Vervolg van de rede van Drs. N. A. Vaandrager ZEEUWS LANDBOUWBLAD DE DRAAIKOLK VAN DE GEDIFFERENTIEERDE LOONPOLITIEK AAN (le moeilijkheden, die zich in.de praktijk by het produktiviteitscriterium als toetsingsmaatstaf hebben voorgedaan, kan voor een belangrijk deel tegemoet ge komen worden, wanneer bij het beoordelen van loonvoorstellen meer ruimte wordt ge maakt voor beleidsoverwegingen. Deze ge dachte moet U aldus verstaan, dat het m.i. verstandig zou zijn over te gaan tot een meer praktische hante ring van het produktiviteitscriterium. Dit zou de toetsende arbeid, welke zowel door de Looncommissie van de Stichting van de Arbeid als het College van Rijksbemidde laars wordt verricht, belangrijk vereenvou digen. B(j de uitvoering van het loonbeleid zal meer het accent moeten worden gelegd op de rentabiliteit en de toekomstverwachtingen van de betreffende bedrijfstakken en onder nemingen. VOOR de produktiviteitsberekening zal moeten worden uitgegaan van een zo groot mogelijke reeks van jaren. In die ge vallen waarin de produktiviteitstrend belang rijk uitgaat boven de nationale produktivi- teitsstijging, zal meer aandacht moeten wor den geschonken aan prijsverlagingen. Teveel wordt nog uit het oog ver loren, dat prijsverlagingen het meest rechtvaardige middel zijn om alle lagen van de bevolking in een stijging van de welvaart te laten meedelen. TENSLOTTE zal bij het beoordelen van loonvoorstellen rekening moeten wor den gehouden met de stand van de werkge legenheid. Het bedrijfsleven zal zich moeten realiseren, dat in een tijd van krapte op de arbeidsmarkt de beschikbare arbeids kracht in absolute aantallen niet toe neemt door loonsverbeteringen. Wel kan men hierdoor bereiken, dat de ene werkgever de arbeiders bij de ander wegkoopt. De werkgever die zijn arbeiders ziet ver trekken kan het hierbij niet laten zitten en gaat op zijn beurt ook met het loon omhoog met als gevolg, dat de bekende loonspiraal in werking treedt en prijsstijgingen niet ach terwege kunnen blijven. Onder de huidige omstandigheden acht ik terugkeer naar het oude systeem van gebonden loonvorming met al dan niet verplichte ioonronden niet mogelijk. UET lijkt mij redelijk, dat de landbouw, gelet op de bijzondere positie van de akkerbouw en veehouderij, van de overheid verlangt, dat zij een zodanige garantieprij- zcnbeleid voert, dat voor de werkgevers en werknemers voldoende ruimte overblijft voor een passend loonbeleid. Aan een dergelijke voorwaarde wordt niet voldaan wanneer zij door gaat met het uitbenen van de garantie prijzen zoals voor 1961 het geval is ten aanzien van de melk- en suiker- bietenprijs. De landbouw wordt op een dergelijke wijze eerst een beste dingsbeperking opgelegd en vervol gens platzak gelaten bij de bepaling van een juist loonbeleid. Door het te schriele garantieprijzenbeleld worden ook de goede sociale verhoudingen binnen de bedryfstak op het spel gezet. Het gevaar dreigt, dat de georganiseerde land bouw onderling ruzie krijgt over de verdeling van armoede. Zou het zover komen, dan moet helaas terecht worden geconstateerd, dat de agrarische bedrijfstak wordt meegesleurd in de draaikolk, waarin hij tengevolge van de gedifferentieerde loonpolitiek terecht is ge komen. Uit gegevens van het C. B. S. blijkt echter, naar spreker aantoont, dat de produktie-index, die in mei j.l. nog 17% t.o.v. 1959 bedroeg, in augustus was afgezwakt tot 11 en het er dus op lijkt dat de geconstateerde enorme produktiviteitsstijging een verschijnsel van zeer tijdelijke aard is. In verband hiermede ben ik van oordeel, dat geens zins bewezen is, dat zoals het N. V. V. stelt de toonbeweging achter is gebleven bij de produk tiviteitsstijging. Hierbij moet tevens worden be dacht, dat het bedrijfsleven met een loonsverho ging-een vaste last op zich neemt die, wanneer een meer normale situatie is teruggekeerd, onver antwoord kan blijken, maar dan niet meer onge daan kan worden gemaakt. Op grond hiervan meen ik, dat tijdelijke con junctuurwinsten de werknemers alleen ten goede dienen te komen d.m.v. winstdeling, aldus de heer Vaandrager. LOONMAATREGELEN IN DE LANDBOUW BIJ het loonoverleg in de Hoofdafdeling So ciale Zaken van het Landbouwschap in het najaar van 1959, waar tussen werkgevers en werk nemers meningsverschil bestond over de grootte van de jaarlijkse produktiviteitsstijging in land en tuinbouw, werd de afspraak