<~üoor de <^rouw WEER WAS HET KERSTMIS ^Lïl) van het platteland ONDER REDACTIE VAN MEVROUW L. N. HUIJSMAN— GRIEP ZEEUWS LANDBOUWBLAD TJITA van Havelte liep met driftige pasjes door de straten van Den Haag. AIL Ze was bij een collega blijven hangen en repte zich om op haar kamer te komen. Het leek of er vorst in de lucht zat en zij dook wat dieper weg in de kraag van haar jas. De Kerst-etalages waren uitbundig verlicht en lokten met hun geflonker van zilver, groen en rood. Rita gunde zich geen tijd voor Öe etalages te blijven staan. Trouwens, wat konden ze haar schelen. Thuis werd Sinterklaas met cadeautjes gevierd, maar met Kerstmis deden ze daar niet aan. „Dat was een feest, dat je anders behoorde te vieren," zei haar vader altijd. Plotseling botste Rita tegen een jongen aan, die aan de verkeerde kant liep. Ze kreeg nog een paar lelijke woorden op de koop toe, net of zij er wat aan doen kon. Of toch wel een beetje Ze liep weer te suffen, iets wat ze de laatste tijd veel te veel deed. Geen wonder ook, na wat haar overkomen was. „Au", haar voorhoofd deed knap pijn, er zou vast een blauwe buil op komen. Kon ze nog net gebruiken. Opeens werden haar ogen getrokken naar het verlichte nieuws dat daar boven de huizenzee ronddraaide. Weer een Vliegramp. „Een vliegtuig gevallen op een tram in München", zo las ze. Veel slachtoffers. En pas was er die ramp boven New-York gebeurd met ver over de honderd slachtoffers.! Misschien toch maar goed, dat ze niet per vliegtuig naar Parijs ging. Ze was het vast van plan geweest, maar moeder had haar gesmeekt het niet te doen. Het was al erg genoeg, dat ze met de Kerstdagen niet thuis zou zijn, maar als ze dan beslist weg wilde, moest ze toch met de trein gaan. Ze had toegegeven, zij het met tegenzin. Op dat ogenblik kon het haar eigenlijk niets schelen al kwam ze uit de lucht vallen. Dan was er meteen een eind aan. Maar nu ze dat verschrikkelijke nieuws daar in vlammende letters zag, dacht ze er iets anders over. Je zat niet alleen in zo'n vliegtuig. Al dacht zij dan dat het leven geen waarde meer had, er waren toch altijd mensen bij betrokken, die weliswaar aan dat leven hechtten, die misschien gelukkig waren. Zij was dat niet meer sinds Jan vlak voor Sinterklaas hun verloving verbroken had. Hoe eenzaam voelde ze zich en het was of er een ijzeren gordijn voor de toekomst geschoven was en alles afgelopen was met wat op geluk leek. LJET leek allemaal zo goed en zij kenden elkaar al zolang. Hoewel haar ouders haar liever op het platteland hadden gehouden, dicht bij huis, was ze Jan als onderwijzeres naar de stad gevolgd. Ze hadden allebei met de energie van hun jeugd gezwoegd om zoveel mogelijk actes te halen. Hij, om een betere positie te kunnen veroveren, zij om na hun trouwen nog lessen aan huis te kunnen geven. Een volledige baan na haar huwelijk am- biëerde zij niet. Dan kwam het één of het ander in het gedrang, of je huis houding of je gezondheid. Ze was uiterst zuinig geweest en had flink gespaard. Ze wilde niet met schuld beginnen en ze stonden al lange tijd op de lijst voor een flatje. Onder wijsmensen kregen nogal eens voorrang, dus wie weet hoe gauw ze konden trouwen. Achteraf bekeken was er van zijn kant de laatste tijd een lichte onver schilligheid geweest. Zij had het op zijn drukke werkzaamheden geschoven en zo was het einde van hun verloving toch als een slag gekomen. „Bij nader inzien hoorden ze niet bij elkaar", zo schreef hij. Beter nu een breuk dan later. Ze was er kapot van geweest. Zelfs moeder had haar niet kunnen troosten. En nu had haar collega Marie haar juist verteld, dat ze Jan met een ander was tegengekomen, een jong kind met een opvallend hoog blond kapsel en diep zwart aangezette wimpers, zo'n type, dat mannen trekt. Er was dus een ander in het spel. Hij was op haar uitgekeken. Och, ze was ook al zes en twintig. Enfin, als de kaarten zo lagen, was