f ZATEKDAG 1Z NOVEMBER 1960 m naar kapitaalintensief bedrijf, zou dit geïllu streerd moeten worden door cijfers in tabel II, waar U voor het akkerbouwbedrijf in Noord-Gro- ningen en Zeeland in 1928/'29 resp. 1932/'33 een Joonpost vindt van 40 van de totale kosten in Noord Zeeland vindt U in 1949/'50 nog 41 in de voorcalculatie van het L. E. I. 1960/'61, dus ruim 10 jaar later, vindt U echter cijfers als 38,5 en 38,1 De eerste indruk n.l. een negatieve con clusie t.a.v. het vooropgestelde, is niet de juiste. Dan vergeet men n.l. dat de loonhoogte voor de oorlog een totaal ander gegeven was dan die na de oorlog. Na 1945 hebben we de relatieve gelijkstel ling van het landarbeidersloon gekregen waar zou er tussen twee haakjes nog landbouw moge lijk zijn, wanneer deze niet gekomen was en «fat betekent in dit verband dus, dat 38 loonpost van nu niet zomaar vergeleken kan en mag wor den met een 40 loonpost van vroeger, omdat in «lie 40 van vroeger \\'z maal zoveel arbeid steekt «fan thans, m.a.w. de loonindex van de land- arbeid is zoveel sterker gestegen dan die van de andere kostenfactoren in de landbouw dat met 60 van de arbeid liet kostenaaiuleel in liet totale kostenpakket nog bijna evenduur is gebleven. De gestegen s«H?iale lasten zijn daar bovendien nog «lebet aan. VERGELIJKING MET INDUSTRIE WIJ hebben ook eens nagegaan of het mogelijk zou zijn het kostenpatroon in de landbouw te vergelijken met dat in de industrie. Daarbij zijn wij echter op veel moeilijkheden gestuit. Het schijnt dat de industriële sectoren op het gebied van de publicatie van de samenstelling van hun kostenpatroon geen open shop houden. Het gaat kennelijk om een ondoorzichtige zaak, zoiets als de distributie van plantaardig vet bleek te zijn. Ongetwijfeld zou men, wanneer men vele jaarver slagen over lange perioden zou doornemen, hier en daar op sommige punten wel wat wijzer wor den. Wij zijn als enige redmiddel op korte termijn terecht gekomen bij een recente publicatie van het Centraal Bureau voor de Statistiek, getiteld „De produktie-stru.ctuur van de Nederlandse volkshuis houding Deel I, „Input output" tabellen 1948— 3956". De achtergrond van deze studie is de gedachte dat de uitgaande goederen- en dienstenstroom van een bedrijfstak voor een deel terecht komt bij andere bedrijfstakken, die hiervan weer andere produkten maken en voor een deel hun eind bestemming vinden tyj bijv. de consumenten, eindbestemming vinden bij b.v. de consumenten. De eerste groep van goederen en diensten worden intermediaire goederen genoemd, de laatste groep zijn finale produkten. De intermediaire goederen vormen dus voor de ene bedrijfstak opbrengsten (output) en voor de andere bedrijfsklassen kosten (input). Behalve dezë kosten, die gevormd worden uit leveringen van andere bedrijfstakken, heeft een bedrijfstak ook andere kosten, primaire kos ten genaamd, zoals lonen en salarissen, afschrij vingen enz., terwijl onder deze groep ook winsten enz. worden gerekend. Hierdoor wórdt de input van een bedrijfstak (intermediaire goederen en primaire kosten) gelijk aan de output (interme diaire en finale goederen). Wanneer op deze wijze alle bedrijfsklassen, vol gens bepaalde indeling, naast elkaar worden ge zet, zien we de onderlinge relaties tussen de be drijfstakken. Voorbeeld: