STAATSEXPLOITATIE
EN PRODUKTIE
OVERSCHOTTEN
DE BROUWGER STPRIJS
Het landbouwbedrijf in
ontwikkeling
ZATERDAG JUNI 1960
483
IN de Eerste Kamer der Staten-Generaal wordt
momenteel het wetsontwerp Vaststelling" van
de begroting" van inkomsten en uitgaven van het
Zuiderzeefonds voor het dienstjaar 1960 behan -
deld.
Tijdens de beraadslagingen over dit wetsontwerp
heeft Ir Geuze onder meer gewezen op de wense
lijkheid, die in het voorlopig verslag naar voren
is gebracht, dat de Staatsexploitatie bedoeld is
de tijdelijke exploitatie vóór de uitgifte er niet
toe zal leiden dat de problematiek inzake produk-
tie-overschotten en marktrisico's in de agrarische
sector zal worden verzwaard.
Ir Geuze wees er op dat de Minister op dit voor
lopig verslag geantwoord heeft; ten eerste dat het
om een betrekkelijk klein areaal gaat; ten tweede
dat men aan een, bij deze extensieve cultuur be
horende bepaalde vruchtwisseling is gebonden;
ten derde dat het vraagstuk niet anders ligt dan
wanneer te zijner tijd particuliere exploitatie volgt.
Ir Geuze antwoordde dat de problemen die zich
bij het ontstaan van overschotten plegen voor te
doen, altijd voortkomen uit betrekkelijk kleine
areaal-overschrijdingen en dat ook bij extensieve
cultuur verschillende vruchtwisselingsschema's
mogelijk zijn. In de derde plaats dat staatsexploi
tatie er rekening mee moet houden, partikulieren
niet onnodig het bestaan moeilijk te maken. Een
voorbeeld kiezende om dit vraagstuk toe te lich
ten nam Ir Geuze het produkt suikerbieten, waar
in hij het beste thuis is; hoewel ook een andere
keus gedaan zou kunnen worden.
Wanneer er meer suiker wordt geproduceerd,
dan in overeenstemming" is met de binnenlandse
consumptie-mogelijkheid, betekent dit, naar alle
waarschijnlijkheid voor meer dan 50.000 telers in
Nederland een strop; immers een lagere prijs,
vooral voor bieten. In een geval als dit lijkt mij
een handelen als eerdier bedoeld van de Staat eco
nomisch noch sociaal te verdedigen. Bovendien is
het helemaal niet nodig, dat de Staat bij tijdelijke
exploitatie bieten zou zaaien, want er is genoeg
andere keuze. En vermoedelijk is het op de nieuwe
slappe bodem zelfs niet aanbevelenswaardig. Voor
het nodige cijfermateriaal, waarin wordt aange
toond, dat een mogelijke bietenteelt in Oost-Flevo
land de druppel kan zijn, die de emmer doet over
lopen verwees Ir Geuze naar een tweetal artikelen
in het weekblad „IJsselmeerpolders".
Ingaande op het door de Minister naar voren
gebraehte argument dat bij particuliere exploitatie
het probleem niet anders zou liggen zei Ir Geuze
dat dan wellicht allerlei ingrijpende en kostbare
teeltregelingen nodig zouden zijn die nu nog niet
toegepast zonden behoeven te worden en dus
tijdelijk vermeden kunnen worden. Na de uitgifte
termijn, die toch wel geschat kan worden op negen
k tien jaar kan er misschien een wijziging in de
gehele afzet- en marktsituatie zijn gekomen, zo
dat het probleem intussen geheel anders is ge
worden.
Waar het mij bij dit alles in het bijzonder om
gaat, aldus Ir Geuze, is dat de staatsexploitatie,
door het verstoren van zeer labiele evenwichten.,
niet de politiek van de Minister van Landbouw
bemoeilijkt en bedreigt.
