zo weinig mogelijk
De teelt van suikerbieten met
handenarbeid
Wetenswaardigheden over
de Veehouderij
ZATERDAG 7 JANUARI IS 6 1
IN zijn vrijdag j.l. voor de Vereniging voor Bedrijfsvoorlichting Oost Zuid-Beveland gehouden
inleiding heeft ir. M. van der Beek proeven besproken betreffende de teelt van suiker
bieten met zo weinig mogelijk handenarbeid. Deze proeven genomen door de R. L. V. D. te Goes in
overleg en samenwerking met d'e werkgroep voor landbouwwerktuigen en mechanisatie van de
Vereniging voor Bedrijfsvoorlichting Oost Zuid-Beveland zijn in I960 op een tweetal bedrijven
opgezet en zullen in het komende jaar vervolgd worden.
Uitgangspunt is geweest de vraag of bieten niet
eveneens als een arbeidsextensief gewas geteeld
kunnen worden. Het feit dat steeds minder arbeids
krachten voor de landbouw beschikbaar zijn maakt
dit vraagstuk, wil de bietenteelt als een der be
langrijkste gewassen voor het Zuid-Westelijk klei
gebied mogelijk blijven, meer en meer aktueel.
OPZET EN UITVOERING
I\E.proeven werden opgezet te Kruiningen en
Krabbendijke resp. met een oppervlakte van
circa 1 en 3 ha. Uitgegaan werd van de volgende
belangrijke punten:
le. monogermzaad
2e. zaaien met de precisie-zaaimachine.
3e. bij het dunnen en de onkruidbestrijding ge
bruik maken van een gecombineerde rijen-
dun-wiedmachine.
4e. oogsten door gebruik te maken van een vol
automatische rooimachine.
Op het eerste perceel werd gezaaid op basis van
4.8 kg/ha monogermzaad. Het tweede perceel, dat
van minder goede struktuur was op basis van 5.8
kg/ha. De diameter van het zaad was 34.25 mm
met een éénkiemigheid van 70—80%. Een goede
regelmatige opkomst was in verband met de te
beproeven systemen noodzakelijk. Op beide per
celen is dit gelukt.
ONKRUIDBESTRIJDING MET DUNNEN
UET principe van deze proeven was gebaseerd
op het combineren van onkruidbestrijding en
dunnen. Dus een goede regelmatige onkruidbestrij
ding waarbij tevens bij elke bewerking een zekere
dunning wordt toegepast.
De eerste bewerking vindt plaats in het tweede
bladstadium van het gewas met een zeer matig
afgestelde dunmachine. Het dunelement wordt
slechts uitgerust met 2 pennen (langzame snel
heid), eventueel uitgerust met mesjes. Het onkruid
wordt op deze wijze zeer goed bestreden en deze
bewerking kost slechts een paar procent planten
die met het onkruid mee uitgeslagen worden.
In beginsel dient zo vroeg als mogelijk is be
gonnen te worden om opkomst van kiemende on
kruiden te voorkomen. Deze bewerking wordt na
een week herhaald en een week a 10 dagen daarna
nog eens. De laatste en eigenlijke dunbewerking,
waarbij mesjes met een snijvlak van 1.7 of 2.7
mm aan de pennen zijn bevestigd dient tot zo laat
mogelijk te worden uitgesteld om een zo goed
mogelijke onkruidbestrijding te verkrijgen.
BESPREKING VAN ENIGE OBJEKTEN
IN het eerste objekt van deze proeven, werd op
12 april op bovenomschreven wijze mechanisch
gewied en gedund. Daarna op 22 april en 11 mei
de volgende bewerkingen. De laatste machinale
dunning vond plaats op 18 mei. Vervolgens werd op
30 mei met de hand nagewied, waarna geen onder
houdswerkzaamheden aan het gewas meer zijn ge
daan. Het resultaat was 80.000 planten per ha.
Een ander object werd op dezelfde wijze in de
periode van 12 april18 mei met een 4-tal dun-
bewerkingen behandeld. Daarna is dit object ge
splitst. Het ene gedeelte werd op 30 mei uitsluitend
met de hand nagewied, waarna de stand op 92.800
planten kwam.
