De vaststelling van
de prijzen voor 1960-1961
Jr. C. S. KNOTTNERUS
BOTER ETEN, VEILIG ETEN
ZEEUWSE WATERSCHAPPEN
VRAGEN BESLISSING
HULP VOOR DE AARDAPPEL
OOGST BLIJFT TE LANG UIT
ZATERDAG OKTOBER 1969 74J
OAAR mag worden aangenomen, dat de minister van Landbouw en Visserij de
goede gewoonte van verleden jaar handhaaft om de garantieprijzen voor het
volgende oogstjaar weer tijdig bekend te maken, zullen deze wel niet lang meer
op zich laten wachten. De kostprijsberekeningen van het L. E. I. zijn al klaar en
deze zullen volgens de minister de basis moeten vormen voor de garantieprijzen.
Het vorige jaar ging de minister uit van de z.g. ontkoppeling. Hij zag dus ver
schillende redenen waarom de gemiddelde kostprijs niet gelijk behoefde te zijn
aan de garantieprijs. Deze redenen waren: le de vrijere loonpolitiek, 2e de E. E. G.,
3e de budgetaire positie van de schatkist en 4e een zekere spiraalwerking die uit
het garantiebeleid zelf zou voortvloeien. Vooral om deze laatste reden, die dooi
de georganiseerde landbouw werd ontkend en die ook in de Tweede Kamer geen
goed onthaal vond, heeft men dit jaar geprobeerd de kostprijsberekeningen zoda
nig op te stellen, dat deze reden zou kunnen vervallen. Dit is blijkens de Memorie
van Toelichting op de begroting van het ministerie van Landbouw voor 1961 ge
lukt. De overige redenen blijven echter bestaan en dit is m.i. ook juist.
Alles wijst er op, dat I960 in West-Europa eera
typisch boter jaar wordt. In elf landen, waar tue«
over een maandelijkse melkstatistiek beschikt, ligt
de melkproduktie een flink stuk boven die va«a
vorig jaar, (In de eerste zeven maanden 7
Deze meerdere melk werd voornamelijk tot boter
verwerkt, waardoor de boterproduktie in liet/elfde
tijdvak niet 11 steeg. Jammer genoeg stond
tegenover deze hogere produktie een lager ver
bruik en het is duidelijk, dat de afzetmoeilijkheden
steeds groter worden. In de koelhuizen van West -
Europa lagen op 1 augustus liefst 202.000 ton
boter opgeslagen, hetgeen in alle opzichten een
record is.
Deze overschotten drukte vooral in Duitsland,
Frankrijk, België en Nederland op de markt.
In ons land is door de „Planta-affaïre" het ver
bruik van lioter tijdelijk gestegen. Het heeft ons
verbaasd, dat de zuivelwerehl niet op een fatsoen
lijke wijze de aandacht van ons volk gevestigd
heeft op het prima natuurprodukt boter. Het be
denken van slagzinnen moet toch niet zo moeilijk
zijn. Wij dachten zo, dat het met lioter bakken vei
lig hakken is. Zou het ook met lioter braden niet
veilig braden zijn? Tenslotte zijn wij ervan over
tuigd dat lioter eten, veilig eten is. De overschot
ten aan lioter schreeuwen als het ware om slag
zinnen.
AP de jaarlijkse vergadering van de Zeeuwse
Polder- en Waterschapsbond heeft de voor
zitter, de heer P. J. J. Dekker, zoals steeds een be
langwekkende openingsrede gehouden. Naast een
aantal typische waterschapsproblemen, stond hij
stil bij het onderwerp dat voor onze gehele provin
cie en zeker ook voor onze landbouw van levens
belang is, namelijk de kwestie van de bijdrage
regeling zee- en rivierwaterkeringen. Deze rege
ling zou tot doel moeten hebben de jaarlijks ten
laste van de polders of waterschappen blijvende
kosten voor de zeeweringen niet boven een be
paald plafond te doen stijgen en zij zou tevens
de Wet van 1870, de wet op de calamiteuze polders
in Zeeland moeten vervangen. Reeds iang wacht
men vol ongeduld op dit wetsontwerp, hetwelk
door de vorige Minister van Waterstaat was toe
gezegd. Vanzelfsprekend is de onrust groot, nu de
huidige Minister heeft medegedeeld een zodanig
ontwerp niet te zullen indienen.