De bedrijfstak Landbouw (landbouw, visserij, bosbouw en loonwerkers) levert goederen aan de bedrijfstakken Landbouw (onderlinge leveranties, zoals voedergranen, zaai zaden, ruw voer e.d.) voedingsmiddelenindustrie enz. en krijgt goederen van de steenkolenmijnen, chemische nijverheid en olieraffinaderijen, voe dingsmiddelenindustrie (mengvoeders) enz. Wanneer we de verzamelde gegevens dienstbaar willen maken aan een vergelijking van de kosten structuur van de verschillende bedrijfsklassen, dan moet dit met de nodige voorzichtigheid gebeuren omdat het interpreteren van deze statistieken geen eenvoudige aangelegenheid is. De uitsplitsingen zijn daartoe nog niet ver genoeg doorgevoerd. Toch durven we wel enkele conclusies naar voren brengen. TABEL V Totale produktiewaarde totale input totale output) van enkele bedrijfsklassen (in miljoenen guldens) 19545 1948 1952 1956 t.o.v. 1918 Landbouw 3082 5291 5899 <2x) Voedingsmiddelenindustrie 3728 7303 8979 (2,5) a. verwerking veehoud. prod. 1144 2944 3611 b. verwerking andere prod. 2584 4359 5368 Textielnijverheid 1515 2133 2758 (1,8) Schoeisel- en kledingind. 972 1175 1659 (1,7) Chemische nijverheid; raff, van petroleum 1151 2726 4181 (3,6) Vervaardiging metaalprod. en machinebouw 1003 1901 3088 (3 Bouwnijverheid 2107 3031 5107 (2,5) Zeeschepen en luchtvaart 1070 1976 2699 (2,5) Metallurg. industrie 508 1272 2090 (4 Elektroteehn. industrie 549 957 1814 (3,3) Transportmidd. industrie 774 1490 2526 (3,3) Groothandel (marges) 1412 2924 4662 (3,3) Kleinhandel (marges) 1510 1S71 2859 (1,8) IN tabel V is opgenomen de totale produktie- waarde ----- Totale input totale output) van enkele bedrijfsklassen in miljoenen guldens. We zien hieruit dat de produktiewaarde van de Landbouw bijna verdubbeld is van 19481956. Voor de voedingsmiddelenindustrie bedraagt de vergroting in die 8 jaren 2Vz maal. Waar de landbouw met zijn verwerkende indu strie, clenk aan zuivel en suiker b.v., in de voe dingsmiddelenindustrie integreert, mag men wel tot een ruime verdubbeling besluiten. In de laatste kolom vindt U tussen haakjes ook de vergrotings factor voor andere bedrijfsklassen aangeduid. U ziet hieruit b.v. duidelijk de U bekende expansie van de metallurgische industrie, die een vergro tingsfactor 4 wist te bereiken en een dito 3,6 van de chemische nijverheid en 3,3 van de elektrotech nische industrie tegenover de 1,7 maal van de schoeisel- en kledingindustrie en de 1,8 van de textielnijverheid. Wanneer we de primaire kosten voor de land bouw bezien vinden we daarbij voor lonen en salarissen inclusief sociale lasten in 1948, 1952 en 1956 resp. 436, 548 en 633 miljoen gulden. Dit zijn, zover wij konden nagaan, betaalde lonen, terwijl het arbeidsinkomen van de boer en zijn gezins leden onder overig inkomen zal zijn gerangschikt. Dientengevolge zijn de lonen, salarissen enz. van de landbouw moeilijk te vergelijken met die van andere bedrijfstakken. Wel kan geconcludeerd worden dat, terwijl in 1956 de produktiewaarde van de landbouw bijna verdubbelde t.o.v. 1948, de betaalde lonen slechts met 45 toenamen. In enkele andere bedrijfstakken zijn deze cijfers als volgt: TABEL VI 1948 t.o.v. 1956 Toename prod, waarde Voedingsnrddelenind. 120 Textielnijverheid 82 Schoeisel- en kledingind. 