gemaakt voor een contractperiode zich te baseren op de produktivi- teitscijfers van het C. B. S. en in de toekomst op de cijfers van het L. E. I. De werkgevers hadden t.a.v. het al dan niet deelnemen aan een gesprek over de lonen ook om een andere reden geen keus. Immers, de krap te op de arbeidsmarkt deed ook zijn invloed gel den op de arbeidsvoorziening in de landbouw. Jaarlijks zeggen grote aantallen landarbeiders onze bedrijfstak vaarwel, maar een goede bedrijfs uitoefening in de landbouw vereist, dat een vak bekwame landarbeidersstand beschikbaar blijft. Dit is echter onmogelijk te bereiken wanneer het landbouwloon achterblijft bij de loonbeweging elders. De werkgevers zouden hierdoor nog meer kostprijsberekeningen van het L. E. I. zijn ge baseerd op de geboekte werkelijke uitgaven voor betaalde arbeid, maar aanneemt, dat zwart loon veelal niet wordt verantwoord in de kostprijs boekhoudingen van het L. E. I. Het gevolg hier van is, dat deze vorm van loonbetaling in minde ring komt op het inkomen van de ondernemer. In februari van dit jaar werd overeenstemming verkregen over een loonsverhoging van 4 Hier boven kwam de verwerking in de lonen van de huurbijslag 1957 en de nieuwe huurbijslag van 3,50 per week. Een en ander betekende in totaal een verhoging van de basis-uurlonen met 0,12, zwart loon moeten betalen om te voorkomen, dat de arbeiders weglopen. In verband hiermede wees spreker erop, dat de op jaarbasis een loonkostenstijging van ruim 9 ERVARING MET DE „RICHTLIJNEN" ALGEMEEN was het inzicht naar voren ge- komen, dat het criterium van de producti viteitsontwikkeling per bedrijfstak of onder neming een moeilijk te hanteren toetsingsmaat staf is voor de beoordeling van loonvoorstellen. Deze mening was ook reeds naar voren gekomen tijdens het overleg in de landbouw. De ervaring die werd opgedaan bij het toetsingsbeleid van de Looncommissie van de Stichting van den Arbeid was geen andere, aldiis de heer Vaandrager. Ook de regering is doordrongen van de moei lijkheden welke zich hebben voorgedaan. Inmid dels heeft deze een verzoek gericht tot de S. E. R. om haar te adviseren over de vraag of de huidige maatstaven voor de toetsing van loonvoorstelien wijziging of aanvulling behoeven. Bij de advies aanvraag heeft zij nog eens duidelijk gesteld, dat de loonontwikkeling in het algemeen gelijke tred dient te houden met de groei van de arbeids- produktiviteit. Het evenwicht op de betalingsba lans noch het interne economiscne evenwicht mag door de loonontwikkeling in gevaar worden ge bracht. Dit betekent mede dat het produktivi teitscriterium als toetsingsmaatstaf voor de be oordeling van loonvoorstellen niet zonder meer overboord kan worden gegooid. Na zijn oordeel over de moeilijkheden die zich in de praktijk hebben voorgedaan te hebben ge geven en de naar zijn mening t.a.v. de practische hantering van het produktiviteitscriterium en aan het garantie-prijsbeleid te stellen eisen te hebben besproken, vervolgde de heer Vaandrager: DE TWEEDE FASE VAN DE LOONPOLITIEK DIT najaar zag het ernaar uit, dat de tweede fase van dc vrijere loonpolitiek op korte ter mijn zou intreden. De c.a.o. voor de suikerindu strie kwam het eerst aan bod. Voor de tweede maal werd gebruik gemaakt van de mogelijkheden van de gedifferentiëerde loonpolitiek. Na nader overleg tussen de Stichting van den Arbeid en de regering of de richtlijnen voor de vrijere loon politiek onverkort toepassing zouden kunnen vin den bij vernieuwing van de c.a.o.'s, werd voorge steld de geldende richtlijnen voorlopig te hand haven, totdat de S.E. R. zich hierover zou heb ben uitgesproken. Tot zover deden zich nog geen bijzondere omstandigheden voor. Dit was echter wel het geval toen opeens bleek, dat de gunstige conjunctuur en de hoge winstverwachtingen tot gevolg hadden, dat met name in de metaalindu strie tussen werkgevers en werknemers een over leg werd geopend om tussentijds tot herziening van de c.a.o. te komen. De Regering maakte zich ernstig bezorgd over deze ontwikkeling, welke ge makkelijk zou kunnen leiden tot een algemene loonbeweging De vrees van de regering is m.i. volkomen terecht. Minister De Pous heeft de vorige week in de Tweede Kamer nieuwe cijfers genoemd t.a.v. de te verwachten produktiviteits- en loon stijging. Hij stelde, dat op grond van een nadere schatting van het Centraal Planbureau voor het jaar 1961 