RUILVERKAVELING f WETENSWAARDIGHEDEN C OVER Met zevenmijlslaarzen DE NIEUWE BELASTINGONTWERPEN CORRECTIE DE LOONPOLITIEK ZATERDAG ft OKTOBER nUILVERKAVELING is een ingrijpende maatregel, die een streek een geheel ander aanzien kan geven. De eigendoms- f.-s'iy"' en gebruiksrechten van de mensen in het gebied zijn daarbij ten -nauwste betrokken. Om te zorgen dat alle rechten en plich ten tijdens de procedure van de verkaveling zo goed mogelijk gewaarborgd zijn, is de hele gang van zaken van het begin tot het eind nauwkeurig vastgelegd in de Ruilverkavelingswet. Deze wet kwam in 1924 tot stand en iverd daarna verschillende malen gewijzigd, de laatste keer in 1954. Vandaar dat we spreken van tie Ruillver kaveling swet 1954. Laten we eens met zevenmijlslaarzen door de procedure snellen. Om tot ruilverkaveling te geraken, moet er uit de streek eerst een aanvraag komen. Nu is het aantal aanvragen tot ruilverkaveling zo groot, dat niet alles gelijk kan worden aangepakt. Men moet dus wach ten op zijn-beurt. Is het zover dat het gebied (het blok) op het programma staat, dan wordt er begonnen met de voorbereiding. Hiertoe moeten veel gegevens worden verzameld en stu dies verricht. Met behulp daarvan wordt het plan opgesteld. Dit gebeurt in nauw overleg met de belanghebbenden. Ook is de goedkeuring nodig van talrijke instanties, zodat er veel en langdurig onderhandeld moet worden voor de plannen vast staan. PAS dan kunnen ze aan de belanghebbenden worden voorgelegd. Dit gebeurt door een volledige omschrijving met kaarten en begroting van kosten ter inzage te leggen. Hierin staat ook vermeld hoe groot het subsidie zal zijn dat het Rijk (de Cultuurtechnische Dienstvoor zijn rekening neemt en wat de eigenaren moeten betalen. Op voorlichtingsvergaderingen wordt uitvoerige toelichting gegeven en kunnen vragen gesteld worden. Daarna volgt de stemmingsvergaderingwaar alle eigenaren worden opge roepen om te beslissen of de ruilverkaveling doorgaat of niet. Is cLe verkaveling aangenomen, dan wordt uit de streek een Plaatselijke Commissie be noemd, die met de uitvoering van de plannen is belast. Deze wordt bijgestaan door des kundigen. Om te weten waar ieder recht op heeft worden de gronden geschat en alle rechten vastgesteld. Inmiddels worden de werken uitgevoerd, d.w.z. wegen aangelegd, wa tergangen gegravengemalen en andere kunstiverken gebouwd, eventueel boerderijen ver plaatst, percelen geëgaliseerd en gedraineerd, beplanting aangebracht enz., dit alles voorzo ver het plan dit aangeeft. Na de wensen van de belanghebbenden gehoord te hebben stelt de Plaatselijke Commis sie met hulp van de landmeter een verkavelingsplan op, dat bepaalt waar de nieuwe kavels van de eigenaren en de gebruikers komen te liggen. Tot slot wordt aan de hand van de tweede schatting, als alles gereed is, uitgemaakt wat iedere eigenaar moet betalen. Wat hier in enkele 7egels is opgeschreven neemt in werkelijkheid jaren in beslag. Na deze vogelvlucht zullen we enkele onderdelen eens van nabij gaan bekijken. Ir. D. VAN DER ZAKEN. Ontwerp vennootschapsbelasting 1960 IIET voor ons meest belangrijke in dit ontwerp betreft de belastingheffing bij coöperaties. Als wij dit ontwerp lezen, valt direct op dat er een andere wind waait. De belastingheffing voor Coöperaties wordt ingrijpend gewijzigd. Er zijn enkele wijzigingen, welke gunstig kunnen worden genoemd, maar er is meer dat voor de Coöperaties ongunstig is. Er is de laatste jaren over dit onderwerp in de fiscale pers a] heel wat te doen geweest en wel licht meer nog in de niet-fiscale pers. In allerlei toonaarden is geklaagd over het onrechtvaardige in de z.g. bevoorrechte positie van de Coöperaties. Wij gaan hierop in deze artikelen niet nader in, maar volstaan met te constateren dat het ontwerp Vennootschapsbelasting wel heel sterk het stem pel hiervan draagt. Aan meerdere der genoemde klachten heeft het ontwerp een willig oor