71 Chemische nijverheid: raff, van petroleum 260 Vervaardiging metaalprod. en machinebouw 200 Bouwnijverheid -140% Toename Ionen, salarissen sociale lasten 91 85 130 220 145 120 We zien uit dit staatje, dat in geen van deze bedrijfstakken de betaalde lonen en salarissen <n verhouding tot de totale produktiewaarde zo sterk zijn gedaald dan in de landbouw. Men zou ook kunnen zeggen dat in deze periode de vervanging van de arbeid door machines sterker is geweest in de landbouw dan in andere be schouwde bedrijfstakken. De volstrektheid van deze laatste stelling wordt misschien wat afge zwakt, omdat het waarschijnlijk is dat de boer en zijn gezinsleden zelf nog meer zijn gaan meewer ken en meer hebben gepresteerd, hetgeen in die andere bedrijfstakken wel niet zal voorkomen. De conclusie t.o.v. de betaalde Ionen blijft echter juist. In de onderstaande tabel is uitgedrukt de betaalde lonen en salarissen (inclusief sociale las ten) in van de totale produktiewaarde van enkele bedrijfstakken. TABEL YH De betaalde Ionen en salarissen (inel. soc. lasten) in vande totale produktiewaarde in enkele bedrijfstakken 1948 1956 Landbouw 14,5 12,2 Voedingsmiddelenind. 8,7 7,- Textiel 26,- 26,2 Schoeisel- en kleding 18,4 22,- Chem. nijverh. en raff. 11,3 10,- Vervaardiging metaalprod. 30,8 24,5 Bouwnijverheid 28,- 24,8 Voor de landbouw is in eerste instantie de per centages 14,5 voor 1948 en 12,2 voor 1956. Tn tweede instantie hebben we getracht deze cijfers aan te vullen en om te rekenen op de arbeidskos ten, inclusief de arbeid van de boer en zijn gezins leden. Over deze laatste zijn echter onvoldoende gegevens bekend. Wel weet men een en ander over het aantal mensen, waar het om gaat; niet echter over de hoeveelheid arbeid. Bovendien is de indruk dat er in het bizonder uit de sector mee werkende gezinsleden de laatste jaren een behoor lijke verschuiving is geweest naar de sector be taalde lonen en salarissen en dus reeds in de 12,2 voor 1956 is verdisconteerd. Af en toe worden we vergast op een toegespitste uitspraak aangaande het landbouwbedrijf, welke juist door zijn spitsheid de aandacht trekt. Zo recent nog, toen Van der Weyden het had over een fabriek met een open dak. Eenzijdig als deze uit spraken zijn, ze geven altijd wel één zijde van de waarheid bloot. Men kan de gehele veehouderij zeker als een openluchtfabriek karakteriseren, waarbij het afwijkende wintergedeelte, de stal- periode dan, ons zwakke punt vormt in de concur rentie met landen als Nieuw-Zeeland en Australië, waar het vee het gehele jaar door buiten kan lopen en niet zulke dure bedrijfsgebouwen nodig zijn. Men kan de landbouw karakteriseren als een levensstijl, een art de vivre, doch dit moge in som mige delen van West-Europa nog het geval zijn, in ons land, staat het ondernemerschap voorop. Men kan de landbouw een slavenleven noemen en met de activering van het meer vrije tijd-beginsel hoort men dergelijke toegespitste stellingen meer naar voren komen. Men kan verder gaan en spré ken van een laag renderend grondbezit, van eelt manier om eigen arbeid produktief te maken of van een manier om andermans arbeid produktief te maken; men kan ook de landbouw-uitoefening schetsen als een handelshuis in landbouwproduk- ten, machines en vee, daarmee het zo noodzakelijke koopmanschap van de ondernemer