WATERBEHOEFTE IN DROGE
PERIODEN
39
Tien jaar onderzoek door de Commissie Waterbeheersing en Ontzilting
III
D
w
Marktberichten
ZATERDAG 14 JANUARI 1961
AM in dit natte jaar 1960 te schrijven over waterbehoefte lijkt niet voor de hand te lig-
gen, omdat de problemen rondom de oogstberging en de afvoer ons momenteel meer
aanspreken. Toch herinnert een ieder zich nog de droge jaren 1947, 1949 en 1959. In deze
jaren was het bijzonder duidelijk, dat er in bepaalde delen van onze provincie voor diverse
gewassen grote tekorten aan water bestonden< Hier en daar was er sprake van een mis
oogst. In andere jaren manifesteerde zich dit tekort niet zo duidelijk, maar toch bestond
het, waardoor, zij het minder groot dan in genoemde droge jaren, opbrengstdepressies
voorkwamen.
Het streven naar een goede vochtvoorziening van de gewassen wordt meer en meer
in het centrum van de belangstelling geplaatst om daarmede de oogstzekerheid te ver
groten. In het bijzónder geldt dit voor de arbeidsintensieve gewassen.
De behoefte van een gewas aan extra water in het groeiseizoen hangt samen met vele
factoren zoals klimaat, aard van het gewas, bodem en grondwaterstand.
1. liet klimaat. Een goede regenverdeling in
het groeiseizoen, als de verdamping hoog
is, werkt de ontwikkeling van het gewas in de
hand. Een onregelmatige verdeling van de regen
kan leiden tot verdroging.
e aard van het gewas.
Winter- of zomergewas. De wintergewassen
hebben een belangrijke voorsprong in hun
ontwikkeling, waardoor zij in dé kritieke pe
rioden minder kwetsbaar of reeds geoogst
zijn (koolzaad, rogge, wintertarwe).
b. Produktie van droge stof of vers gewas. Bij
groenten, kleinfruit, vroege aardappelen, etc.
kan een extra hoeveelheid water de opbrengst
aanmerkelijk doen stijgen. Indien de droge
stof produktie (granen) hoofdzaak is, boekt
men een soortgelijk resultaat niet zo gemak
kelijk, omdat een groot deel van het extra
opgenomen vocht door drogen van het ge
oogste produkt weer verdampt wordt.
c. Bewortelingsdiepte van het gewas. Luzerne
wortelt diep en zal daardoor meer water aan
de bodem kunnen onttrekken dan b.v. gras,
dat slechts ondiep wortelt. Andere ondiep
wortelende gewassen zijn aardbeien, aard
appelen, frambozen en de meeste groente
gewassen.
3. He kwaliteit van het grondwater. Hierbij
U wordt speciaal gedoeld op het zoutgehalte.
Indien het zoutgehalte van het bodemwater te
hoog wordt, neemt de plant dit water niet meer op.
Het effect van het zoutprobleem is soortgelijk als
dat van een tekort aan bodemvocht. Granen zijn
voor zout minder gevoelig dan erwten en bonen.
4. J\e opbouw van het bodemprofiel en de struc-
tuur van de grond.
a. De ene grondsoort heeft een grotere vocht-
voorraad beschikbaar voor de plant dan de
andere. In dit opzicht bestaat er een duidelijk
verschil tussen klei, zavel en zand.
b. Ook naarmate de structuur van de grond
soort beter is, kan meer bodemvocht worden
opgeslagen. Hierbij komt nog de verbetering
van de doorwortelingsmogelijkheid. Plaat-
zand b.v. blijkt vaak ondoorwortelbaar.
c. De dikte van klei, zand en veenlagen is be
palend voor de doorworteling van het bodem
profiel.
Het bodemprofiel is zo belangrijk, dat hiervan
een aantal voorbeelden met interpretatie in figuur
1 is bijeengebracht.
Ve«l voorkomende- bodemprofielen in Zeeland
fM -
fexxxi zand
HH veen
up
cm-mv
O
2°
40
60
80
100
120
Bij een gemiddelde grondwaterstand dieper dan
120 cm onder maaiveld behoren
2, 3 en 5 tot de verdrogende bodemprofielen voor
alle gewassen,
4 tot de droogtegevoelige,
1 en 6 tot de profielen met een goede water
huishouding,
7 in Zeeland tot de profielen met zout veen
in de ondergrond en uit dien hoofde een
tekort aan opneembaar water voor de
plant.
De doorworteling gaal in de profielen 3, 4 en 5
niet dieper dan de scheidingslaag tussen zavel en
zand. De plant moet zich dus tevreden stellen met
de vochtreserve in een betrekkelijk dunne laag.
5. He stand van het grondwater en de capillaire
aanvulling van de be wortelde zóne uit het
grondwater. In het vorige artikel is hierover reeds
een en ander medegedeeld.
De profielen 4 en 5 kunnen verbeterd worden
door diepploegen. de profielen 2 en 3 slechts door
wateraanvoer.
Samenvattend kan «orden gesteld, dat een
gewas een droge periode zonder schade over
leeft indien de aard van het bodemprofiel dus
danig is, dat een voldoende waterreserve ter be
schikking staat, hetzij in de vorm van een vocht-
voorraad in de be wortel de zone, hetzij door
capillaire aanvulling uit de grondwater. Er be
staat verschil in waterbehoefte van de diverse
gewassen tijdens een droge periode, mede ten
gevolge van het ontwikkelingstadium.
De Commissie heeft zich tot taak gesteld de om
vang van het verdrogingspróbleem door middel
van een enquête te bepalen. Er is onderscheid ge
maakt tussen verdrogende en droogtegevoelige
gronden. Beide groepen zijn verdeeld naar gelang
het bodemgebruik in bouwland, grasland en
boomgaard.