Ofschoon de .Minister natuurlijk wel zijn redenen
had voor deze „radicale frontverandering" zoals de
heer Dekker het noemde, zijn er tegen het stand
punt verschillende argumenten aan te voeren,
hetgeen de heer Dekker dan ook deed. In de
Zeeuwse dagbladen heeft een en ander uitvoerig
vermeld gestaan.
Het is op deze plaats, dat wij nog eens de aan
dacht willen vestigen op zijn slotbetoog, waarin hij
zeide, dat jarenlang mei spanning is uitgezien naar
financieringsregelingen waterkeringen en delta
werken. Verder uitstel leidt tot tal van moeilijk
heden. Met klein moet worden aangedrongen op
een spoedige, bevredigende wettelijke regeling.
Het komt erop neer, dat Zeeland op dit gebied nu
eindelijk eens wil weten waar het aan toe is.
|\E Gewestelijke Raad voor Zeeland van bet
Landbouwschap heeft, in nauwe samenwerking
met de Provinciale Directie voor de Arbeidsvoor
ziening, op 10 oktober j.l. de hulp van militairen
gevraagd teneinde van de aardappeloogst te red
den, wat nog te redden valt. Met een telegram
werd dringend de medewerking van de Minister
van Landbouw en Visserij gevraagd om een gun
stige beslissing bij zijn ambtgenoot van het Mi
nisterie van Defensie te verkrijgen.
Voorlopig zijn reeds de volgende aanvragen voor
hulp bij de Gewestelijke Raad binnen gekomen:
Schouwen-Duiveland 58 aanvragers 138 ha
TholenSt. Philipsland 41 96 ha
Noord-Beveland 31 134 ha
O. Zuid-Beveland 23 120 ha
VV. Zuid-Beveland 40 107 ha
Walcheren 38 73 ha
O. Zws-Viaanderen 43 188 ha
W. Zws.-Vlaanderen 46 114 ha
Totaal 315 aanvragen 970 ha
De Minister van Landbouw en Visserij heeft ein
delijk besloten het verzoek om hulp bij het Mi
nisterie van Defensie te steunen. Dit Ministerie is
nu nog doende om na te gaan hoeveel militairen
voor hulp bij de aardappeloogst ingezet zullen wor
den en waar vandaan deze ingezet zullen worden.
Een beslissing was op het ogenblik van het ter
perse gaan van dit nummer nog steeds niet bekend.
Spoed is zo langzamerhand toch wel gewenst, daar
deze anders wel eens te Iaat zou kunnen komen'.
Beziet men de L. E. I. kostprijzen dan valt het
op, dat de kostprijzen voor de weidegebieden en
de kleibouwstreken zijn gedaald, terwijl daar
tegenover die van de zandgebieden zijn gelijk ge
bleven of gestegen. Door de objectieve criteria
voor bedrijfskeuze, welke deze zomer zijn uitge
werkt. zijn natuurlijk een aantal bedrijven uitge
schakeld, maar het merkwaardige is dat dit voor
het grootste gedeelte juist in de zandstreken en
veenkoloniën is gebeurd. De daling van de kost
prijzen in de weidegebieden en klei akkerbouw-
streken moet dus aan iets anders worden toege
schreven. Eensdeels is het de hogere opbrengst
anderzijds de lagere kosten. Vooral bij de melk
speelt de hogere opbrengst een belangrijke rol.
