Geen redelijke politiek als grondslag voor het landbouwbeleid N U 'de behandeling in de Tweede Kamer van het garantiebeleid in de landbouw achter de rug is,is het noodzakelijk zich te bezinnen waar de landbouw terecht is gekomen. Sociaie verzekering en de vereenvoudiging ZATERDAG 10 DECEMBER 1960 Zo op het eerste gezicht lijkt het alsof de Minister danig is becritiseerd en dat hij zelfs voor deze critiek in zoverre is gezwicht, dat hij een bemiddelingsvoorstel aan bood, waarbij de Kamer zij het onder protest van sommigen zich neerlegde. Ik heb de indruk dat vooral de niet agrarische Kamerleden geneigd zijn deze gang van zaken als een succes voor de landbouw te bestempelen en de lijst van argumenten, welke zo langzamerhand erg lang schijnt te zijn om te bewijzen dat de landbouw een geweldige invloed heeft weer met één is toegenomen. iWanneer ik dan nu ook zou willen betogen dat deze overwinning van de Kamer er een is met een heel bedenkelijke zijde, dan ben ik mij ter dege bewust dat de over grote meerderheid van het Nederlandse volk dergelijke opmerkingen zal afdoen met het gezegde: de boeren klagen altijd of de boeren zijn ook nooit tevreden. Dat ik mij er op dit moment toch aan waag heeft twee oorzaken. ïn de eerste plaats meen ik, dat de leden van het K. N. L. C. mogen verwachten mijn mening over deze gang van zaken te horen en in de tweede plaats omdat het toch vooral boeren en landarbeiders zijn die zich nu nog voor de zaak van de landbouw interesseren. Voor het grote publiek is de zaak al weer bekeken en het nieuws er al weer af. ALS meer bedenkelijke zijde van dit debat over garantieprijzen zou ik willen noemen het feit dat de Minister na maanden lang serieus overleg over de kostprijsberekeningen deze zo maar opzij gooit met het motief dat hij wel moet ontkoppelen vanwege de afzetmoeilijkheden. Wanneer men deze redenering aanvaardt, en ook ettelijke agrarische vertegenwoordigers hebben dit gedaan, dan aanvaardt men ontkoppeling voor al tijd. Immers afzetmoeilijkheden zijn de oorzaak waardoor de prijzen van de agrarische producten niet zodanig zijn dat daaruit vanzelf een redelijk inkomen voortvloeit. Juist omdat de prijs op de wëreldmarkt niet zodanig is moet dc Minister bij springen, hetzij door monopolieheffingen hetzij door toeslagen achteraf. Wannéér hierin een reden voor ontkoppeling is gelegen, kan de Minister in den vervolge altijd ontkoppelen. TOCH is dit m.i. nog niet het meest beden kelijke van de gang van zaken. Deze is veeleer hierin gelegen dat geen enkele andere objectieve richtlijn voor de landbouwpolitiek is aangegeven. De verzekering, dat de Minister streeft naar een redelijke beloning van de wer kers in het boerenbedrijf, terwijl hij tegelijker tijd alle prijzen drastisch verlaagt op grond van de L. E. I-kostprijsberekeningen, maar deze daar na onmiddellijk terzijde gooit met de opmerking dat hij niet aan die kostprijzen is gebonden, kan door geen enkele boer „au sérieux" worden ge nomen. Ik neem zelfs aan dat er velen zijn die menen dat de Minister ook niet zo naïef is om dit zelf te geloven. En dan blijft er maar één conclusie over n.l. deze, dat de hele vertoning van het serieuze overleg met het Landbouwschap om tot verantwoorde kostprijzen te komen, be doeld is om de verplichtingen van de overheid ten opzichte van de landbouw te verminderen. Wanneer de Minister van mening is, dat er te veel melk wordt geproduceerd, waarom geeft hij dan niet aan op welke w' ze hierin verbetering zou kunnen worden gebracht? Wanneer hij meent dat nog te veel mensen in de landbouw werkzaam zijn, waarom dan niet een regeling voor omscho ling e.d. in het vooruitzicht gesteld of voelt de regering hiervoor geen verantwoordelijkheid. Wan neer geen andere methoden dan verlaging van het inkomen worden gebruikt, om iemand duidelijk te maken dat hij beter een ander beroep kan kiezen, dan ben ik bang dat dit ecu averechtse uitwerking heeft, n.l. dat vrouw en kinderen meer worden ingeschakeld