het toch beter, dat er een eind aan gekomen was, beter dan later met de brokken te zitten. Ze had tegen Marie net gedaan of het haar niet meer zoveel schelen kon en langs haar neus weg gezegd: „Ik ga de Kerstdagen in Parijs doorbrengen. Het lijkt me mieters." Dat klonk. „Gut, ga je niet naar huis had Marie gevraagd. ..Neen, deze keer wil ik eens echt uit zijn. Ik ben al zolang zuinig geweest, dat ik het er nu weieens van nemen wil." Die dagen hoor je eigenlijk thuis", had Marie een beetje aarzelend gezegd. H Dat was natuurlijk jaloezie. Ziezo, ze kon nu lekker tegen de collega's opscheppen. Toch voelde ze iets wrangs, want onmiddellijk zag ze het gezicht •,Van moeder opduiken. Die was er helemaal van ondersteboven geweest toen ze met haar plan voor de dag kwam. Maar ze liet zich niet van haar stuk «brengen. Deze keer kon ze geen Kerstmis thuis vieren. De getrouwde zusters en broer kwamen allen met de kinderen thuis en zij zou er bij zitten als één, <die nergens bij hoorde. En ze ging met een heel gezelschap. Moeder behoefde niet ongerust te zijn. Ze kon best op zichzelf passen. *7E vertrok op een nevelige dag uit Holland. Het was allemaal toch wel wat opwindend. Nog nooit was ze in Parijs geweest, nog nooit in haar eentje de grens over gegaan. Wat een mensen gingen er met die Parijse trein mee. Het leek wel een uittocht. Ze had een gereserveerde plaats bij het raam. Dat trof, kon ze tenminste genieten van het uitzicht. Eerlijk gezegd viel de reis wat tegen. Het gezelschap was vrij saai. Alleen een heer van twijfelachtige leef tijd, die tegenover haar zat, trachtte van tijd tot tijd een gesprek met haar aan te knopen. „Oppassen Rita", zei ze bij zichzelf en antwoordde zo kort mogelijk. Het landschap kon haar ook al niet erg bekoren. Ze was moe en zou blij zijn als de trein Gare du Nord binnenreed. Eindelijk was het zover en meteen was ze opgenomen in de drukte, die er altijd aan de Parijse stations heerst. Het was toch anders dan Den Haag of Amsterdam. Je voelde je meteen echt in het buitenland. Er stonden bussen klaar om het gezelschap naar de verschillende hotels te brengen. Voor haar zat de overbuurman van in de trein. Zo. dus die kwam ook in hetzelfde hotel terecht. Er was eigenlijk niemand waar zij zich bijvoegen kon. Geen enkel alleen- reizend meisje van haar leeftijd. Allemaal getrouwde of verloofde stellen en een paar oude dames, die samen uit waren. Het leek er op, dat die meneer en zij de eenzamen waren in het gezelschap. Lang dacht zij daar niet over na, want toen de bus eenmaal het station was uitgereden, werd zij geboeid door het Parijs bij avond. De Lichtstad. Toch wel fijn om dit te kunnen meemaken. Ze kwam terecht in een hotel aan de ingang van Mont-Martre. Op de Place de Clichy stopte de bus en met de bagage in haar hand volgden allen de leider, die hen een vrij smalle, donkere straat invoerde. „Rue Biot" las ze op het naambordje. Ziezo, de naam van de straat wist ze. Het hotel was niet ver de straat in en zij kreeg haar bestelde éénpersoons kamer. Het kostte wat meer, maar ze had geen zin gehad een kamer met een wildvreemde te delen. De kamer was slecht verlicht en nog slechter ver warmd. Ze rilde. Over een half uur moesten ze klaar zijn. Dan werden ze naar een restaurant gebracht voor het diner. Hoe moest ze nu met haar kleren Ze kon er met niemand over praten, wist ook niet wat de anderen aantrokken. Zou het gek zijn om in haar reistoilet mee te gaan Haar mantelpakje, dat ze onder haar korte bontjasje droeg, was netjes en de zijden blouse nieuw. Ze had behoefte aan warmte, dus hing ze haar fonkelnieuwe cocktailjurk in de kast. Gelukkig bleken de andere dames er ook zo over gedacht te hebben, want toen ze hetgezelschap in de hall ontmoette, zag ze alleen maar warme kleren. Aan tafel wist ze niet goed waar te gaan zitten. Toen ze eenmaal een plaats had ingenomen, kwam de heer uit de trein