Het verdrogingspróbleem is bezien met de ken
nis die ten tijde van het onderzoek bestond. Mo
menteel zouden voor grasland en tuinbouw stren
gere eisen gesteld worden.
Een grond is regelmatig verdrogend genoemd
als in minstens 10 van de 15 oogstjaren een oogst-
derving van 1015 optreedt.
De droogtegevoelige gronden verdrogen in min
dere mate en geven slechts in een klein aantal
jaren belangrijke oogstdepressies.
Uit deze enquête is gebleken, dat aan verdrogen
de en droogtegevoelige gronden voorkomen
Dit is de situatie omstreeks 1953. In totaal heeft
15 van de Zeeuwse cultuurgrond met het pro
bleem van de verdroging te kampen. De grootste
oppervlakte van deze verdrogende en droogte
gevoelige gronden ligt in het westen en in het
zuiden van Zuid-Beveland. Op Schouwen-Duiveland
en in Oost- en West Zeeuws-Vlaanderen wordt een
belangrijk deel ingenomen door de zandgronden en
het duingebied. Plaatselijke concentraties zijn ge
legen in de omgeving van Noordgouwe, Sir Jans-
land, Kamperland, Wissekerke, Hulst, Axel, Sluis
kil, Philippine, IJzendijke en rond de Braakman.
Verspreid liggende verdrogende en droogtegevoe
lige percelen komen over de gehele provincie bui
ten de genoemde gebieden voor.
HE behoefte aan water is eensdeels groter dan
uit bovenstaande tabel blijkt, omdat praktisch
alle goed ontwaterde graslanden te kampen hebben
met een zogenaamde zomerdepressie, die mede
door een verbeterde watervoorziening kan worden
opgeheven. Er is bovendien een uitbreiding van
het tuinbouwareaal te verwachten, waardoor ook
daar de behoefte aan goed zoet water toeneemt.
De eerste symptomen hiervan zijn reeds zichtbaar
in het gebied van Kapelle-Biezelinge.
Anderszijds zijn in de herverkavelingsgebieden
veel verdrogende gronden ontzand, waardoor de
waterhuishouding aanmerkelijk verbeterd is.
MAAR aanleiding van de uitkomst van boven-
staande enquête is de Commissie enige jaren
geleden begonnen met het onderzoek naar maat
regelen, die de verdroging opheffen. Het laatste
woord in deze kwestie zal gesproken worden na
de afsluiting van de zeegaten en de verzoeting van
het Zeeuwse Meer, waardoor voldoende zoet water
ter beschikking van land- en tuinbouw kan wor
den gesteld. Het lijkt voorbarig, maar ook die si
tuatie wordt reeds onder ogen gezien, waarbij zo
wel aan de technische als aan de economische aspec
ten aandacht wordt geschonken om te zijner tijd
voldoende voorbereid te zijn en direct tot de uit
voering van plannen over te kunnen gaan.
Ir. J. A. VAN T LEVEN
Instituut voor Cultuurtechniek
en Waterhuishouding
Wageningen.
Bij het rijden kan het gebruik van „sporen"
soms noodzakelijk zijn.
Of u sporenelementen (koper, cobalt, man
gaan enz.) aan de grond moet toevoegen voor een
betere groei der gewassen en gezonder vee hangt
af van de resultaten van het grondonderzoek.
Vraagt inlichtingen bij de monsternemers van
het Bedrijfslaboratorium voor Grond- en Gewas-
onderzoek.
verdrogend
droogtegevoelig
ploatgronden onderbroken
SChorgronden
bouwl. grasl. boomg. bouwl. grasl. boomg.
etc. etc.
St. Philipsland en Noord-Beveland 144 6 635 119
Tholen 77 509 19 49
Schouwen-Duiveland 259 465 11 914 303 43
Zuid-Beveland 1847 376 606 2451 819 848
Oost Zeeuws-Vlaanderen* 1938 348 82 1810 515 95
West Zeeuws-Vlaanderen 917 485 69 2459 691 36
Walcheren 216 109 5 291 44
Zeeland 5398 1789 773 9069 2510 1071
inclusief de zandgronden en het duingebied.
VcPTolg
FRUITA1ZET 4—9 JANUARI 1961.
Na de jaarwisseling werden volle veilingen fruit
geveild. Aan veel partijen was te zien dat deze beter
nog in december geveild hadden kunnen worden,
liet merendeel van het frviit. blijft vlug
en vlug gaat het dan de bekende tekenen van af-
leving vertonen. De heer Siaens, die op de Zeeuw
se fruitteeltdag sprak over de Belgische perenteelt,
noemde onder meer dat ook in België de peren soms
te lang bewaard worden. Als voorbeeld hiervan
noemde hij de Doyenne du Cornice, de reputatie
van deze klasse-peer wordt ongunstig beïnvloed door
achteruitgang in kwaliteit tengevolge van te lange
•bewaring. De problemen blijken in verschillende
landen soms dezelfde te zijn.
De noteringen konden zich voor de appels door-
eengenomen goed handhaven, de peren bleven traag
.betaald.
De prijzen waren:
verp.
kl. I
kl. ir
Cox's Orange Pippin
24—418
18—68
Goudreinette
43—55
20—39
17—32
Jonathan
24-48
11—35
Golden Delicious
32—65
24—63
Lombartscalville
20—34
13—30
Winston
22—48
19—38
Doyenne du Cornice
86—109
78—94
Conference
48—51
40—42
Legipont
37—13
Saint Remy
12—15
11—12
Gieser Wildeman
24—32
23-^8