Wetenswaardigheden over
de Veehouderij
Kalveropfok met kunstmelk
Jaarverslag Veevoederbureau voor Zeeland
76
ZEEfJWS HNÜBOUWBt Aü
DE TEELT EN HET GEBRUIK VAN ZAAIZAAD
IN ZEELAND
(Vervolg van pagina 73)
tologisehe en bodemkundige omstandigheden.
Door de gemiddeld vruchtbare grond wordt in de
regel een goed volgroeide korrel verkregen, ter
wijl deze vaak onder relatief gunstige weersom
standigheden kon worden geoogst.
De zaaizaadteelt heeft in Zeeland dan ook steeds
een behoorlijke belangstelling gehad. Onderstaande
cijfers geven hiervan een indruk.
Periode
1932—1939
1940—1945
1946—1950
1951—1955
1956—1960
Gemiddeld aangegeven opp.
granen, peulvruchten en
andere zaden
3000 ha
8 a 9000 ha
15.000 ha
11 k 12.000 ha
11 a 12.000 ha
wintertarwe
zomergerst
ronde gr. erwten
schokkers
vlas
graszaad
1956—1960
1.100 ha
1.700 ha
800 a 900 ha
8 a 900 ha
4500 ha
875 ha
UERGELEKEN met het totaal bouwlandareaal
in onze provincie is de laatste 10 jaren ca 10
hiervan beteeld met gewassen welke zijn aan
gegeven voor de keuring. De belangrijkste gewas
sen waren hierbij de volgende:
1960
915 ha
1.140 ha
650 ha
680 ha
7.300 ha
1.552 ha
Uit de cijfers blijkt dat Zeeland landelijk nog
steeds een belangrijke plaats inneemt als zaaizaad
leverende provincie. Onder invloed van verschil
lende factoren wisselt het oppervlakte van de
diverse gewassen van jaar tot jaar.
In 1960 valt b.v. een sterke toename van de vlas
teelt op, terwijl de laatste jaren de graszaadteelt
een nieuw aspect aan de keuringen heeft toege
voegd. Kleine schommelingen in het areaal worden
vaak veroorzaakt door meer of minder gunstige
afzetmogelijkheden in het voorafgaande jaar. Ook
het verschijnen van nieuwe, veelbelovende rassen
is hierop van invloed. In dezen kan worden opge
merkt dat van een nieuw wintertarweras in 1958
5 ha werd aangegeven terwijl het te keuren opper
vlakte in 1959 steeg tot 422 ha. Een duidelijke illu
stratie van een snelle aanvaarding van nieuwe ras
sen door de zaaizaadteler.
MAAST de zaaizaadtelers kent Zeeland een veel
I* grotere^groep van zaaizaadgebruikers. Daar
de zaaizaadteelt vrij algemeen in Zeeland is ver
breid, hoewel dit van gebied tot gebied nogal sterk
wisselt, zou men mogen verwachten dat de meeste
gebruikers de aan zaaizaad te stellen eisen ken
nen. Globaal beschouwd kan men deze vraag dan
ook bevestigend beantwoorden.
Toch is bij enkele zaaizaadenquetes,
waarbij tijdens het zaaien willekeurig
monsters zijn getrokken, gebleken dat
hier en daar toch nog wel wat aan de
kwaliteit ontbreekt. Bij verschillende ge
wassen wordt nog steeds een belangrijk
eigen geteeld zaad als zaaizaad aan
gewend. Op zichzelf behoeft dit niet ver
keerd te zijn, mits het zaaizaad van
goede kwaliteit is. Een veel voorkomen
de fout hierbij is dat het zaad vaak on
voldoende is geschoond. Sommige par
tijen bevatten 600 en meer onkruidzaden
per liter. Wanneer bij deze onkruid
zaden dan ook nog wilde haver aanwezig
is, is dit beslist onverantwoord.
Gelukkig komt dit laatste onkruid nog
slechts sporadisch in ons gebied voor.
De ervaringen die men hiermee evenwel
in andere gebieden heeft opgedaan,
spoort tot dubbele waakzaamheid aan,
vooral bij een verdergaande exten
sivering van de Jandbouw.
Ir. B. DE JONG,
Keuringsdienst Zeeland van de N. A. K.
TEGEN de jaarwisseling is door de Stichting
1 Provinciaal Veevoederbureau voor Zeeland
een aantrekkelijk jaarverslag over 1959/60 uitge
geven. Met enkele grepen uit de inhoud, die in
overzichtelijke hoofdstukjes is samengevat, geven
we u hiervan een indruk.