bij de bedrijfsvoering, waardoor juist het tegendeel van afvloeiing wordt bereikt. AOK voor het doen van investeringen is ver- V trouwen in de toekomst nodig. De statistiek wijst uit, dat dit vertrouwen tot nu toe bij de Nederlandse boei'enstand nog in zeer voldoende mate aanwezig was. De jaarlijkse investeringen althans lieten niet te wensen over. Toch hoort men de laatste tijd vooral dat nog veel meer nodig zal zijn om het tempo van verbeteringen van andere landen vóór te blijven. De Duitse bondsrepubliek geeft telkenjare enorme bedragen ter stimulering uit. In Nederland meent men wijs beleid te voe ren door de mogelijkheid welke de boer zelf heeft te verkleinen en hem bovendien nog eens duide lijk te maken, dat het zeer de vraag is of datgene wat hij doet wel verstandig is, zonder hem een andere weg te wijzen, m.a.w. zijn vertrouwen in de toekomst te ondergraven. WELKE CONCLUSIES? WELKE conclusies moet men nu uit dit geheel trekken. Zoals uit het voorgaande reeds blijkt, zou de e~->te conclusie moeten zijn dat van de overheid een steeds kleinere bijdrage in het redelijk inkomen moet worden verwacht. Een slechte budge'aire positie is natuurlijk altijd een reden om de bijdrage te verkleinen, maar zelfs een gezonde positie van de staatsfinanciën is niet in staat gebleken deze verminderingswoede tegen te houden. Zoals overigens door de landbouw altijd is betoogd zal, zo enigszins mogelijk, het redelijk inkomen moeten worden verkregen d.m.v. de te realiseren prijzen. Ook hierop heeft echter de land bouw niet alleen invloed. De invloed van de over heid, van consumenten-organisaties en de vakbe weging is niet te verwaarlozen. Het sterkst tegen over deze invloed staat men natuurlijk wanneer men zich in een positie kan manoeuvreren zoals Philips, Unilever enz., m.a.w. als wij als boeren kans zien onze produkten via één hand te ver kopen. Dit betekent concentratie, niet alleen van gelijk-, gerichte bedrijven, maar ook verticale integratie, dus het produkt zc lang mogelijk in eigen hand houden. Dit zijn echter zaken die men niet op korte termijn kan verwezenlijken. Veel dichterbij lig gen de gevolgen van de argumentatie van de Minis« ter over de al of niet aanwezige ruimte. RUIMTE EX VRIJERE LOONPOLITIEK. Ipf heb de indruk dat de Minister en het Land bouwschap over verschillende ruimte spraken. Volgenc de regels van de vrijere loonpolitiek mo gen loonsverhogingen niet leiden tot prijsverhoging. Deze hogere lonen zullen dus moeten worden be taald uit de productiviteitsstijging. Deze ruimte, die door productiviteitsstijging ontstaat, kan dus gedeeltelijk voor loonsverhoging worden aange wend, voor een ander gedeelte voor betere belo ning van andere kostenfactoren en voor nog weer een ander gedeelte voor prijsverlaging. De redene ring van de Minister komt echter hierop neer, dat de beloning van andere kostenfactoren in dc weidegebieden zo groot is, dat daaruit wel een loonsverhoging kan worden betaald. Hij bedoelt m.a.w. die boeren hebben nog zo'n ruime porte- monnaie dat het er best af kan, zodat de volledige productiviteitsstijging wel kan worden benut om tot prijsverlaging te komen. Op zich zelf is dit een redenering die men kan opzetten en waarover men natuurlijk kan debatteren of dat al of niet het geval is. Maar daar gaat het hier niet over. Het gaat hier over de toepassing van de regels voor het loonbeleid zoals die ook in andere be drijfstakken worden Toegepast. De regering zou immers voor de landbouw niet afwijken van die regels. Nu wil het er bij" mij niet in dat de redenering van de Minister ook niet toepasselijk zou zijn in een zeer belangrijk, gedeelte van de indus triële bedrijven. Dividenden, tantièmes, reser veringen etc. wijzen duidelijk in deze richting. Toch merken wij er nooh iets van dat ook hier dezelfde richtlijnen worden toegepast, n.l. dat men zegt uit een dergelijke verlies- en winst rekening kunnen best loonsverhogingen worden betaald ten laste va! andere posten, dus