Nieuwe uitgangspunten voor de kostprijsberekeningen Het garantiebeleid Kostprijzen blijven basis voor garantieprijzen ZATERDAG U SEPTEMBER 1(H» 677 TUSSEN de minister van Landbouw en het Landbouwschap is overeenstemming bereikt over een herziening van de uitgangspunten voor de kostprijsberekeningen ten behoeve van het garantiebeleid voor de landbouw. De op deze nieuwe basis berekende kostprijzen zullen voortaan het objectieve uitgangs punt voor de vast te stellen garantieprijzen zijn. De herziening van de uitgangspunten voor de kostprijsberekeningen heeft in hoofdzaak betrekking op de inhoud die moet worden gegeven aan de voorwaarde, dat de kostprijsbedrijven „goed geleide, sociaal-economisch verantwoorde bedrijven" dienen te zijn. De voorwaarde „sociaal-economisch ver antwoord" betreft de produktie-omstandigheden, zoals grondsoort, bedrijfsgrootte, verkaveling e.d., en komt bij de keuze der kostprijsbedrijven reeds voldoende tot haar recht. De eigenschap „goed geleid" onttrekt zich echter veel meer aan de directe waarneming. Daarom zullen de bedrijven, waarvan het L. E. I. tot nu toe de kostprijzen berekende, op dit punt een tweede beoordeling ondergaan aan de hand van de gegevens, die uit de administratie van de bedrijven beschikbaar zijn gekomen. Op grond van deze gegevens is voor het komende jaar afgesproken, dat de bedrijfsvoering op de kostprijsbedrijven aan bepaalde minimum-voorwaarden moet voldoen. Deze voorwaarden zijn: voor de weidebedrijven; ten minste 9 tot 11 melkkoeien per volwaardige arbeidskracht: voor de gemengde bedrijven: ten minste 8 melk koeien per volwaardige arbeidskracht; voor de veenkoloniale bedrijven: ten minste S hectare cultuurgrond per volwaardige arbeids kracht. Voor de akkerbouwbedrijven op zeeklei zijn voor het komende jaar nog geen normen met betrekking tot de bedrijfsvoering vastgesteld. Het ligt evenwel in de bedoeling om in de toe komst ook voor de akkerbouwbedrijven op zee klei minimum-normen te stellen ten aanzien van de efficiëncy van de bedrijfsvoering. JUAAST deze beoordeling van de kostprijs- bedrijven op de kwaliteit van de bedrijfs voering worden in de kostprijsberekeningen 1960/ 6i nog de* volgende wijzigingen van de uitgangs punten doorgevoerd. De waardering van grond en gebouwen zal voortaan geschieden op basis van de officiële pachtnormen naar de gemiddelde kwaliteits klasse van de desbetreffende grondsoort en de gemiddelde doelmatigheid van de bedrijfsge bouwen. De beloning voor bedrijfsleiding zal worden be rekend als een percentage van het totaal der bewerkingkosten en der rentekosten. Als algemeen uitgangspunt voor de kostprijs berekeningen 1960/61 geldt, dat zij het in 1900/ 61 te verwachten produktiviteitspeil weergeven. Om deze reden wordt de arbeid gewaardeerd tegen het loonpeil van na 1 april 1960. DE WAARDERING VAN GROND EN GEBOUWEN IN de achterliggende jaren is gebleken, dat de coördinatie van garantiebeleid en pachtprijs- beleid niet bevredigend was. Met name bleek de verhouding tussen de voor de verschillende kost- prijsgebieden in rekening gebrachte kosten van grond en gebouwen in onvoldoende mate de pacht waardeverhouding tussen deze gebieden te weer spiegelen. Om aan dit bezwaar tegemoet te komen is tussen de minister van Landbouw en het Land bouwschap afgesproken, de kosten van grond en gebouwen voortaan te waarderen op basis van de officiële pachtnormen vermeld in de Algemene Maatregel van Bestuur ex artikel 3 van de Pacht wet. Voor de grond zal de norm voor de kwaliteits klasse II van de desbetreffende grondsoort als waarderingsmaatstaf gelden; voor de gebouwen het gemiddelde van de normen voor de doelmatig heidsklassen „voldoende" en „matig". IN deze herziening van