op de voor*- grond stallende. Men kan de tuinbouw schetsen als een stook-, spuit- en koelbedrijf. Wij zouden echter nog even willen stilstaan bij de landbouw als transportbedrijf. DE LANDBOUW ALS TRANSPORTBEDRIJF. IN de tabel IX is een berekening van de jaar lijkse transportwaarde van een overwegend akkerbouwbedrijf van 50 ha opgenomen, waarvan 3 ha weiland en 2 ha fruit. Deze berekening is zeer voorzichtig opgesteld en bepaald niet overtrokken. Zo is het aantal wageneenheden bepaald nog we! groter. U ziet dan dat een dergelijk bedrijf komt tot een vervoer, ergo ook van een laden lossen van ruim 1,5 miljoen kg, 1.500 ton produkt emL, hetgeén per werkdag wil zeggen 5 ton of bij 200 werkdagen per jaar 8 ton per dag, i.e. 3 vrach ten. Het is dan ook zeker niet overdreven om het landbouwbedrijf mede te karakteriseren als een transportbedrijf. Per l-H '59 waren er in Nederland 10.602 be- roepsgoederenvervoerbedrijven, waarvan 4.211 met 1 vrachtauto. Wanneer deze zelfstandige 1-mans- bed'rijven 300 dagen werk hebben en 10 ton per dag gemiddeld vervoeren, komen ze aan 3.000 ton, het dubbele van het zoeven genoemde landbouwbedrijf, of anders gezegd het landbouwbedrijf komt aan de halve tonnage van de zelfstandige vrachtauto exploitant. Wèl zal het aantal ton/km van de laatste veel hoger zijn, omdat deze in het algemeen, tenzij het bodewagens op korte afstand betreft, over veel verdere afstand zullen vervoeren. Daar staat weer ten dele tegenover dat de trek kracht op het landbouwbedrijf, de trekker, ge bonden is aan een maximum snelheid van 16 km/uur, zodat de tijdsfactor voor de landbouw on gunstig ligt en de vrachtauto 3 maal zo snel ver voert. Het is dan ook juist dat de boer en de onder zoeksinstituten, benevens de voorlichting, ook de machinefirma's veel aandacht besteden aan alle transportvraagstukken in de landbouw, in het bij zonder met het oog op arbeidsbesparing bij laden en lossen. Zo heeft b.v. ook het laadkistenvraag stuk de aandacht. Deze laad- of bewaarkisten zijn roiid 1950 voor het eerst in Nieuw-Zeeland op een fruitteeltbedrijf gebruikt en intussen is het systeem overgenomen door telers en transportondernemin gen in Canada en de V. S. Het gaat om standaard- (Zie verder volgende pagina.) TABEL IX 50 ha bedrijf 45 ha bouwland, 3 ha grasland, 2 ha fruit Totaal jaartransport van een 59 ha bedrijf Wagen eenheden Kunstmest 50 ton NPK aanvoeren helft rechtstreeks naar 't land 75 ton l 62 50 ton kalk 50 ton f 12 ha tarwe, 8 maaien mennen 80 ton, afvoeren 36 ton graan 116 ton i 88 4 combinen 20 ton stro afvoeren 18 ton graan 38 ton S ha z. gerst combinen ft 20 ton stro afvoeren 40 ton graan 60 ton 25 6 ha erwten 3 combinen 99 G ton stro 10 ton 16 ton 22 3 dorsen ft 18 ton, afvoeren 10 ton 28 ton t 3 ha vlas 20 ton 20 ton 13 6 ha aardappelen 3 koelen ff 105 ton 3 kuil 1f 105 ton, afvoeren 90 ton 300 ton 90 7 ha s. bieten <15% tarra) ft 375 ton ••]- 200 ton loof 575 ton 220 3 ha groenvoeder ft 40 ton hooi 40 ton 30 fruit If SO ton 40 ruiters 40 ton 20 stalmest 80 ton 40 1.520 009 kg 1520 ton 645 1520 ton: 306 dagen 5 ton per werkdag 200 werkbare dagen S ton per dag of 3 vrachten 645 wageneenheden 300 2 per werkdag 200 3 vrachten per werkbare dag

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1960 | | pagina 11