Het tweede gedeelte werd gewied en nagedund
met de lange hak. Geen precisiewerk waardoor de
stand op 67.440 planten per ha kwam.
Opmerkelijk is dat de tijd voor het nawieden
voor beide gedeelten volkomen gelijk lag.
Vergelijking van kosten geeft de volgende cijfers
te zien:
Het object met 80.000 planten kostte totaal
aan trekkeruren 11 uur 15 min. per ha
aan manuren 61 uur 30 min. per ha
De objecten met 92.800 planten en 67.490 planten
aan trekkeruren 9 uur 30 min. per ha
aan manuren 56 uur
AP het andere perceel, waar bij het wieden en
v dunnen een zelfde gedragslijn werd gevolgd,
werd één objekt met de lange hak pas nagewied
op 28 juni. Hoewel dit uitstel iets meer manuren
kostte, bleek toch wel dat arbeidsspreiding mogelijk
is. Het plantenaantal was uiteindelijk 99.000 en
kostte
aan trekkeruren 12 uur 45 min. per ha
aan manuren 71 uur 30 min. per ha
Het tweede objekt op dit perceel werd als volgt
behandeld: Met de dunmachine werd 3 x gewied
waarvan de tweede maal met een mesje van l.t
L.imn aan de pennen, resp. op de data 11 april, 25
april en 2 mei. Op 16 mei werd met de lange hak
opééngeslage», op 27 mei met de dunmachine nog
maals gewied, en eerst op 28 juni, dus een maand
later nagewied met lange hak.
Het tweemaal met de hand wieden kostte uiter
aard manuren zodat in totaal nodig waren
aan trekkeruren 8 uur 45 min. per ha
aan manuren 96 uur 30 min. per ha
Op het derde objekt werd op 3 mei na het nor
male dunnen gewied. Op 12 mei met de lange hak
gedund terwijl na op 27 mei gewied te zijn op 29
juni nagewied werd met de lange hak.
Deze bewerkingen kosten in totaal
aan trekkeruren 4 uur per ha
aan manuren 97 uur per ha
Alle objekten waren in september brandschoon,
waarbij wel in aanmerking moet worden genomen
de gunstige invloed van de weersomstandigheden
dit jaar, waardoor na het dunnen snelle groei van
het gewas plaats vond.
OPBRENGSTEN
I\E moeilijke weersomstandigheden waaronder
dit jaar gerooid moest worden en waardoor
de volautomatische rooimachines vaak verstek
moesten laten gaan, hebben uiteraard bij het be
palen van de opbrengsten een rol gespeeld. Er
moest nü mét vérschillehde machines gewerkt
worden, hetgeen niet de opzet geweest is.
De opbrengsten van het eerste perceel lagen rond
de 70.000 ton. Een uitgesproken verschil tussen de
objekten met 92.800 planten en 80.000 planten per
ha is niet naar voren gekomen. Deze gegevens
hebben betrekking op de mechanisch gerooide ge
deelten. Met de hand gerooide stukken, zijn buiten
beschouwing gelaten.
Het tweede perceel, had wegens de zeer slechte
omstandigheden waaronder moest worden gerooid,
grote rooiverliezen. De opbrengslcijfers waren om
die reden dan ook moeilijk bruikbaar. Bij proef-
rooiingen met de hand werden aanwijzingen ver
kregen dat de opbrengsten van de verschillende
objekten lagen in de orde van grootte van 5060
ton. Het eerste objekt van dit tweede perceel had
nog met grotere rooiverliezen dan de andere te
kampen en geeft dus in verhouding te ongunstige
cijfers te zien.
DIJ deze voorlopige zeer korte samenvatting,
uit de inleiding van Ir. Van der Beek willen
wij het deze week laten. De volgende week komen
wij hierop zo mogelijk uitvoerig terug met nadere
gegevens, de conclusies en discussie die op deze
inleiding gevolgd is.
Uit bet voorgaande kan zeer zeker de voor
lopige conclusie getrokken worden dat, indien
de regelmaat van het i»erceel dit toelaat, aan
zienlijk verder doorgevoerde mechanisatie van
de bietencultuur mogelijk is. Niet gestreefd zal
moeten worden naar uitsluitend machinaal dun
nen maar naar een ver doorgevoerd machinaal
dunnen gevolgd door het met de hand ïiadunneu
met de lange hak,
B.