het uitgangspunt inzake grond en gebouwen is het beginsel, dat deze produktiemiddelen worden gebaseerd op basis van de eigennaarslasten volledig gehandhaafd. In de pachtnormen is immers rekening gehouden met de hoogte van de eigenaarslasten. De bezwaren van het Landbouwschap tegen de algemene ver vangingswaarde als basis voor de berekening van de rente- en afschrijvingskosten van gebouwen blijven onverminderd bestaan. Deze bezwaren zul len zich echter door de koppeling van de vergoe ding voor grond en gebouwen aan de pachtnormen in eerste instantie richten op het pachtprijsbeleid in plaats van het garantiebeleid. DE BELONING VOOR DE BEDRIJFSLEIDING TOT dusverre werd de vergoeding voor be- drijfsleiding afgeleid van de totale beloning voor de arbeid van de boer (handenarbeid be drijfsleiding) Voor deze totale beloning werden in 1957 normbedragen vastgesteld, die sindsdien (be halve in de voorcalculatie 1959/60) zijn aangepast aan de wijzigingen in de algemene loonindex. De invoering van de gedifferentieerde loon vorming noopt tot een herziening van de afspraak ten aanzien van de jaarlijkse aanpassing van de beloning voor bedrijfsleiding. Overeengekomen is de per produkt in te calcu leren vergoeding voor bedrijfsleiding in den ver volge uit te drukken in een percentage van het totaal van de bewerkingskosten en de rente om lopend kapitaal. Deze kostensoorten worden ge acht een indicatie te zijn voor de toezichthoudende en leidinggevende arbeid van de boer. In dit nieuwe systeem staat de beloning voor bedrijfsleiding als een zelfstandige grootheid naast de beloning van de handenarbeid van de boer, die gewaardeerd wordt tegen het landarbeidersloon. Er wordt dus geen norm gesteld voor de totale be loning van de boer. Door de koppeling van de bedrijfs leidersbeloning aan de hoogte van ge noemde kostensoorten, zal deze be loning de ontwikkeling van het kosten niveau in de landbouw in belangrijke mate volgen. UOOR de bepaling van het percentage van de bewerkings- en rentekosten, dat als beloning voor bedrijfsleiding zal gelden, is het uitgangs punt gekozen in de gegevens van de voorcalcu latie 1959/60. De vergoeding voor bedrijfsleiding in 1959/60 is uitgedrukt in een percentage van de bewerkingskosten en rentekosten in 1959/60- Op grond van de uitkomsten van deze berekening zijn voor de verschillende bedrijfstypen de volgende percentages vastgesteld: akkerbouwbedrijven op zeeklei 12.5 veenkoloniale bedrijven 10 weidebedrijven 11 gemengde zandbedrijven 10 Het Landbouwschap acht de nieuwe methode een verbetering ten opzichte van het tot dusverre gevolgde systeem. Het is evenwel van oordeel dat het gehele vraagstuk van de waardering der be drijfsleiding in het komende jaar opnieuw in studie genomen dient te worden. Kostprijsonderzoek produktivitett herzien door betere afstemming op werkelijke Ontkoppeling van garantieprijzen en kostprijzen minder klemmend Niettemin: geen automatische binding Het garantiebeleid van de landbouw zal in zijn principiële opzet en zijn praktische uitwer king worden gebaseerd op de het vorige jaar voor de naaste toekomst ontwikkelde grondbegin selen. Het in het afgelopen jaar gevoerde overleg met het Landbouwschap over de nadere con cretisering van een op de grondbeginselen gebaseerd garantiebeleid heeft geleid tot een beter wederzijds begrip van de vraagstukken en tot een grote mate van overeenstemming over de toekomstige basis van 'net garantiebeleid. Aldus deelt minister Marijnen mee in zijn memorie van toelichting op de landbouwbegroting 1961. HERZIENING METHODIEK ALLEREERST is aandacht geschonken aan een herziening van de methodiek der kost prijsberekeningen als belangrijk gegeven bij de praktische uitwerking van