Het kan onmogelijk ontkend worden dat dit niet
in overeenstemming met de werkelijkheid zou
zijn. Bij de akkerbouwgewassen doet het echter
wel wat eigenaardig aan, dat de hoewel slechts
langzaam, stijgende tendens van de laatste jaren
plotseling een scherpe daling vertoont, vooral om
dat voor deze kostprijsbedrijven geen nieuwe
uitgangspunten zijn overeengekomen. Hier kan
eigenlijk alleen de conclusie zijn, dat, wanneer de
cijfers voor 1961 overeenkomstig de werkelijkheid
zijn, ze dan in de voorgaande jaren fout zijn ge
weest. Een uitgebreide verklaring van het L. E. I.
zou hier bepaald op zijn plaats geweest zijn. Wij
weten natuurlijk heel goed dat in het ene jaar de
kosten aanzienlijk kunnen verschillen doordat de
aan te wenden hoeveelheid arbeid enorm kan
verschillen door weersomstandigheden, maar bij
de L. E. I. berekening mag dit geen invloed uit
oefenen, omdat al deze factoren worden genor
maliseerd. Dat betekent juist dat er geen plotse
linge grote verschillen zouden moeten kunnen op
treden. Het schijnt dat het L. E. I. dit jaar ook
voor de akkerbouwprodukten de kostprijs geheel
nieuw heeft opgezet, waardoor ook de hoeveelheid
arbeid, dus het totaal aantal gewerkte uren, als
ook de werkuren van de machines opnieuw zijn
geverifieerd, terwijl in vorige jaren hier met
indexcijfers is gewerkt. Hoewel een ieder in eer
ste aanleg geneigd is om deze verlaagde kostprijs
te zien i.v.m. de komende garantieprijs en dus
een lagere kostprijs zal willen betreuren, meen ik
dat deze lagere kostprijzen de landbouw tot
vreugde moeten stemmen. Immers hieruit blijkt
dat het streven naar kostprijsverlaging, wat wij
tenslotte allen doen in onze ondernemingen toch
ook vruchten heeft afgeworpen. Het blijkt zelfs
nog eens duidelijk, dat, ook al mag deze verla
ging die nu te voorschijn is gekomen niet betrek
king hebben op dit ene jaar, er toch in de land
bouw zodanige produktiviteitsstijging is. dat zij
veel industrieën kan bijhouden. Dit op zich is al
een gunstig teken en hoopgevend voor de toe
komst van de landbouw in Nederland.
Met dat al wordt het voor het Landbouv/schap
niet eenvoudig de minister-voorstellen voor ga
rantieprijzen voor te leggen zonder rekening te
houden met ook door de minister genoemde re
denen waarom men van de kostprijs zou moeten
afwijken.
Over het budgetaire aspect kunnen wij kort
zijn. Wij behoeven daarmee onder de huidige om
standigheden, lijkt .mij, geen rekening te houden,
ook al ziet men het overheidsbudget duidelijk in
een dubbele functie n.l. zijn normale taak als
financier van overheidstaken en de functie in het
conjunctuurbeleid. In geen van de twee gevallen
is er noodzaak hiermee ernstig rekening te hou
den.
HET SOCIAAL-ECONOMISCH BELEID
HEEL anders staat dit met het andere motief
n.l. dat van het loonbeleid of liever het
sociaal economisch beleid zoals dat door het hui
dige kabinet wordt gevoerd. Dit is n.l. gebaseerd
op twee hoofdprincipes en wel: a. differentiatie
in de loonvorming en b. prijsstabilisatie. Verho
ging van lonen en andere arbeidsvoorwaarden
mogen onder geen beding leiden tot prijsverho
ging. Wanneer echter de bestaande prijzen vol
doende ruimte laten, dan mogen loonsverhogin
gen worden toegestaan. Er geldt slechts een be
perking n.l. dat ze niet al zeer mogen afwijken
van de gemiddelde landelijke produktiviteitsstij
ging m.a.w. men ziet duidelijk in dat door een
enorme produktiviteitsstijging in een bepaalde be
drijfstak de lonen zodanig kunnen worden opge
trokken dat hierdoor een optrekkende werking op
de lonen in een andere bedrijfstak kan worden
uitgeoefend waardoor de prijsstabilisatie in ge
vaar komt. Wanneer de landbouw dus nu zou zeg
gen Excellentie, wij vragen dezelfde prijzen want
de ruimte die dan in deze prijzen blijft zitten is
niet van zodanige aard dat hieruit loonsverhogin
gen zouden voortvloeien welke groter zouden zijn
dan die van andere bedrijfstakken, dan was dat
bepaald in overeenstemming met het huidige
sociaal economisch beleid en ook niet anders dan
andere bedrijfstakken tot nu toe hebben gedaan.