De werkzaamheden van de Stichting, waarvan
het bureau is ondergebracht bij de Rijksveeteelt-
consulent, zijn in een algemeen overzicht en een
10-tal gespecialiseerde hoofdstukjes samengevat
Het geheel, dat 40 pagina's omvat, draagt een voor
lichtend karakter en wordt met goede foto's ge
ïllustreerd.
We geven hier een beknopte samenvatting van
de verrichtingen van het Veevoederbureau in volg
orde van de behandelde onderwerpen.
DE VOEDING VAN FOK- EN MESTVARKENS
MET een 4-tal verenigingen (kernen) voor de
varkenshouderij (in totaal ongeveer 125
leden) werd aandacht besteed aan de varkens
voeding. In een 2-tal demonstratie-mestproeven
in de kern te Eede werd aangetoond, dat typische,
goed doorgefokte stamboekbiggen bij een voeder-
verbruik van 3,84 kg meel per kg groei een gemid
delde groei per dag van 780 g bereikten. Voor wille
keurige varkens uit de streek waren de resultaten
4,32 kg meel en 570 g groei. De groep goede stam
boekbiggen gaf bij deze proef per mestdag een
winst van 12 cent, de ongeselecteerde groep een
verlies van 4% cent.
Bij een tweede proef, met gunstiger resultaten,
eveneens met mestvarkens, leverde een groep N. L.
biggen van goed type een winst van 41 cent per
dag, tegenover een winst van 31 cent bij ongeselec
teerde varkens.
Bij controle van voederrantsoenen kwamen voor
al 3 fouten naar voren, n.l.:
1. te ruime voeding, met als gevolg te vette fok-
en mestvarkens.
2. te weinig ruwvoer aan fokzeugen.
3. verkeerde rantsoenen, vooral onjuiste aanwen
ding van op zichzelf goede meelmengsels.
IN een periodiek verschijnend „Mededelingen -
blad voor de Varkenshouderij" wordt voorlich
ting gegeven inzake fokkerij, voeding en verzor
ging, stalling en gezondheidszorg voor de varkens.
In een hoofdstuk „De Voeding van het rundvee"
wordt met name het ruwvoedcronderzoek als be
langrijke voorwaarde voor een goedkope en juiste
samenstelling van de rantsoenen aanbevolen. Bij
de gebruikelijke ruwvoeders blijken zodanige
verschillen in samenstelling voor te komen, dat
zeer grote afwijkingen in krachtvoeraanvulling
mogelijk zijn. Het aantal door het Bedrijfslabora-
torium te Oosterbeek onderzochte Zeeuwse mon
sters is nog veel te gering. In 1960 bedroeg dit
191 praktijkmonsters en 153 monsters t.b.v. het
Bodem-PIant-Dier-Onderzoek.
AAN laatstgenoemd onderzoek, dat met andere
diensten en onder auspiciën van het Prov.
Onderzoek Centrum voor de Landbouw wordt uit
gevoerd, is een afzonderlijk hoofdstukje gewijd.
Vele bedrijven in Zeeland hebben met mangaan-
tekort en in mindere mate ook met kopertekorten
bij de veestapel te kampen. Dit tot schade van
groei, vruchbaarheid en produktie. Extra bemes
ting en toediening in de vorm van koekjes kun
nen verbetering geven.
In het verslag zijn verder een paar voor de
Zeeuwse praktijk goed uitgeprobeerde opfok-
schema's voor kalveren opgenomen, die aangevuld
met richtlijnen voor de voeding van pinken en
kalfvaarzen, in een apart hoofdstuk zijn opge
nomen. Hierop sluit aan een verslag van de in
Tholen gehouden Kalveropfokwedstrijd (de eerste
in Zeeland!).
Een belangrijke conclusie is hierbij, dat een te
ruime en uiteraard dure opfok met melk of kunst
melk in de jeugd leidt tot een minder goed uit
groeien van de dieren.
Een hoofdstukje is verder gewijd aan „de rund
veehouderij op het akkerbouwbedrijf" in het alge
meen, waarbij o.m. de wenselijkheid van rationali
satie in de bedrijfsvoering wordt onderstreept.