het garantiebeleid. Aan de eis „goed geleid, sociaal-economisch verantwoord", waaraan de bij het kostprijsonder- zoek in te schakelen bedrijven moeten voldoen, wordt een nauwkeuriger omschreven en meer normatieve inhoud gegeven. Daarbij zal als uit gangspunt gelden dat a. Ï\E kostprijsberekeningen voor tie akkerbouw op de zeekleigronden zullen moeten weerge ven de noodzakelijke produktiekosten, waarmee de verschillende produkten "kunnen worden voortgebracht, op het op de akkerbouw gespe cialiseerde grotere personeelsbedrijf dat beschikt over een modern machine- en werktuigenpark. b. HE kostprijsberekeningen voor de overige be- drijfstypen veenkoloniale akkerbouwbe drijven, weidebedrijven en gemengde zandbe drijven zullen moeten weergeven de noodza kelijke produktiekosten waarmee de verschil lende produkten kunnen worden voortge bracht, binnen harmonisch opgebouwde, met een verantwoorde vaste kern van overwegend gezinsarbeidskrachten werkende, modern uit gebreide bedrijven. NAAST deze meer normatief ingestelde, genor maliseerde kostprijsberekeningen zal het L. E. I. jaarlijks een rentabiliteitsoverzicht sa menstellen, ter toetsing van de uitwerking van het garantiebeleid in de praktijk. Voorts is, met het oog op de noodzaak de uit werking van het garantiebeleid te coördineren met de toepassing van het gedifferentieerde loon- beleid in de landbouw, overeengekomen dat: O de kostprijsberekeningen voor 't jaar 1960/61 het in dat jaar te bereiken produktiviteitsni- veau dienen weer te geven en het daarbij be horende nieuwe loonpeil; in de toekomst aan beide vormen van beleid dezelfde basisgegevens ten grondslag zullen worden geleid, namelijk de rentabiliteits- en kostprijsberekeningen van het L. E. I. GEEN AUTOMATISCHE BINDING HET doorvoeren van de hierboven genoemde wijzigingen houdt in, dat in deze beleidsop- zet enkele argumenten, welke de minister het vorig jaar heeft aangevoerd voor een minder straffe binding tussen garantieprijzen en kost prijzen, als vervallen kunnen worden beschouwd. Zo mag worden aangenomen, dat het gevaar dat via het garantieniveau een nationaal-economisch niet verantwoorde organisatie van de produktie in stand wordt gehouden respectievelijk wordt bevorderd, bij de nieuwe uitgangspunten voor het kostprijsonderzoek n.'/.t of vrijwel niet meer aan wezig zal zijn. Ook de overeenstemming ten aanzien van de coördinatie tussen het loonbeleid en het garantie beleid in de landbouw houdt in, dat bij een strikte toepassing van de overeengekomen coördinatie- regels, een ontkoppeling van garantieprijzen en kostprijzen uit dien hoofde achterwege zal kunnen blijven. Anderzijds blijven er verschillende omstandig heden die een automatische binding van het niveau der verschillende garantieprijzen aan de berekende kostprijzen onmogelijk maken. De minister heeft het Landbouwschap toege zegd, dat, indien een beperking van de garantie tot een bepaald produktiekwantum en/of een af wijking tussen het garantieniveau en de kostprijs van een produkt noodzakelijk wordt geacht, de motivering van de noodzakelijk geachte afwijkin gen kenbaar zal worden gemaakt, terwijl hier over met het Landbouwschap zal worden over legd. Maar de mening van de bewindsman behoeft niet gevreesd te worden dat de minder straffe binding tussen garantieprijzen en kostprijzen zal leiden tot een normloos beleid. IN GROTE LIJNEN ONGEWIJZIGD WAT het complex der garantieregelingen betreft, is de minister voornemens het in het vorige begrotingsjaar gevoerde beleid in grote lijnen ongewijzigd voort te zetten. Wel zal bij de praktische uitwerking van het garantiebe- (Zie verder pag. 679, 3e kolom onderaan)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1960 | | pagina 5