Modder-, prijzenfront en kostenprognose
De nieuwe belastingontwerpen
891
ZATERDAG 2 4 DECEMBER 1960
landbouw garantie nodig in deze situatie. Toch
juist vanwege die slechte afzetsituatie. Wanneer er
een prima afzetsituatie was, zou dit beroep niet
nodig zijn. Doch op een moment dat het juist het
nodigsrt is, gaat de Minister op onaangevochten
kostprijsuitgangspunten de garantie verlagen. De
Minister betoogt, om zijn geste aannemelijk te ma
ken, bovendien dat de landbouw zijn produkten beter
tot waarde moet brengen, o.a. wordt gewezen op de
noodzaak van koncentratie in de zuivelindustrie.
Dit verhaal over de zogenaamde valorisatie is er
naar ons gevoelen wel met de haren bijgesleept.
De Minister heeft twee maatregelen getroffen, die
die valorisatie ten goede komen, te weten de ver
hoging van het vetgehalte van de melk en de af
schaffing van de omzetbelasting op de boter. De
Minister heeft op deze punten meegewerkt en we
willen dit niet bagatelliseren. Maar het bedrijfs
leven zit op het gebied van koncentratie, waar
nodig, heus niet stil. In de zuivelindustrie hebben
Friesland en Drente op dit gebied mooie prestaties
geleverd. Er zijn nergens zo weinig suikerfabrie
ken en -ondernemingen als in Nederland, dus voor
de bietensektor 'gaat het verhaal al evenmin op.
En bovendien als er gekoncentreerd moet worden
het staat geenszins vast dat dit altijd en overal
wenselijk is dan is dat geen kwestie, die van
vandaag op morgen geregeld is, maar een kwestie
van jaren. Minister Marijnen heeft zich ook be
roepen op het verbod tot prijsverhoging van Minis
ter De Pous met de nodige eerbied gezegd, zou
den we kunnen veronderstellen dat hij bij de ver
keerde Paus te biecht geweest is maar de
Minister heeft helemaal geen prijzen verhoogd, hij
heeft ze juist verlaagd. Hij mocht totaal niet meer
geld geven, heeft hij gezegd, dat zou in strijd zijn
met de prijspolitiek van de Minister van Ekono-
mische Zaken. Maar als er een omzetvergroting bij
de industrie is, wordt de totale bate bij gelijk prijs
peil wel verhoogd. Het Landbouwschap heeft niet
om prijsverhoging gevraagd, in tegendeel, soms
zelfs om verlaagde prijzen. Het Landbouwschap
heeft nog nooit zo sterk gestaan met zijn voor
stellen als dit jaar, heeft het Tweede Kamer-lid
Mellema verklaard. Wel zijn reeds de enkele ko
mende prijsverlagingen van de meststoffen in de
nieuwe kostprijzen verrekend, ergo voor land- en
tuinbouw reeds weer afgeroomd.
Waar blijven andere prijsverlagingen in de eko-
nomisehe sektor? Of moeten we voor de zoveelste
VERVOLG VAN PAG. 889
maal aanhoren dat de bescherming in de indus
triële sektor kwantitatief geringer zou zijn dan in
de agrarische? Na wat ik ervan gezien, gehoord
en vermoed heb, geloof ik het niet meer. Net zijn
de scheepsbouw en de K. L. M. fiskaal weer in een
voorkeurspositie geplaatst, terwijl de nieuwste fis-
kale voorstellen de koöperaties financieel zwaarder
willen treffen. Nota bene ook mede vooral de top-
koöperaties, terwijl Minister Marijnen liet agra
risch bedrijfsleven aanbeveelt te koncentreren.
Onze eindindruk van het gehele land-
bouwprijspolitiekdebat van dit najaar is
dat de regering minder geld aan de agra
rische sektor ten koste wil leggen. In
plaats van dit direkt te zeggen waar
voor we tenminste als standpunt respekt,
hoewel onder de huidige omstandig
heden geen waardering, zouden kunnen
opbrengen wordt er zo ingewikkeld
geredeneerd en geschermutseld dat de
goegemeente er zijn buik vol van heeft
en het wel gelooft. De boer heeft immers
altijd wat te klagen. Wat er echter ge
beurd is, is dat Minister Marijnen zijn
ekonomische stellingen politiek gedwon
gen ging verlaten, zonder die konse-
kwent voor een andere ekonomische
stelling te verwisselen. Omdat een der
gelijke zwenking zakelijk niet te ver
dedigen was, voelde agrarisch Nederland
zich gegriefd, zoals het Tweede Kamer
lid Biesheuvel schreef. Hier was het niet
de ontevredenheid, die de boerenstand
leidde, maar het gevoelen onrechtvaardig
behandeld te worden. Want de arbeider
is zijn loon waardig, onder welke rege
ring dan ook.