PREDICATEN STEROOI
"LÏET Centraal Bureau voor de Schapenfokkerij (C.B.S.), het overkoepelend orgaan van de 11 provinciale
stamboeken, heeft in 1947 het predicaat „sterooi" ingesteld. Dit predicaat kan worden toegekend aan
ooien met rastypische kenmerken, die voldoen >aan zware eisen betreffende wolproduktie en kwaliteit,
vruchtbaarheid, gunstige moedereigenschappen en kwaliteit van de nakomelingen, waarvan een bepaald
aantal moet zijn geregistreerd.
In 1956 kwam voor het eerst in Zeeland een ooi voor dit predicaat in aanmerking. Eerst thans kunnen
de volgende worden toegekend. Het betreft de ooien Z 3225 en Z 3555.
DE beoordelingsrapporten zijn als volgt:
Ooi Z 3225* (l.o. 3772) geb. 24 februari 1954.
Eigenaar: C. J. Zoeter, Ouwerkerk.
Keuringsrapport: b„ b+, b+, ab, b, b.
Algemeen voorkomen b. Gekeurd 19 oktober 1955.
Lammerenproduktïe:
Wierp in 5 keer 9 lammeren en bracht er 9 groot. Op 6-jarige leeftijd waren 9 nakomelingen
in het Jongveeregister ingeschreven, waarvan 6 in het Stamboek.
De minimumeis op deze leeftijd is: in 5 worpen 8 lammeren, waarvan 6 ingeschreven in het
Jongveeregister en 4 in het Stamboek.
Wolproduktie dier zelf:
Als 1-jarige 6,6 kg wol ,kwal. g. eerste.
Als 2-jarige 6,kg wol, kwal. eerste.
De minimumeis is bij deze kwaliteit respectievelijk 4,5 kg en 4,kg wol.
Kwaliteit nakomelingen.
Algemeen voorkomen: 2 met b 3 met b en 1 met b
Volgens de gestelde norm omvat dit 11 punten.
De minimumeis is 10 punten.
Wolproduktie nakomelingen:
Be minimumeis van 4,m.o. of hoger en 4,5 kg g.I. als 1-jarige werd ruimschoots overschreden.
De gemiddelde eerste scheer bedroeg 4,5 kg, waarvan er 4 met m.o. en 1 met g.I. werd ge
waardeerd.
Van de 12 gecontroleerde vachten was de kwaliteit 1 met 0, 8 met m.o. en 3 met g.I.
Ooi Z 3555* (l.o. 1094) geb.. 10 maart 1955.
Eigenaar: C. J. Zoeter, Ouwerkerk.
Keuringsrapport: b, b+, b, b b, b
Algemeen voorkomen b. Gekeurd 16 november 1956.
Lammerenproduktie:
Wierp in 4 keer 7 lammeren en bracht er 7 groot. Hierbij wordt de worp I-jarige leeftijd niet
gerekend. Op 5-jarige leeftijd waren 8 nakomelingen in het Jongveeregister ingeschreven, waarvan
5 in het Stamboek.
De minimumeis op deze leeftijd is in 4 worpen 6 lammeren, waarvan 5 in het Jongveeregister en
3 in het Stamboek zijn ingeschreven.
Wolproduktie dier zelf:
Als 1-jarige 5,2 kg wol, kwal. O.
Als 2-jarige 5,2 kg wol, kwal. O.
De minimumeis is bij deze kwaliteit respectievelijk 4,kg en 3,5 kg wol.
Kwaliteit nakomelingen:
Algemeen voorkomen: 1 met ab en 4 met b.
Volgens de gestelde norm omvat dit 10 punten.
De minimumeis is 10 punten.
Wolproduktie nakomelingen:
De gemiddelde eerste scheer bedroeg 4,9 kg, waarvan 2 met O. en 3 met m.O. kwaliteit.
Van de 7 gecontroleerde vachten waren er 2 met O, 4 met m.O. en 1 met g.I. gewaardeerd.
.Voor de eigenaar zijn deze predicaten een bekroning van het fokkerswerk die verkregen is door
vakkennis en liefde voor de fokkerij.
J. H. L.