TIJDENS de zitting van het forum op de brouw-
gerstdag te Goes, d19e mei 1.1., merkte de
heer J. S. Brandsma. direkteur van l d Prodakt-
schap voor Granen. Zaden en Peulvruchten, onder
andere op, dat we bij de beoordeling van de prijs
die de brouwgerst opbrengt, moeten bedenken dal
door export van een behoorlijk kwantum brouw
gerst voor een behoorlijke prijs, de voergerstprijs
mee omhoog getrokken wordt. Het prijsverschil
tussen beide soorten is dan niet zó groot, maar bei
de zijn op een hoger niveau gekomen.
Naar mijn mening een aannemelijke verklaring,
waarbij ik evenwel zou willen opmerken dat dit
nu juist één van de oorzaken is waarom men
nogal eens smalend over de voordelen van brouw-
gerstteelt hoort spreken.
De brouwgerstteler zal dikwijls met cijfers aan
kunnen tonen dat zijn kwaliteitsprodukt weinig of
niets meer opgebracht heeft dan voergerst, terwijl
de veehouder met precies dezelfde cijfers aan zal
tonen dat het aanmoedigen van die brouwgersttee.lt
hém duur te staan komt.
Beter lijkt het een prijs te stellen voor elke soort
apart. Brouwgerst toch is een produkt dat aan
zulke nauwgestelde eisen moet voldoen en daarop
ook tot en met onderzocht wordt, dat verifiëring
geen moeilijkheden hoeft te geven.
Weliswaar zullen daarmee niet alle moeilijkheden
als bij toverslag zijn verdwenen, maar indien een
marktwaarde tot stand komt, die overeenstemt
met de eisen voor een l>epaalde soort, is er al vee?
gewonnen. Ieder kan zich dan omtrent de moge.
lijkheden met zijn partij oriënteren.
Vanzelfsprekend spelen ook vraag en aanbod
(Vervolg van pagina 481)
mische grootheid naar tijd gemeten, die met af-
beids- en bedrijfsbegrotingen regionaal benaderd
kan worden, zoals in Zeeland ook heeft plaats
gevonden bij de herverkavelingen,
Hoe beweeglijk die maat is, moge blijken uit
het feit, dat de aanvankelijk opgestelde minimale
grootte van fruitteeltbedrijven op Schouwen-
Duiveland enkele jaren nadien reeds gewijzigd
moest worden door een voortschrijden van de
teelttechniek.
LANDARBEID GEEN STARRE FACTOR
OOK de factor landarbeid blijkt allerminst een
starre produktiefactor te zijn. Sinds 1947
daalt de mannelijke agrarische beroepsbevolking
niet alleen relatief maar ook absoluut met 2
per jaar en dit betreft geleidelijk ook de bedrijfs-
hoofden en medewerkende boerenzoons. Op de
expansie van de industrie en de ontsluiting van
het platteland heeft de agrarische bevolking sterk
gereageerd, waardoor een beter evenwicht tussen
arbeidsaanbod en arbeidsbehoefte is ontstaan op
de kleinere bedrijven en het arbeidseffect is ver
hoogd. Een recent onderzoek van het L.E.I. wees
uit, dat de wijze van afvloeiing verbeterd is, d.w.z.
meer tijdig en verantwoord plaats vindt bij de
jongeren, die zich ook meer voorbereiden via
voortgezet onderwijs op een ander beroep. De
beroepskeuze-index wordt dus gunstiger.
Het landbouwonderwijs neemt bij de jongere
generatie (15-19 jaar) sterk toe. Toch heeft 1
hiervan nog geen agrarisch dagonderwijs geno
ten. In het westelijk zeekleigebied zijn op nage
noeg 20 °o van de bedrijven nog 2 of meer mee
werkende zoons van 15 jaar en ouder aanwezig
en het percentage stijgt bij de grotere bedrijven.
