Het landbouwjaar 1960 RUILVERKAVELING 198 y WETENSWAARDIGHEDEN 18 Levert ruilverkaveling voor de eigenaar financiële voordelen op? ZEEUWS LANDBOUWBLAD Belgische Landbouwnieuwsbrief UOOR de eerste maal in 1961 dat ik hier aan het woord kom, lijkt het mij gepast, neen niet om U mijn beste nieuwjaarswensen aan te bieden, daarvoor is het nu te laat en „veel geluk en voor spoed" wensen de Vlamingen hun Zeeuwse vrienden toch altijd, maar om eens beknopt het landbouw jaar 1960 in België in ogenschouw te nemen. De volgende maal zal ik dan wel kunnen spreken over verkiezingsuitslagen enz. want nog deze maand gaan wij Belgen naar de stembus. Wij zullen het eerst hebben over de veeteeltseetor en daarna over de akkerbouwp; odukten. Boven het eerste zouden wij als titel kunnen zetten „zuivelcrisis storend element" en boven het tweede „wissel vallige uitkomsten". Wij menen er goed aan te doen ons hierbij te laten inspireren door een onver dachte bron, n.l. de Belgische Boerenbond, bij name van zijn voorzitter Dr. Mullie. PAARDEN. Steeds verdere terugloop. Bij de tel ling van 15-5-1S60 werden er nog 159.172 paar den aangegeven, wat ongeveer de helft is van de paardenstapel die wij in het verleden hebben ge kend. De paarden die behouden zullen blijven zuljen van het middelgrote type aijn. Het Ardennees type maakt dus nog een kans, maar meer nog het landbouwrijpaard. Het aantal ingeschreven stam- boekdieren van de Nationale Fok vereniging van het Landbouwrijpaard bedroeg op 7 december jJ, 694 merries, 32 goedgekeurde hengsten en 1.184 veulens. Dit betekent tegenover 1959 een merkelijke vooruitgang met 109 merries, 5 hengsten en 254 veulens. RUNDVEE EN RUNDVLEES. Tengevolge de droogte van 1959 moest bij het rundvee per dier met een gewichtsverlies van 3040 kg rekening Worden gehouden. Dank zij de betere weersomstan digheden in het eerste halfjaar van 1960 werd dit gewichtsverlies vrij spoedig overwonnen. De resul taten van 1960 waren nogal bevredigend. De prij zen bleven vrij stabiel en redelijk goed. In België gaat men steeds meer rundvlees gebruiken, maar toch blijven wij in betrekkelijke mate uitvoerder. Zo bleef het Landbouwfonds de export van kalveren steunen, wat hier zeer gewaardeerd wordt. Men acht specialisatie geboden daar waar er moet gekozen worden tussen vleestype, melktype en vlees-melktype. VARKENSTEELT. Volgens de telling in 1960 bedroeg de Belgische varkensstapel in totaal 1.725.856 stuks tegenover 1.447.462 op hetzelfde tijdstip in 1959. Het aantal fokzeugen steeg van 195.499 stuks in 1959 tot 218.174 stuks in 1960. Het levend gewicht van de geslachte inlandse varkens wordt geraamd voor het jaar 1960 op 285.000 ton, hetzij 7.000 ton meer dan in 1959. De rendabiliteit van de helft verschilde van het eerste tot het tweede halfjaar. De mesterij leed in het voorjaar belangrijke verliezen, welke geruime tijd, zonder rekening te houden met arfoeidsver- 'goeding of meer dan gewone risico's, tot ruim 300 Ifr per dier bedroegen. Een sterke prijsstijging deed zich voor in het najaar van 1960 als gevolg van exportmogelijkheden naar Frankrijk. De toestand zou mede ver beterd kunnen worden als de mestvarkens op een passend gewicht wer den verkocht, n.l. 90 kg voor Piétrains, 100 tot 105 •kg voor Landvarkens en ongeveer 95 kg op voet voor kruisingsprodukten. De varkensmesterij heeft er belang bij zich niet te sterk tot bepaalde con tractsystemen of loonmesterjj te laten verleiden. Vermoedelijk zal de brutowaarde van de varkens- vleesproduktie tijdens het jaar 1960 enkele hon derden miljoenen fr lager zijn dan in 1959. PLUIMVEETEELT. De leghennenstapel wordt voor 1960 op 15 miljoen geraamd, wat een produk- tie van ongeveer 2.700 miljoen eieren laat ver onderstellen. De rendabiliteit kwam door de lage prijs (1,40 fr—2,10 fr het stuk) ernstig in het