GEEN BEDRIJFS POLITIEK
OP LANGE TERMIJN MOGELIJK
TEN slotte nemen we onze hoed af voor de
arbeid dit najaar door bóerengezinnen, land
arbeiders, militairen en studenten gepresteerd. De
machine heeft ons in de steek gelaten. Veel arbeid
is in de industrie terecht gekomen. Het moet er
naar' toe dat er toch nog meer gemechaniseerd
wordt en dat de goede dagen benut zullen worden
door machines, die door één man slechts bediend
behoeven te worden, terwijl er voor elke werk
zaamheid geschikte machines beschikbaar moeten
komen. De lonen van de landarbeider zullen lonen
voor een machine-arbeider moeten kunnen zijn.
Maar de verlagingen die de Minister op de garan
tieprijzen heeft toegepast, zullen wel de nodige
spanningen bij de loononderhandelingen geven.
De Minister neeft aan de Kamer voorgerekend dat
de produktiviteitsstijging in de landbouw als
ruimte voor loonsverhoging reeds in de nieuwe
scherpe kostprijzen is opgenomen. De public rela-
tionssektor wordt nog steeds zwaar onderschat of
onderbedeeld. Wanneer zal de landbouw de gehele
volksvertegenwoordiging eens uitnodigen voor een
reis van enkele dagen om zijn problemen en presta
ties te tonen? De E. E. G.-problematiek blijft in
het stadium van touwtrekken en ook hiervan zijn
onze landbouwprijzen de dupe geworden.
Dc N. R. C. schreef in dit verband 19
november j.l.: Daarom achten wij het
onjuist dat de landbouwprijzen aan de
hand van de bedrijfsuitkomsten van het
vorige jaar en de kostenprognose voor
het volgend jaar voor iedere oogst af
zonderlijk weer zo krap mogelijk worden
berekend. Op die wijze kan de boer geen
bedrijfspolitiek op lange termijn voeren".
Hetzelfde heb ik betoogd op de Alge
mene Vergadering van het K. N. L. C.
van 8 november j.l. te Utrecht en het
moet onze grote vrees blijven straks in
Europees verband te zwak te zijn uitge
rust en niet mee te kunnen.
Maar voor 1961 wacht ons een nieuw
oogstjaar en alleen door in het vuur te
kijken, zal de schoorsteen niet roken.
ticuliere ondernemingen er naar streven haar
positie door interne financiering (winstinhou
ding) te verstevigen. Dis is voor de coöperatie
nog in meerdere mate noodzakelijk dan voor
de particuliere ondernemingen, daar de kapi
taalsmarkt veel minder mogelijkheden voor
de coöperatie biedt.
Als in het wetsontwerp wordt opgemerkt dat
door winsinhouding de onafhankelijkheid van
de coöperatie toeneemt en de band met de
leden losser maakt (M. v. T. (blz. 10) dan is
dit hoogstens een halve waarheid. Hiertegen
over staat n.l. dat juist door een versterkte
interne financiering het doel van de coöperatie
zeer wordt bevorderd en op uitnemende wijze
de band tussen de leden versterkt.
IEDER die wel eens de vergadering van een
gezonde coöperatie heeft meegemaakt, waar
in de jaarstukken werden behandeld, zal dui
delijk hebben bemerkt dat de leden zeer grote
waarde hechten aan een financieel gezonde
positie van hun vereniging. Juist als deze
positie gezond en sterk is voelen de leden zich
één in hun coöperatie.
Wij aarzelen niet om op te merken dat een
aanslag op de verdere gezonde ontwikkeling
van onze coöperaties o.i. in strijd is met ons
werkelijk volksbelang.
Het is een algemeen bekend feit dat onze
coöperaties over het algemeen over een be
trekkelijk gering eigen vermogen beschikken
en het is daarom een eis van gezond finan
cieel beleid om dit zoveel mogelijk te verbete
ren. Dit is niet alleen van belang voor de
coöperaties, maar ook voor ons gehele volks
bestaan.
DAT de winst welke de coöperatie op niet-
leden behaalt in de belaste sfeer ligt wordt
door geen zinnig coöperator betwist, maar dan
moet als eis worden gesteld, dat deze winst
op juiste wijze wordt vastgesteld.