Het is natuurlijk duidelijk dat de overheid, wat
de landbouw betreft, wel met bijzondere belang
stelling de rekening zal nagaan omdat vooral
daar waar garantieprijzen gelden hec de overheid
is die uiteindelijk de rekening moet betalen. Van
uit de landbouw dringen wij ook gaarne aan op
prijsverlagingen in andere bedrijfstakken (als
zodanig moeten wij met vreugde constateren dat
de kunstmestfabrieken 'n aanmerkelijke prijsver
laging hebben aangekondigd) en dus ligt de vraag
voor de hand of wij hier ook niet zelf het goede
voorbeeld moeten geven.
Wel lijkt het mij noodzakelijk dal voldoende
ruimte in de prijs wordt gelaten om een loons
verhoging die overeenkomt met de gemiddelde i«
Nederland per I mei a.s. toe te laten.
DE GEMEENSCHAPPELIJKE MARKT
OOK het E. E. G.-motief lijkt dit jaar reeds van
belang. Hoewel de voorstellen van de com
missie een prijsverhoging voor tarwe en suiker
bieten inhouden zou het onjuist zijn wanneer
Nederland hieraan nu reeds gevolg gaf, nu deze
voorstellen overal op geweldige weerstanden
stuiten en dus nog wel aanzienlijk zullen worden
veranderd. Toch geloof ik dat het onverstandig
zou zijn wanneer men overging tot de grote prijs
verlaging op het terrein van de tarwe, suikerbie
ten en melk. Wanneer men aan het E. E. G.-argu-
ment waarde hecht dan zou men het best geen
afwijking van de prijs van vorig jaar kunnen be
pleiten, omdat hieruit een volkomen neutrale af
wachtende houding t.o.v. de E. E. G. spreekt.
Wanneer de minister toch tot verlaging van enke
le prijzen zou willen overgaan, dan zou de beste
oplossing m.i. zijn dat ook eens een prijs werd
verhoogd om toch vooral aan te tonen dat het al
leen om kleine wijzigingen gaat welke voor de
binnenlandse politiek noodzakelijk zijn.
Het wordt anders wel bijzonder moeilijk
onze partners in de E. E. G. duidelijk te maken
dat wij ons best aan een gemeenschappelijke
markt willen aanpassen als wij in feite de
eenwording bemoeilijken.
Hoe ook de prijsvaststelling uitvalt, het lijkt
absoluut noodzakelijk dit zodanig aan te kon
digen. dat aan het E. E. G.-aspect volledig aan
dacht wordt besteed.
NIEUW ARGUMENT - PRODUKTIEPATKOON
DE minister heeft naast de tot nu toe behan
delde redenen voor afwijking van de kost
prijs in de loop van het jaar nog een nieuw argu
ment geïntroduceerd n.l. dat van het produktie-
patroon, waarmee bedoeld wordt dat de onderlin
ge verhouding van de garantieprijzen zodanig
moet zijn dat de totale produktie niet in de sec
tor met de grootste afzetproblemen wordt gesti
muleerd.
Drie concrete punten zijn hier aan de orde n.l.
in de graansector te veel broodgranen en suiker
bieten tegenover brouwgerst; te veel melk tegen
over voergranen en te veel fabrieksaardappelen
tegenover graan. De minister heeft natuurlijk ge
lijk wanneer hij pogingen aanwendt de Neder
landse landbouw een redelijk bestaan te verzeke
ren. Dan moet hij dat doen op de manier die z<®
Zie verder pagina 74$