ge drang; een gevolg daarvan was o.m. dat de kweek van legkuikens met ca 20 werd ingekrompen. De uitvoer van eieren is in 1960 merkelijk hoger dan die van 1959. Nochtans werden de uitvoer- mogelijkheden ongunstig beïnvloed door de toevoer op de Europese markten van eieren uit Argentinië, Israël, Polen enz. Het inlands verbruik van eieren liep gevoelig terug en daarin schuilt voor de Bel gische pluimveeteelt een groot gevaar. De omvang van de kippevjeesproduktie wordt als volgt geiaamd: a. 30 miljoen slachtkuikens of ca 30.000 ton marktbaar geslacht kippevlees; ;b. jaarlijkse vernieuwing van 8 miljoen stuks hennen, wat betekent ongeveer 10.000 ton markt- bare soephennen. Een stijgend verbruik van kippe vlees kan in België worden vastgesteld. De waarde van de eierproduktie en de kippe- vleesproduktie wordt geraamd op 6 miljard fr bruto per jaar, wat weinig minder is dan de bruto waarde van de varkensvleesp» oduktie. DE ZUIVELSECTOR. Voor het melkjaar 1960- '61 wordt gerekend op een totaal bote rover schot van ca 7.000 ton. De boter heeft ook hier haar beste tijd gehad. De export heeft aan het Land bouwfonds reeds ruim 450 miljoen fr gekost. Noch tans is de produktie momenteel niet hoger dan het binnenlandse verbruik, vandaar dat, naar des kundigen hier beweren, het boteroverschot alleen te wijten is aan de smokkelinvoer uit Nederland. De conclusie die men ook nog trekt is, dat uit breiding van de melkveestapel dient vermeden te worden. De zuivelproduktie bevindt zich in België in een crisistoestand. De afzetmogelijkheden van alle zuiveïprodukten, n.l. van consumptiemelk, boter, kaas, melkpoeder, condens enz. moeten alle uitgeput worden om te komen tot een betere valo risatie van het botervet. TARWE. De totale opbrengst wordt geschat op 766.135 ton, zijnde 664.171 ton wintertarwe, die een opbrengst had van 38,5 kw per ha, 5070 ton wissel- tarwe en 96.894 ton zomertarwe met alles tezamen een gemiddelde opbrengst van 38 zakken per ha. De opbrengst is dus in hoeveelheid niet tegenge vallen. Er werd voorzien dat 700.000 ton tarwe normaal kon ingemengd worden tegen de prijs van 470 fr per 100 kg. Er stellen zich bijgevolg wat dit be treft geen problemen. De minderwaardige tarwe, die als gevolg van het slechte weder, dit jaar vrij aanzienlijk was kan geleverd worden voor denatu- ratie. Voor deze gedenatureerde tarwe kunnen substitutïebons worden bekomen, waarmede in ver vanging vreemde tarwe kan worden aangekocht. Het nieuwe seizoen werd zeer slecht ingezet. Men. raamt de uitzaai op de helft van het normaal. VOEDERGRANEN. Met 61.659 ha rogge, 104.835 ha gerst en 140.626 ha haver is het areaal voedergraan stabiel gebleven. Ondanks de nieuwe vaedergraanpolitiek is er practisch geen verande ring gekomen sedert 1957 306.724 ha tegen 307.111 in 1960). Alleen de gerstkuituur vertoont een nei ging tot uitbreiding en dit wegens het feit, dat deze teelt door sommige producenten wordt aan gezien als zijnde een nijverheidsteek, die op een bij zondere wijze wordt gesteund. BROUWERMGERST. Het areaal bedroeg 68.345 ha (in 1959: 74.000 ha) waarvan 20.800 in West- Vlaanderen, zijnde 30 van de totale oppervlakte. Voor de keuring werd aangegeven 6.019 ha en hiervan werd 4.407 ha goedgekeurd. De opbrengst in totaal bedroeg ca 270.000 ton. De variëteiten Carlsberg en Ingrid kenden een merkelijke uit breiding; de variëteit Balder werd minder ver bouwd en ook minder gevraagd. De oogst is van uitstekende kwaliteit geweest. Door het ministerie van Landbouw werd een kwaliteitspremie van 50 fr per 100 kg toegezegd voor alle goedgekeurde partijen die bij de erkende handelaars worden in geleverd en goed worden gevonden voor de mou terij. SUIKERBIETEN. De oogst is ook, in België in uiterst moeilijke omstandigheden verlopen en heeft veel onkosten met zich meegebracht. De opbrengst was bijzonder overvloedig. Er is een recordproduk- tie van witsuiker. Grote hoeveelheden suiker moe ten daarom tegen de lage wereldmarktprijzen wor den uitgevoerd. Wegens de onzekere markt wordt aangeraden de uitzaai dit jaar enigszins in te krimpen. (Zie verder pagina, 199) A/!et de uitvoering van een ruilverkaveling wordt in de eerste 1*1 plaats beoogd de produktiekosten in het gebied te ver lagen. Dit is met het oog op de concurrentiepositie van de Nederlandse landbouw t.o.v. de E.E.G.