kan de totale productiviteitsstijging leiden tot prijs verlaging. IN december 1958 schreef de Nederlandse Orde van Accountants een prijsvraag uit over een „doelmatige vereenvoudiging der sociale verzeke ring". Antwoorden op deze prijsvraag moesten voor 1 januari 1960 aan het secretariaat van de Orde ingezonden zijn en uiteraard voldoen aan de overige formele in een regelement vastgelegde eisen. Op algemene-, hoofdbestuur- en afdelings-ver* gaderingen werd in de afgelopen jaren vele malen aangedrongen op vereenvoudiging van de ad mi ui-, stratieve rompslomp die de uitvoering van de so ciale verzekeringswetten met zich meebrengt. Door ons werd dan gesteld dat deze zaken derma te ingewikkeld zijn dat een vereenvoudiging niet in een handomdraai te verwezenlijken zou zijn. Uit de uitspraak die de jury naar aanleiding van deze prijsvraag zojuist gepubliceerd heeft blijkt dit nog weer eens overduidelijk. De inzen ders, die in deze materie uit hoofde van hun be* roep of uil interesse toch wel thuis zullen zijiiy hebben liet „ei van Columbus" niet kunnen vinden* Van de 22 inzendingen die aan de eisen voldeden en waarvan de kwaliteit de jury in niet geringe mate teleurgesteld heeft, bleken 17 beslist onvol doende. Voorzover in de gedane suggesties bruik bare ideën voorkwamen, Het de uitwerking alle» te wensen over. Van de vijf resterende inzendingen wordt noff één als onvoldoende afgewezen. Deze, opzichzelf getuigend van goed inzicht, komt door haar radi cale hervormingen de jury als „niet haalbaar*' voor! In de resterende 4 inzendingen ontmoet de jury; wel enkele gedachten, die voor ernstige overwe ging in aanmerking komen. Voortborduring op het systeem dal voor de A. O. W. wordt toegepast en een maandelijks basisloon als eenvoudig uit gangspunt van premie berekening met een jaar#- lijkse correctie, willen wij van de naar voren ge brachte suggesties noemen, zonder op de techni sche details en de bezwaren van de zijde van de jury nader in te gaan. De jury ziet ook in dit viertal inzendingen geeft dusdanige beantwoording van de prijsvraag, dal een bekroning gerechtvaardigd zou zijn. Wel stelt zij voor, de inzenders bij wijze van aanmoedi* ging tot bezinning en niet als bekroning, aal» een ieder van deze vier een bedrag van 200,toe te kennen. Het ziet er dus wel naar uit dat voorlopig d€? hoer wekelijks nog zyn veel tijd vragende formu lieren, boeken en opgaven op de bekende wijze zal moeten blijven Invullen. VOOR de melk heeft de Minister dit zelfs mei inbegrip van zijn concessie toch zo gedaan. Immers de kostprijs van 28,30 was het resultaal van het inrekenen van een hoeveelheid melfc welke ten minste op 5,31 miljard kilo moet worden gesteld. Nu de Minister de prijs heeft gebracht op 28,50 heeft hij daarmee juist het tekort, ontstaan door het verminderen van dit kwantum tot 5JL1 goedgemaakt, m.a.w. de nu genomen beslissing is precies de gemiddelde Nederlandse kostprijs, zodaï de volledige productiviteitsstijging is weggegeven aan de consument. {?e manier waai'op de consessié uit de lucht kwam vallen, versterkt bovendien de indruk welke al bij de vaststelling van de garan tieprijs was ontstaan, n.l. dat dit kabinet het vei> minderen van de bijdrage van de overheid wel alg een der belangrijkste doelstellingen van het land bouwbeleid beschouwt. Er ligt n.l. geen enkele redenering of beginsel aan ten grondslag. Ik wil hier nog eens nadrukkelijk verklaren dat ook de landbouw deze vermindering van de bij drage niet alleen ten zeerste zou moeten toejuichen, maar daar ook naar moet streven. Er moet echter een redelijke politiek aatï ten grondslag liggen, waarin vertrouwen kan worden gesteld. Het Landbouwschap heeft tot nu toe getoond in nauw overleg met de Minister een aanvaardbare grond" slag te vinden. Blijkbaar wordt deze samen werking echter weinig op prijs gesteld eti probeert de regering het liever alleen, Ir. C. S. KNOTTNERUS.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1960 | | pagina 3