De LANDBOUW
IN MEMORIAM ABRAHAM JOHANNES GROENEWEGE
O1
van de vrijere loonpolitiek
887
in de draaikolk
ZATERDAG 2 4 DECEMBER 1960
MAANDAGAVOND thuisgekomen van de Algemene Vergadering, waarin wij nog hadden mogen
stilstaan bij de slachtoffers die dit najaar gevallen waren en waarin wij hulde hadden gebracht
aan de werkers voor deze oogst, kwam reeds spoedig het eerst nauwelijks te verwerken bericht van
't plotselinge sterven van zo'n werker, van onze vriend Bram Groenewege. Het valt mij moeilijk
dit „in memoriam" te schrijven, zo kort na het overlijden van die andere vriend Brooijmans, zo
kort na het overlijden van drie anderen, buren, landbouwers in mijn direkte omgeving. De dood
heeft de Thoolse boerenkring zwaar bezocht dit jaar. Bram Groenewege was de jongste van hen.
Beloofde hij veel voor de agrarische gemeenschap in de toekomst, hij had ons reeds veel gegeven.
Van zijn vader had hij de liefde en zin voor het organisatieleven geërfd en hij was volop bezig
diens voetsporen te drukken, o.a. het Kringvoorzitterschap Tholen en St. Philipsland en het
Dagelijks Bestuurslidmaatschap van de Z.L. M. Op jonge leeftijd reeds wist hij een grote werk
kracht en ijver te ontwikkelen en de gaven die hem ten dienste stonden leidden tot het waar
nemen van belangrijk werk. In Tholen werd Groenewege Voorzitter der plaatselijke Landbouw-
Vereniging en Afdeling der Z. L. M., pl.v. Voorzitter van de Agrarische Sub-Commissie Tholen
van de Herverkaveling Zeeland; Voorzitter van de Coöp. Aan- en Verkoopver. „Eiland Tholen" te
St. Annaland; Voorzitter van de Coöp. Groenvoederdrogerij te Scherpenisse; Bestuurslid van de
Eilandgemeenschap; Bestuurslid van de Vereniging „Schrift en Belijdenis". Als D.B.-lid van de
Z. L. M. nam hij speciaal de verantwoordelijkheid voor de agrarisch-sociale voorlichting met de
streekverbetering voor zijn rekening; hij vertegenwoordigde de Maatschappij in de Provinciale
Voorlichtingsraad; hij was lid van de Grondkamer voor Zeeland; deskundige voor de Recht
bank; Bestuurslid van de Vereniging van Coöp. Grasdrogerijen in Nederland; Bestuurslid van
E. V. O.; Lid van de Herverkavelings-Commissie Zeeland; Bestuurslid van de Stichting Zeeland
voor Maatschappelijk en Cultureel Werk. Voorts was Groenewege één van de grote animatoren
voor het Onderling Verzekeringswezen van de Z. L. M. en trad hij in de Onderlinge Verzekering
voor Motorvoertuigen, in het Z. V. V., de Z. V. B. en Landbouw-Risico op als Vice-Voorzitter der
Besturen.
^P zijn bedrijf was hij evenzeer een vindingrijk man, die niet schroomde zelf nieuwe initiatie
ven te nemen en uit te werken, wat tot voorbeeldige resultaten leidde. Elders in dit nummer
zult U daarvan nog 'n getuigenis aantreffen betreffende de. mechanisatie van 't bietenladen op 't
bedrijf Ravensoord. Een eerbetoon aan de capaciteit van de overledene.
Bram Groenewege was ook een bewogen mens, die de belangen van anderen vaak zwaarder wogen dan de eigen en die zijn roeping
zag in strijden voor de boerenzaak. Als zodanig was hij ook overtuigd coöperator. In het bijzonder voor de Herverkaveling op Tholen heeft
hij vrachten werk verzet en steeds voor ieder klaar gestaan. Zijn overtuiging en inzicht hebben een eigen stempel op dit belangrijke
werk gedrukt. Groenewege was ontzaglijk plichtsgetrouw, een onkreukbaar man bij uitstek waarop men kon bouwen en die gewerkt heeft tot
het lichamelijk zware einde. Hij was steeds weer een steun en de beste toegewijde vriend voor ons persoonlijk. Moge God een trouwe dienst
knecht, die zijn talenten beproefde ook om te arbeiden in wat hij mede wist te zijn de wijngaard des Heeren, Zijn Genade schenken en
moge Hij zijn vrouw en zijn jonge kinderen, zijn bejaarde ouders, die hun tweede zoon moesten verliezen, en zijn verdere familieleden
gracht naar kruis doen toekomen.
M. A. GEUZE.
Aan de inleiding van Drs. N. A. VAANDRAGER,
Secretaris K. N. L. C., op de Algemene Vergadering
ontlenen wij het volgende
)E vrijere loonpolitiek is niet uit de lucht komen vallen. Reeds lang vóór de kabinetswijziging was
in brede lagen van het georganiseerde bedrijfsleven en in het bizonder bij de confessionele orga
nisaties van werkgevers en werknemers de gedachte gerijpt, dat wijziging diende te worden gebracht
in de loonpolitiek zoals deze sedert de bevrijding was gevoerd. Zij die dit standpunt innamen waren
van oordeel, dat een gedifferentieerde loonpolitiek betere mogelijkheden schept om de werknemers
te laten delen in de gestegen welvaart. De tegenstanders van deze vrijere loonpolitiek vreesden echter,
dat hieruit een sociaal onrechtvaardige verdeling van de welvaart zou voortvloeien. Dit standpunt
werd o.a. ingenomen door het K. N. L. C., ervoor beducht, dat bij een gedifferentieerde loonvorming
onvoldoende rekening zou kunnen worden gehouden met de bizondere positie van de akkerbouw en
veehouderij. Door middel van de kostprijsberekeningen pleegt de in deze sectoren bereikte produktivi-
teitsstijging jaarlijks te worden verrekend in de garantieprijzen. Het streven naar verlaging van de
overheidsuitgaven en de daardoor gewijzigde doelstelling van de landbouwpolitiek, waarbij de garan
tieprijzen niet meer uitsluitend zouden worden bepaald door de kostprijsberekeningen van hot L. E. I.