-partners en tegenover de gehele buitenlandse markt een gebiedende eis. De kostprijs verlaging kan worden bereikt door het aaneenvoegen van ver spreide kavels, het vormen van grotere kavels, een betere kavel- vorm en vergroting van te kleine bedrijven. DOOR deze maatregelen wordt de mechanisatie van de bedrijven bevorderd en kan het rendement voor het machinepark sterk worden opgevoerd. Ook een goed wegenstel sel en een goede bereikbaarheid van de kavels werkt kostprijsverlagend. Door een betere at en ontwatering wordt de gewassenkeus ruimer, zodat de bedrijven zich in hun bouwplan meer kunnen aanpassen aan de marktsituatie. Ook bestaat de mogelijkheid dat er verschuivingen in de produktierichting ontstaan. Percelen, die door een te hoge waterstand alleen geschikt waren voor grasland, kunnen door de betere waterbeheersing in bouwland worden omgezet. Ook de tuinbouw krijgt meer kansen. TENSLOTTE treedt in vele ruilverkavelingen produktieverhoging op, zowel op het bouw land als op het grasland, doordat de betere waterbeheersing vroeger zaaien moge lijk maakt en de groeiomstandigheden voor het gewas gunstiger zijn. We hebben al eerder gezien dat de kosten van een ruilverkaveling (na aftrek van het subsidiebetaald worden door de eigenaar. Een eigenaar-gebruiker plukt ?,elf de vruch ten van de verbeteringen in de vorm van kostprijsverlaging en produktiever hoging. Wegen de voordelen nu op tegen de kosten die hij moet betalen? Nemen wij als voorbeeld eens een bedrijf waar in de oude toestand de bruto-opbrengst per ha 1.800,bedraagt en de kos ten 1.600,zijn, zodat het netto-overschot 200,per ha is. Taxeren we nu zeer be scheiden dat na de verkaveling de opbrengst met 1 toeneemt en de produktiekosten met 2'Zo dalen, dan wordt het netto-overschot 1.818,— min 1J68,— f250,— per ha, dus 25 'Zo hoger dan in de oude toestand. Deze 50,zijn ruimschoots voldoende om daaruit dé kosten van de ruilverkaveling te bestrijden. In de praktijk zijn de voordelen belangrijk groter. U kunt dit zelf nagaan, door in plaats van 1 'Zo en 2 het sommetje met hogere per centages uit te rekenen. Koxtojnde eigenaarr gebruiker, haalt zijn lasten er over het alge meen gemakkelijk uit. DE eigenaar-verpachter profiteert niet direct van het hogere netto-overschot, maar moet het vinden in een paghtprijsverhoging. Nu de Pachtwet bij de bepaling van de pacht prijs in grotere mate rekening houdt met de externe produktiefaktoren, is die mogelijk heid aanwezig. Tot de externe produktie-om standigheden rekent men de waterhuishouding, de ontsluitingvorm en afmetingen van de percelen en de ligging daarvan t.o.v. de be drijfsgebouwen. Is het met deze faktoren slecht gesteld dan wordt een aftrek toegepast, zijn ze gunstig dan kent men een toeslag toe. DOOR dit systeem is er dus een grotere marge ontstaan in de pachtprijs van slecht en goed uitgeruste bedrijven en percelen. Is de pachtprijs in de oude toestand in overeen stemming met de normen, dan biedt deze marge aan de eigenaar-verpachter in beginsel vol doende ruimte om in de pachtprijsverhoging compensatie te vinden voor de rente van de hem opgelegde ruilverkavelingskosten. Uiteraard is de pachtverhoging gebonden aan de goedkeuring van de Grondkamer. Ir D. VAN DER ZAKEN.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1961 | | pagina 6