Op de bedrijven kleiner dan 10 ha zijn minder
opvolgers dan vrijkomende bedrijven, op die
boven 10 ha en met name die boven 20 ha. In
enkele gebieden is het aantal potentiële opvol
gers de z.g. generatiedruk meer dan twee
maal zo groot dan het aantal vrijkomende be
drijven. Schouwen-Duiveland en Noord-Beveland
staan er wat betreft de bedrijfsopvolging naar
verhouding het gunstigst voor. Landarbeids- en
landarbeidersvoorlichting winnen aan betekenis,
ook om het sociale aanzien van de landarbeid als
geschoold beroep te verhogen.
DE FACTOR KAPITAAL
AAN de factor kapitaal zullen steeds grotere
eisen worden gesteld. Hoewel de vermogens
positie van de boerenstand in het algemeen goed
genoemd kan worden, zal het beschikbare eigen
risicodragend vermogen een beperkende factor
kunnen worden en de behoefte aan vreemd kapi
taal voor rationele investeringen toenemen. Een
en ander zal sterk worden bepaald door de ver
houding van het arbeidsloon (dit geldt ook
voor gezinsarbeidtot de kosten van machines en
bedrijfsgebouwen. De Nederlandse landbouw ont
wikkelt zich naar verhouding niet minder snel
dan de Amerikaanse. In beide landen is het per
centage agrarische werkers gedaald tot. 12 °/o en
brengt één v/erker in de landbouw voedsel voort
voor 25 mensen.
VAKMANSCHAP
HOEWEL bedrijfsvereenvoudiging met grotere
produktie-eenheden gewenst is in verband
met de investeringslast van toenemende kapi
taalsgoederen ter vervanging en rationalisatie
van menselijke arbeid en het -„beheersen" van
een zich voortdurend ontwikkelende kennis en
techniek in de diverse produktietakken, moet de
ondernemer met de risicofactor ook ten op
zichte van de prijs bij niet gegarandeerde pro-
dukten rekening houden. Persoonlijke interesse
en daarmede gepaard gaand vakmanschap
blijven een rol spelen.
In de opbrengsten van verschillende akker
bouwgewassen staat Zeeland volgens de uitkom
sten van het L.E.I. de laatste jaren aan de spits
en met name geldt dit voor de opbrengsten en
een grote rol. Zo kan men zich wel voorstellen dat
bij een overvloedige gerstoogst van prima kwali
teit het verschil tussen brouw- en voergerst wel
eens heel klein of nihil zal zijn. Ook het omgekeer
de kan zich voordoen, waarbij het prijsverschil dan
vrij groot zal zijn. Allemaal omstandigheden waar
bij de prijs een indruk kan geven van de moeilijk
heden en de mogelijkheden met een bepaalde gerst
soort.
Een en ander zal wel met zich meebrengen dat
de import- en exportregelingen aangepast zullen
moeten worden, maar, naar ik mij heb laten ver
tellen, is dat zeker niet onmogelijk.
In de loop der jaren zijn het rassensortiment en
de kwaliteit van de brouwgerst nauwkeurig onder
zocht en beschreven; waarom zou men de markt
waaide dan ook niet zo zuiver mogelijk stellen?
Wissenkerke. U. C. DE KRAKER.
ook voor do kostprijs van de suikerbieten. Zee
land neemt een vooraanstaande plaats in wat be
treft de totale bedrijfsuitkomsten.
Bij bedrijfsvergelijkingen op akkerbouwbedrij
ven blijkt veelal dat één en dezelfde boer regel
matig in de kopgroep zit met de opbrengsten va#»
een of enkele gewassen. Men kan bij wijze van
spreken een bietenboer, pootgoedboer etc. onder
scheiden.
Het saldo (opbrengst, d.w.z. aantal kg X prijs
minus toegerekende kosten) per ha voor aard
appelen variëert bij een groep akkerbouwbedrij
ven op de Zuid-Hollandse eilanden in 1958 van
900,— tot 4.000,—, bij een gemiddeld saldo van
2.240,— per ha. In Zeeland liep dit bij een
groep akkerbouwbedrijven uiteen van 4.400.
tot ƒ1.200,bij een gemiddelde van ƒ2.700,'—.