De wijze waarop dit in het ontwerp is geregeld
kan ons niet bevredigen. Wij willen hierop nog
nader in volgende artikelen terugkomen.
MEIJERS.
BELASTINGHEFFING BIJ COÖPERATIES
DE wetgever is van mening dat de ontwikkeling
van de Coöperatie tot wetswijziging dwingt.
Gezien deze ontwikkeling menen Minister en
Staatssecretaris van Financiën dat de Coöperaties
voorzover zij in het economische verkeer als zelf
standige ondernemingseenheden concurreren met
naamloze vennootschappen en andere lichamen, op
gelijke voet voor haar bedrijfsresultaten in de ven
nootschapsbelasting moeten worden betrokken.
De M. v. T. op het wetsontwerp vervolgt dan:
Aan de andere kant leidt de oorspronkelijke
aard van de coöperatieve onderneming, gegroeid
uit bestaande activiteiten van de persoonlijke huis
houdingen van de coöperatieleden en tot op zekere
hoogte ook thans nog van die ledenhuishoudingen
een economisch verlengstuk uitmakend, ertoe de
coöperatie, voor zover zij zich ten aanzien van de
huishoudingen van haar leden niet verzelfstandigd
heeft, voor de winst van het coöperatieve produc
tieproces buiten de heffing van de vennootschaps
belasting te laten.
EEN verzelfstandiging van de coöperatie open
baart zich op de volgende wijzen.
Een eerste vorm van verzelfstandiging is, dat de
coöperatie winsten behaalt, die zij niet aan de
leden uitkeert. Een inhouding van winsten, hetzij
dat zulks geschiedt met het oog op autonome
financiering van nieuwe investeringen, hetzij dat
hiermede het vormen van een algemene reserve
voor de toekomst wordt beoogd, versterkt de onaf
hankelijkheid van de coöperatie en maakt de band
met de huishoudingen harer leden losser.
Een tweede wijze van verzelfstandiging is, dat
derden tot dezelfde transacties met de coöperatie
worden toegelaten als de leden; hieronder moet
ook worden gerangschikt het geval van de ge
wezen producent van grondstoffen, die lid van een
produktie-coöperatie blijft, van derden grondstof
fen opkoopt en deze vervolgens aan de coöperatie
levert.
Een derde vorm van verzelfstandiging kan wor-:
den gezien in het feit dat de coöperatieve onder
neming zich technisch en economisch verwijdert
van de leden-huishoudingen. Reeds hiervoren werd
gewezen op het verschijnsel dat de Coöperatie ook
werkzaamheden gaat verrichten buiten de eigen
lijke coöperatieve sfeer, o.a. het raffineren van
Cuba-suiker door een suikerfabriek. Het behoeven
echter niet alleen nevenwerkzaamheden te zijn
waarin deze derde vorm van verzelfstandiging zich
openbaart. Ook een verdergaande veredeling van
leden-grondstoffen door produktiecoöperaties moet
als zodanig worden aangemerkt. Bij wijze van
illustratie kan worden genoemd het geval van een
zuivelfabriek, die aanvankelijk als eindproducten
heeft melk, boter en kaas, doch later ook gecon
denseerde melk, melkpoeder e.d. gaat produceren,
of van een strokartonfabriek welke zich op de ver
vaardiging van chemische produkten uit de stro
grondstof gaat toeleggen.
Tenslotte openbaart een verzelfstandiging zich
in het verschijnsel van samenbundeling van plaat
selijke coöperaties in provinciale en landelijke
overkoepelende coöperaties. Deze coöperaties,
waarvan de leden weder coöperaties zijn, staan zo
ver af van de individuele huishoundingen van de
leden der plaatselijke coöperaties dat zij bezwaar
lijk nog als een verlengstuk van die huishoudingen
kunnen worden aangemerkt.
HIERUIT blijkt dat 4 punten naar voren komen,
die de verzelfstandiging doen blijken:
1. inhouding van winsten
2. transacties met derden
3. technische, en economische verwijdering van
de leden-huishoudingen O
4. samenbundeling van plaatselijke coöperaties in
z.g. overkoepelende coöperaties (top-coöpera-
ties)
1ï\E vraag of de winst van de coöperatie in
de vennootschapsbelasting moet worden be
trokken willen wij nog even onbesproken laten.
Dat de winstinhouding echter een teken
van verzelfstandiging tegenover de leden
huishoudingen zou zijn komt ons onjuist voor.
Natuurlijk zal ook de coöperatie evenals par-