verleend. Dit moge uit het volgende blijken. Onder de thans geldende wettelijke bepalingen wordt in feite alleen de niet-uitgekeerde winst belast. Wordt de winst aan de leden uitgekeerd dan is geen belasting verschuldigd, indien alleen met de leden zaken wordt gedaan. Wordt ook aan niet- leden verkocht of van niet-leden gekocht, dan is slechts dat gedeelte van de winst, dat op leden ver diend is, vrijgesteld. De verhouding van de leden- omzet met de totale omzet is beslissend. Is b.v. de winst 10.000,en de omzet 200.000,waarvan aan leden 175.000,dan is van de winst vrijge- 175 000 steld x 10.000,— 8.750,—. Dit is de 200.000 algemene regel, waarop weer wel inhoudingen zijn, maar die laten we nu rusten. Het bestaande systeem komt er dus op neer dat de Coöperatie alleen be lasting betaalt over de winst, welke geacht wordt te zijn behaald op niet-leden. Dit gaat grondig ver anderen. IIET nieuwe wetsontwerp splitst de winst van een Coöperatie in twee gedeelten, n.l. zelf standige winst en verlengstuk-winst. Deze split sing houdt volgens de M. v. F. op het ontwerp ver band met de ontwikkeling, welke de Coöperatie hier te lande heeft doorgemaakt. Van kleine lo cale verenigingen zijn ze uitgegroeid tot zeer grote ondernemingen die met de N.V.'s e.d. in concur rentie treden. Was in het begin de Coöperatie een verlengstuk van het boerenbedrijf thans is deze veel meer zelf standig. Dit blijkt, nog steeds volgens de M. v. F., dat de Coöperatie niet alle winst aan de leden uit keert, maar deze reserveert. Deze vorm van zelf financiering maakt de Coöperatie minder afhanke lijk en de band met de huishoudingen van de leden losser. Vervolgens wordt genoemd het feit dat de Coöperatie ook met niet-leden handelt. In de derde plaats wordt genoemd dat de Coöpe ratie zich technisch en economisch verwijdert van de huishoudingen van de leden. Dit vloeit niet al leen voort uit het feit dat voor niet-leden wordt gewerkt, of met niet-leden wordt gehandeld, maar ook uit het feit dat de Coöperaties steeds verder gaan met het verwerken (verdelen) van de pro- dukten van haar leden. Hier worden als voorbeel den genoemd de zuivelfabrieken die niet alleen boter en kaas maken, maar ook gecondenseerde melk, melkpoeder e.d., en de strocartonfabrieken, die zelfs chemische produkten uit stro gaan be reiden. Een en ander heeft voor de Coöperaties een zeer ingrijpende betekenis. Als laatste punt, waaruit de meerdere zelfstan digheid van de Coöperatie blijken kan. wordt ge noemd de samenbundeling van plaatselijke Coöpe raties in z.g. overkoepelende Coöperaties. Zeer belangrijk is dus de vraag of we bij -Ie Coöperatie met zelfstandige winst te maken heb ben of met verlengstukwinst. De M. v. F. erkent de mogelijkheid van beide vormen. In een volgend artikel willen wij nagaan op welke wijze, rekening houdende met bovenstaande, de winst bij onze Coöperaties dient te worden ge splitst. MEIJERS. In ons vorig artikeltje, geplaatst in ons Land bouwblad van 1 oktober is in de voorlaatste alinea geschreven: „ook wij achten het bepaald onjuist om de waardevermindering van de landbouwgrond in de inkomenberekening van de boer te betrek ken". Wij bedoelen hier te schrijven waardevermeer dering. Het beste is te spreken van waardeveran dering. De opmerkzame lezer die ons hierop atten deerde onze dank. M. (Vervolg van pagina 705.) 