I\E volgende hoofdstukken geven achtereenvol-
gens een uitvoerig exposé van de resultaten
van voederproeven met vleesvee op het bedrijf van
de heer C. J. M. Klompe te Dreischor (jonge stie
ren gemest tot een leeftijd van 16 maanden) en op
het proefbedrijf de „Scheldemonden" te Bruinisse
(mestkoeien). Hierover is reeds afzonderlijk ge
rapporteerd. Naast de genoemde praktijkproeven
heeft het Veevoederbureau contacten met prakti
sche rundveemesters in de provincie, ter onder
linge uitwisseling inzake belangrijke factoren zo
als kwaliteit van het vee, voeding en financiële
resultaten. Ook hieraan is in dit verslag aandacht
besteed. De algemene conclusie is wel dat in het
seizoen 1959/60 met zeer wisselende financiële
resultaten rundvee is gemest, waarbij de hoge in
koopprijzen en de relatief te geringe prijsuitloop
in het voorjaar de winst hebben afgeroomd.
Zij die belangstelling hebben voor het volledige
verslag kunnen dit tegen vergoeding van 1,per
exemplaar verkrijgen bij „Prov. Veevoederbureau",
Londense Kaai 27, Middelburg.
W. L. H.
KUNSTMELK heeft een grote verandering in de kalvermesterij gebracht. Minder spectacu
lair is totdusver de rol van kunstmelk in de kalveropfok geweest. Men kreeg echter wei de
indruk dat ook daar het gebruik toenam. Cijfers of schattingen dienaangaande waren evenwel
vaag, zodat vanwege het Centraal Veevoederbureau in het voorjaar van 1960 een enquête
plaats heeft gehad. Daarvoor werd de medewerking verkregen van de rijkslandbouwconsu-
lentschappen.
Van de 340 rayonassistenten, die de vragen be
antwoord hebben, gaf 70 op dat kunstmelkop-
fok op hoogstens 1 van de 5 bedrijven voorkwam.
Van de overige antwoorden gaf het grootste deel
aan, dat ca. 25 van de bedrijven kunstmelk in
de kalveropfok gebruikte. Ruwweg zou men dus
kunnen zeggen, dat 1020 van de veehouders
kunstmelk aan de fokkalveren geeft. Doorredene
rend leidt dit tot de conclusie, dat op een 25.000
bedrijven kunstmelk in plaats van volle melk
wordt gebruikt. Aannemende dat jaarlijks vijf
vaarskalveren op het gemiddelde veehoudersbe-
drijf worden opgefokt, betekent dat 125.000 fok
kalveren op kunstmelk worden gehouden.
Als dit aantal kalveren voordien ongeveer 300
400 liter volle melk ontving, betekent dit een extra
melkaanvoer aan de fabrieken van 4050 miljoen
kg-
ALLE volle melk wordt evenwel niet vervan
gen. De antwoorden van de enquête geven
duidelijk aan dat vele boeren naast kunstmelk
nog wat volle melk blijven geven. Strikt genomen
is dit niet nodig, maar ook uit andere ervaringen
is bekend, dat de praktijk niet altijd even precies
werkt. Zelfs is er een ontwikkeling in tegenge
stelde richting, als gevolg van de vaak moeilijke
arbeidspositie.
Onnauwkeurigheden kan men zich echter bij het
gebruik van kunstmelk niet veroorloven: Men dient
zorgvuldig te mengen en goed te doseren! Uit de
enquête komt naar voren dat men door wat volle
melk te blijven geven aan het bezwaar van iets
minder precies werken enigszins tegemoet kan
komen.
Overigens blijkt uit de enquête, dat verschil
lende boeren terugschrikken van kunstmelkop-
fok, omdat ze tegen het meerdere werk opzien.
Voor anderen is dit de reden geweest, weer naar
de vollemelk-methode terug te keren, ondanks het
daaruit voortvloeiende nadeel. De prijsverhou
ding kunstmelk/volle melk is echter gunstig voor
de kunstmelk.
De omvang van het kunstmest verbruik voor
fokkalveren zal dan ook al naar gelang deze prijs
verhouding -schommelen.
KUNSTMATIGE INSEMINATIE
IN het jaar 1 november 19591 november 1960
werden in Zeeland 12108 dieren geïnsemineerd.
Dit was weer 243 stuks meer dan in het voor
gaande jaar.
De resultaten zijn eveneens gestegen en wel van
61,1 tot 64,2 drachtig na 1 inseminatie.
Dit resultaat werd in Zeeland nog niet eerder
bereikt.
Vooral op Walcheren en Zuid-Beveland werd een
hoog bevruchtingspercentage bereikt van resp.
67,9 en 66,3
Ook de andere delen in de provincie gaven een
verbetering te zien. Tholen n.l. steeg 6