gaf aanleiding om er aan te twijfelen of de regering De Quay bereid zou zijn een zodanig garantieprijs-
beleid te voeren, dat deze produktiviteitsstijgingen voor werkers in akkerbouw- en veehouderij behou
den zouden blijven.
Het K. N. L. C. sprak als zijn mening uit, dat vastgehouden diende te worden aan de z.g. beheerste
loonvorming zoals deze sedert 1945 was gevoerd. De welvaartsverdeling zou in dat geval mogelijk
blijven door middel van algemene loonronden. De nadelen hieraan verbonden werden weliswaar onder
kend, maar minder ernstig geacht dan de gevanen die werden gezien in een vrijere loonpolitiek.
De vrijere loonpolitiek is door een brede laag uit het bedrijfsleven bewust gewild. Zij is dus niet
een vinding van de huidige regering. Hoogstens kan men zeggen, dat de gewijzigde loonpolitiek is
ingevoerd onder verantwoordelijkheid van de regering De Quay.
Aldus de heer Vaandrager bij het begin van zijn inleiding waarbij hij terugging naar de zomer van
1959. Uitvoerig overleg met de Stichting van den Arbeid over de richtlijnen voor het nieuwe loonbeleid
leidde tot de bekende Aanwijzing van de Regering aan het College van Rijksbemiddelaars.
OONSVERHOGINGEN zouden alleen aan-
vaardbaar zijn wanneer partijen aanneme
lijk zouden kunnen maken, dat deze door een te
verwachten produktiviteitsontwikkeling verant
woord zouden zijn. Loonsverbeteringen zouden
niet mogen leiden tot prijsstijgingen.
De regering is veel kritiek in de schoenen ge
schoven toen in de praktijk bleek, dat de richt
lijnen niet geheel voldeden. Billijkheidshalve
moet worden vastgesteld, dat voor de onduidelijk
heden, welke de Algemene Aanwijzing bleek te
bevatten, het georganiseerde bedrijfsleven (sa
menwerken in de Stichting van den Arbeid) niet
minder verantwoordelijk moet worden gesteld
dan de regering. Later, toen hieraan behoefte be
stond, kwam dan een nadere verduidelijking nog
tot stand.
NA nader ingegaan te zijn op de adviezen die
de looncommissie van de Stichting van den
Arbeid aan het College van Rijksbemiddelaars in
de loop van het jaar heeft uitgebracht, komt
spreker op de tot nu toe voor de werknemers be
haalde resultaten.
Globaal geschat komen deze er op neer dat in
de periode juli 1959juli 1960 het indexcijfer van
de regelingslonen per uur, met circa 10.3 steeg.
In deze percentages is mede begrepen, de com
pensatie voor de huurverhoging van april van dit
jaar. Wordt deze compensatie buiten beschouwing
gelaten dan zouden volgens C.B.S.-cijfers de rege
lingslonen met 6V2 zijn gestegen. Dë lonen in
de akkerbouw en veehouderij gingen sedert juli
1959 inclusief de huurcompensatie van april 1960
met circa 9 omhoog. Exclusief deze huurcom
pensatie bedroeg de stijging 5.2 Hierbij is geen
rekening gehouden met het feit, dat door de
krapte op de arbeidsmarkt aangenomen moet
worden, dat in alle bedrijfstakken de werkelijk
verdiende lonen sterker zijn gestegen dan de
regelingslonen. Dit houdt overigens tevens ver
band met de omstandigheid, dat bij een aantrek
kende conjunctuur, het overwerk, de ploegen-
arbeid en het werken in tarief plegen toe te
nemen, zodat de extra verdiensten van de arbei
ders sterker stijgen dan de basisionen,
DE heer Vaandrager wees er vervolgens op dat
deze indrukwekkende loonbeweging mogelijk
bleek zonder dat de prijzen noemenswaard stegen.
De kosten van levensonderhoud zijn in nog geen
2 gestegen, ondanks de loonsverhogingen en de
huurverhoging van april jl. De conclusie welke
hieruit mag worden getrokken is deze, dat on
danks de loonbeweging toch verschillende prijs
dalingen tot stand konden komen.
Uit de sociale maandstatistiek van het C. B. S.
van september j.l. blijkt dat deze prijsdalingen
vrijwel uitsluitend te vinden zijn in de agrarische
sector. Met name de prijs van aardappelen, groen
ten en fruit, vlees en vleeswaren.
De melkprijs voor de consument daarentegen
moest omhoog vanwege de afschaffing van de
consumentensubsidie.
In het voorgaande is duidelijk gebleken, dat de
vrijere loonpolitiek sedert het tijdstip van invoe
ring geleid heeft tot een reële welvaartsverbete
ring voor de arbeiders. Deze conclusie wordt
overigens vrij algemeen gedeeld. Het N. V. V<
meent echter, dat de welvaartsstijging voor de
werknemers niet voldoende is geweest wanneer
men deze stelt tegenover de algemene produktivi-
teitsstijging.
Zie verder volgende pagina.