prompt tegenover haar zitten. „Allemachtig, als ik al die dagen met die vent zit opgescheept," dacht ze wrevelig. Ze proefde voor het eerst van haar leven olijven, maar vond ze niet lekker. Trouwens het eten beviel haar over het algemeen niet te best. Was dit nu de verfijnde Franse keuken De heer tegenover haar bood haar wijn aan, maar'ze bedankte. Morgen zou ze trachten een andere plaats te vinden, desnoods bij de oude dames. Ze moest van die vent zien af te komen. Wie weet, was hij wel alleen op stap gegaan en zat zijn vrouw thuis. Mannen waren nu eenmaal niet te vertrouwen. Dat had ze ondervonden. Met z'n allen woonden ze de nachtmis in de Notre Dame bij. Dit maakte toch wel indruk op haar en even werd zij bepaald bij het Waarom van Kerstmis. Het feest van het Licht, dat in de wereld kwam om ons te verlossen uit onze donkerheid. En toch kon het zo hopeloos donker zijn in een mensen hart, toch kon een mensenkind zo eenzaam zijn, zelfs in een wereldstad, badend in een zee van licht. T\E Kerstdagen doorleefde zij als in een roes. Ze werd opgenomen in de massa, die danste op straat en ze onderging de sfeer van Parijs, die* bruisend is als champagne. Ze droeg haar cocktailjurk toen het hele gezel schap een nachttoer ging maken, het Casino de Paris en de Moulin Rouge bezochten, een sprookjesachtige revue zagen en de champagne tegen hun dorstige lippen lieten opschuimen. Het geld gleed gemakkelijk door haar vingers en de kleine uurtjes waren al voorbij voor ze doodmoe in bed rolde. De heer uit de trein ontliep ze zoveel ze kon. Ze was niet van plan gekke dingen te doen. Daar was ze veel te nuchter voor. Vlug gingen de dagen voorbij en voor ze het wist, werd de thuisreis aan vaard. Hoe was het mogelijk, dat ze nu weer tegenover haar reisgenoot van de heenreis kwam te zitten. Enfin, ze behoefde nu niet meer zo voorzichtig te zijn. Ze gingen zo uiteen. Onwillekeurig kwamen ze tot een gesprek. Wat ze van hem te horen kreeg, ontroerde haar. Hij was veel eenzamer dan zij. Maanden geleden was zijn moeder gestorven. Zij was zijn alles geweest, want verder had hij geen familie. Altijd had hij Kerstmis thuis gevierd en nu dat thuis was weggevallen, was hij maar naar Parijs gegaan om daar wat ver strooiing te zoeken. Het was een teleurstelling geworden, want ook hier was de eenzaamheid niet van hem afgevallen. Meteen had ze spijt van haar onvriendelijkheid. Hij was er erger aan toe dan zij. Zij ging naar huis, waar moeder haar liefdevol wachtte. Hij ging naar een kamer, waar de eenzaamheid op je af kwam. Hij had geen moeder meer, die op hem wachtte. OP datzelfde ogenblik schaamde ze zich, dat ze zo in haar eigen persoon, in haar verdriet was opgegaan, dat ze met Kerstmis haar thuis had ont vlucht. Ze had zich nuttig kunnen maken, door de kinderen van haar zusters bezig te houden en zodoende de ouders wat rust te gunnen. Het zelfverwijt stak de kop op. Wat was een mens toch veel met zichzelf bezig en wat had hij uiteindelijk weinig oog voor anderen. Kerstmis was voorbijgegaan zonder dat ze iets van het Licht, dat in ieder mensenhart wil wonen, had laten schijnen voor anderen. En terwijl ze even met gesloten ogen in de voortdenderende trein zat, kwamen plotseling haar de eerste regels van het „Kerstmis Voorbij", van Anton van Duinkerken in gedachten: „Weer was het Kerstnacht Heer, Gij ziet ons leven slijten. Poging, mislukking, zonden, zelfverwijten Lossen elkaar eentonig, eender af. Zelfverwijt had ze, maar pogen kon ze haar verzuim goed te maken door de komende dagen lief en hulpvaardig te zijn, vooral voor moeder. Ze zou een ander niet meer lastig vallen met haar verdriet. Meteen begon ze een opgewekt gesprek met haar eenzame reisgenoot. Zijn gezicht lichtte op bij haar vriendelijke woorden en op dat moment voelden geen van beiden hun eenzaamheid.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1960 | | pagina 12