1960 met 6 'o te verhogen en vervolgens met nog. maals 3 °/o per 1 april 1961. De regering is kennelijk van dit bericht gv». schrokken en vond hierin aanleiding op korta termijn contact op te nemen met de centrato organisaties van werkgevers en werknemers. Terecht maakt de regering zich zorgen over deze ontwikkeling, ipe huidige economischs situatie is namelijk van dien aard, dat gespro ken kan worden van een super-hoogconjunc tuur. De winsten, die in grote delen van het industriële bedrijfsleven worden gemaakt, overtreffen de «stoutste verwachtingen. De werkgelegenheid-situatie vertoont een over trokken beeld. Allerwege doet zich een tekort aan arbeidskrachten voor. Onder dergelijke omstandigheden is het gevaar groot dat een fikse loonbeweging in één van de grootste be drijfstakken gangmaker wordt van loonsver hogingen elders. Ook daar waar het economi sche getij veel minder gunstig is en men door de krapte op de arbeidsmarkt toch gedwongen is met de loonstijging mee te doen. HAT de produktiviteitsstijging lang niet overal v gelijk is blijkt o.a. uit het feit. dat ook reeds tijdens de eerste fase van de vrijere loonpolitiek een aantal verzoeken de minister van Economi sche Zaken hebben bereikt om vergunning tot prijsverhoging na loonsverhoging. Het is duidelijk, dat wanneer thans de moge lijkheid zou worden geopend om niet alleen bij het aflopen der C.A.O„ maar ook door tussen tijdse contractwijzigingen loonsverhogingen in te voeren, dit onder de huidige omstandigheden onherroepelijk zal leiden tot een algemene loon- ronde met onvermijdelijke prijsverhogingen in een aantal gevallen. De regering had dus voldoende reden om haar zorgen voor te leggen aan het georganiseerde be drijfsleven. Deze voor onze nationale economie zo belangrijke materie is uiteraard ook bespro ken in het Hoofdbestuur van het K.N.L.C. Dit kwam tot de uitspraak, dat de regering onvoor waardelijk dient te worden gesteund in haar streven naar prijsstabilisatie. Extra produktivi- teitsstijgingen zullen in de eerste plaats moeten worden aangewend om prijsverlagingen te reali seren. Alleen op deze wijze kan men ruimte ver krijgen om met behoud van prijsstabilisatie iets te doen voor de z.g. „achterblijvers". IIET K.N.L.C. meent overigens wel te moeten betwijfelen, of van een probleem van „ach terblijvers" kan worden gesproken. Het ligt n.l. veeleer voor de hand aan te nemen, dat onder de huidige omstandigheden ook degenen die hij C.A.O. of loonregeling nog geen loonsverhoging ontvingen, toch wel aan hun trekken zijn ge komen als gevolg van de krapte op de arbeids markt. Het Hoofdbestuur is voorts van oordeel, dat loonvoorstellen, die tot stand komen bij het aflopen van C.A.O.'s, op de gebruikelijke wijze getoetst zullen moeten worden a#.n c|e geldende richtlijnen voor de vrijere loonpolitiek. Derge lijke voorstellen zullen dus wel tot loonsver hoging kunnen leiden. Wel verdient het aanbe veling. dat het produktiviteitscriterium wat meer praktisch en voor een ieder begrijpelijk wordt gehanteerd. Bij het beoordelen van loonvoorstel len zal tevens moeten worden gelet op de rent tabiliteit in de betreffende bedrijfstak of onder- neming. Juridisch kan men partijen, betrokken bij een C.A.O.niet het recht ontzeggen tijdens de con tractperiode wijziging te brengen in de arbeids voorwaarden. Anderzijds zal men naar het oor deel van het Hoofdbestuur de regering moeilijk de bevoegdheid kunnen dïithouden om bepaalde loonmaatregelen te verbieden, indien het gevaar bestaat, dat deze zullen leiden tot een algemene loonronde, welke in strijd moet worden geacht met het algemeen belang. Onder de huidige economische omstandig heden doet zich een situatie voor, waarin het in hoge mate ongewenst is bij tussentijdse wijziging van de C.A.O. de lonen te verhogen. Wanneer dan ook een extra produktiviteits stijging in een bedrijfstak of onderneming aanleiding geeft tot een tussentijds loonover- leg, zal, naar het oordeel van het K.N.L.C., in de eerste plaats moeten worden gedacht aait prijsverlagingen. Eerst wanneer aan deze voorwaarde is voldaan zou ermee kunnen wor den ingestemd, dat een deel van de gestegen welvaart aan de betrokken werknemers ten goede komt door middel van maatregelen, die niet rechtstreeks de lonen en bestedingen be- invloeden, fh dit verband ware te denken aan verbeteringen in pensioenvoorzieningen, winst- delingssystemen en gepremiëerde spaarrege lingen. N. A. V.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1960 | | pagina 5