een produktiviteitsstijging van 4% moet worden verwacht met een gemiddelde loon stijging per uur van 7 Dit zal een toeneming van de arbeidskosten betekenen met 2V* V'o. Mocht dit het geval zijn, dan zal naar het oordeel van de Minister het prijsniveau wel zeer op de proef worden gesteld. Een verdergaande loonstijging zal niet alleen het gevaar van overbesteding acuut maken, maar ook de stabilisatie van de prijzen. Het blijft intussen nog de vraag, of deze jongste prognose uit zal komen. Men kan zich ook de vraag stellen, of de huidige gedifferentiëerde loonpolitiek weerstand zal kunnen bieden aan de spanningen, die het gevolg zijn van de krapte op de arbeidsmarkt. Wanneer men hieraan twij felt is het verstandig voorzichtig te zijn. Het is vrijwel zeker, dat in alle c.a.o.'s die binnenkort aflopen loonsverbeteringen zullen worden opge nomen. Indien hierboven nog loonsverhogingen worden ingevoerd door het tussentijds aan de orde stellen van c.a.o.'s dan is het duidelijk, dat onder de gegeven omstandigheden alle lonen vrij gemakkelijk in beweging kunnen worden gebracht. Bovendien wordt aldus ge weld aangedaan aan een belangrijk element van de vrijere loonpolitiek, n.l. dat de afloop datum van de c.a.o. bepalend dient te zijn voor het invoeren van loonwijzigingen. Alleen op deze wijze wordt bij de invoering van loonsver beteringen een spreiding in de tijd verkregen en voorkomt men een algemene loonronde. HET gevaar dat in 1961 het loonpeil en daar- mee de bestedingen boven de genoemde prognose zouden kunnen uitgaan is dus wel degelijk aanwezig. Vandaar dat de beslissing die de regering in oktober nam meer begrip en waar dering verdient dan zij in bepaalde kringen heeft gekregen. Zij gaf het College van Rijksbemidde laars te kennen, dat tussentijdse herzieningen van c.a.o.'s in de huidige economische omstan digheden en de voor 1961 te voorziene ontwikke ling. niet verenigbaar zijn met de centrale doel stelling van het regeringsgebied. Deze beslissing heeft heel wat stof doen opwaaien. H Het N. V. V. noemde haar in strijd met de be ginselen van de vrijere loonpolitiek en sprak als zijn oordeel uit, dat onder de vrijere loon politiek de keuze van maatregelen ter verbete ring van de inkomenspositie van de werk nemers primair dient te worden overgelaten aan de desbetreffende partijen. De regering werd bovendien verweten, dat zij als spel- breekster was opgetreden bij het vrije overleg in de metaalindustrie. Deze kritiek was niet mals, maar wel overdreven. ËS Ook het Christelijk Nationaal Vakverbond heeft er moeite mee zich naar het huidige re geringsbeleid te voegen. Het meent, dat de jongste Aanwijzing aan het College van Rijks bemiddelaars tot stand is gekomen zonder dat de regering in voldoende mate overleg heeft gepleegd met het bedrijfsleven. Er is, zo meent het Verbond, een deuk in het overleg tussen de overheid en het bedrijfsleven ontstaan en is niet bereid bij de toetsing van loonvoorstellen rekening te houden met de nieuwe Aanwijzing van de regering. BI Het C. S. W. V. is al evenmin met het stand punt van de regering tevreden. Deze voert een „te star loonbeleid", zo wordt van deze zijde gesteld. Het Verbond wenst de deur niet geheel te sluiten voor loonsverhoging bij tus sentijdse c.a.o.-wijzigingen. Het is overigens wel van oordeel, dat hiermede onder de hui dige omstandigheden de grootst mogelijke voorzichtigheid moet worden betracht. HE heer Vaandrager, toegevende dat bij het V systeem van een vrijere loonpolitiek een grotere vrijheid voor contracterende partijen past, meent echter dat het sociaal-, economisch- en financiëel beleid de regering de bevoegdheid geeft paal en perk te stellen aan een te vrezen loon en prijzenbeweging. Ook het N. V. V. zal moeten erkennen dat de overheid effektieve maatregelen moet kunnen nemen. Dat de regering onvoldoende overleg zou heb ben gepleegd met het bedrijfsleven wordt door spreker van de hand gewezen. In september is deze aangelegenheid uitvoerig in de Stichting van den Arbeid besproken, waar echter terzake geen unanimiteit bestond. In een schrijven aan de re gering werden de twee meningen opgenomen en heeft de regering een beslissing genomen. Ook de Kamermeerderheid in de Tweede Kamer der Staten-Generaal koos voor het standpunt van de regering. (Zie verder pag. 890.).

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1960 | | pagina 4