimte. Een veel voorkomende breedte bij nieuwbouw is 1.051.10 m. De voedergang kan op verschillende hoogten worden gelegd n.l.: Ie. Gelijk met de mestgang, dus 15 cm beneden de stand en plm. 32 cm beneden de voorrand van de goot. Dit is een lage voergang. Het heeft dus het voordeel dat alle verbindings gangen tussen mest- en voergang op gelijke hoogte liggen en dat de koeien meer tonen. Het voer behoeft hierbij ook niet naar boven te worden gekruid in de stal. De scheve kant tussen voergang en voergoot voor het invegen van het voer moet iets langer zijn. Dit bevalt in de praktijk goed. Je. Men kan de voergang echter ook gelijk maken met de voorzijde van de voergoot, een zoge naamde verhoogde voergang. De voergang kan dan 15 cm boven de stand liggen en komt dan plm. 30 cm hoger dan de mestgang. Vooral in de stallen met een geringe breedte is deze vorm voordelig omdat de scheve kant vervalt. Het gemorste voer kan verder gemak kelijk in de voergoot worden geveegd. Een bezwaar er van is dat het voer naar boven moet worden gekruid bij het in de stal bren gen dat de verbindingen tussen mest en voer gang oplopen en dat de dieren klein lijken als men op de voergang staat. 3e. Een tussenweg is ook mogelijk, door b.v. de voergang 15 cm boven de mestgang te leggen. Deze uitvoering wordt algemeen toegepast. Het is de half verhoogde voergang. DE VOERGOOT De inwendige breedte van deze goot moet 5055 cm bedragen. In de praktijk komt het dikwijls voor dat de buitenwerkse maten wel juist zijn, 70 cm, doch dat de knieboom of sul en de voorkant van de goot te zwaar worden gemaakt, zodat de inwendige breedte niet bereikt kan wor den. De bodem van bak dient enkele cm hoger te liggen dan de standplaats van het vee; in geen geval dieper. Daar de sul niet hoger mag zijn dan circa 16 cm, moet de bak niet dieper zijn dan 13 15 cm. Men make de knieboom ook niet lager, daar ze dan aanleiding kan geven tot stalknieën. Bij het maken van de sul lette men er op, dat deze goed is afgerond. In de praktijk komt men nog te dikwijls een sul tegen die haakse hoeken heeft. Dit is gevaarlijk voor het vee, omdat de knieën kunnen worden beschadigd. DEN punt van veel meningsverschil is de vraag of de voorrand van de voergoot aan de voer- gangzijde hoger moet worden gemaakt dan de achterzijde. Naar onze mening moet men geen opgaande pui maken. De mogelijkheid bestaat misschien dat er iets meer gemorst wordt, hoewel dit in sterke mate afhankelijk is van de vorm van de goot. Vele goten zijn aan de voorzijde te vol, zo dat het vee het voer er gemakkelijk uit duwt. Een goede voergoot moet een platte bodem hebben met steile wandjes en ronde hoeken (zie teke ning). Het voer kan dan minder gemakkelijk over de rand worden gewerkt. De voordelen van een bak zonder pui zijn: a. betere verlichting in de voergang; b. het vee kan over de voergang van de stal ge haald worden; c. het voederen is gemakkelijker; d. mooier gezicht op het vee als men door de voergang loopt; e. het vee staat niet met de horens tegen het muurtje te stoten. De voedergoot moet extra glad worden afge werkt. Dit om invreten door zuren zoveel moge lijk te voorkomen. Eventueel kan de bodem wor den voorzien van grèstegels. DE STANDLENGTE EN BREEDTE UAN zeer grote betekenis is de juiste lengte van de stand. a. Een te korte stand betekent, dat het vee moei lijk staat en dat ze bij het liggen te ver over de groep hangen. b. Een te lange stand daarentegen geeft een be vuiling van het achterste gedeelte van de stand. Volwassen vee vraagt een standlengte van 155— 160 cm, gemeten van de sul tot de mestgroep. Voor jongvee is de lengte 120125 cm. In de mees te gevallen is een variabele standlengte gewenst. De standbreedten variëren voor volwassen die ren van 90100 cm. Past men stalscheidingen toe, dan neme men de maten 510 cm breder. Jongvee kan uiteraard met minder ruimte vol staan, b.v. van 8590 cm; al naar gelang de groot te. GROEP DE groep moet voldoende breed zijn. Bij een te smalle groep is de kans groot, dat een deel van de mest of gier op de mestgang terecht komt. Een goede maat is 60 cm. Dit vindt de Zeeuwse boer veel te groot! Ons advies is echter nadrukkelijk. Tal van voorbeelden in de praktijk onderschrij ven dit advies. De diepte van de groep moet 40 cm zijn aan de standzijde en 27 cm aan de mest- gangzijde. De. groep moet met 2 cm hellend van de stand af naar de giergoot toe. (Zie verder pag. 247.)!

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1961 | | pagina 10