Ook bij een meer oogstzeker en minder specula
tief gewas (vastgestelde prijs) als suikerbieten
blijkt dit in deze groep Zuid-Hollandse bedrijven
te variëren van f 2.300,— tot f 3.700,— bij een
gemiddelde van 2.800,—. In Zeeland liep dit uit
een van 3.600,— tot 2.200,bij een gemid
delde van 2.900,Zelfs bij wintertarwe waren
verschillen in saldi in totaal van 300,— tot
ƒ400,per ha. In Zeeland werden bij de graan
gewassen verschillen van 500,— per ha gecon
stateerd.
Naast de vrucht wisseling spelen ook bodem en
klimaat een rol bij de gewassenkeuze en opbreng
sten. Tussen de Wieringermeer en Zeeland blijkt
bijv. een verschil in opbrengst van de erwten als
gemiddelde over de jaren 1950-1958 van ƒ300,
per ha ten gunste van Zeeland.
Kleinere akkerbouwbedrijven met hoge vaste
kosten per ha zullen intensieve gewassen, waar
onder eventueel tuinbouw, kunnen kiezen. In
Nederland als geheel wordt ongeveer de helft van
de als tuinbouw geregistreerde gewassen op de
landbouwbedrijven aangetroffen. Sterk te mecha
niseren tuinbouwteelten kunnen eventueel tegen
lagere kostprijs op landbouwbedrijven worden
geteeld. Zeeland heeft een goed klimaat voor
fruitteelt met gerenommeerd hard fruit op gespe
cialiseerde bedrijven. In Zeeland komt echter bijna
50 0 o van de totale oppervlakte tuinbouw voor op
landbouwbedrijven met voornamelijk zaadteelt
op grotere bedrijven, uien en grove groenten op
de kleinere bedrijven. De kleine bedrijven be
neden 7 ha gaan steeds meer in de richting van
klein fruit en grove tuinbouw. Een stimulans voor
een doelmatige ontwikkeling in deze vormt een
hechte samenwerking van landbouw- en tuin-
bouwvoorlichting zoals in de rationalisatiekern
te Sr. Annaland in de streek verbetering Tholen.
Op dit gemengde landbouw-tuinbouwbedrijfstype
wordt terecht een onderzoek geëntameerd naar
een doelmatige arbeidsorganisatie en verdeling..
DE BEDRIJFSORGANISATIE
ï\E bedrijfsorganisatie en als steeds belangrij-
ker onderdeel daarvan de arbeidsorganisatie
de beschikbare arbeid bepaalt in hoge mate
het bouw- en weideplan blijken volgens de be
schikbare bedrijfseconomische gegevens van zeer
grote invloed te zijn voor de bedrijfsuitkomsten.
De bedrijfsorganisatie wordt van groeiende be
tekenis, omdat de marge tussen opbrengst en
kosten (en de praktijk rekent nog te veel met
direct betaalde kosten en te weinig met rente
voor afschrijving van kapitaalsgoederen) daalt
geleidelijk maar zeker, doordat de kostenfactoren
sterker stijgen dan de opbrengsten en daarbij de
spreiding in bedrijfsresultaten, omdat hogere
eisen worden gesteld aan een goede bedrijfslei
ding.
De produktiviteit per man zonder meer is vól
gens de beschikbare gegevens van bedrijfsecono
mische boekhoudingen in de praktijk, evenmin
een deugdelijk kengetal voor een optimale be-
drijfsexploitatie als de mechanisatiegraad en de
bedrijfsgrootte in ha boven een mimimumgrens,
Men moet hier waken voor een vermenging van
het begrip technisch optimum ten opzichte van
economisch optimum onder de heersende pro-
duktieomstandigheden van de bestaande bedrij
ven en de geldende prijsverhoudingen. Gedach
ten over nieuwe bedrijfssystemen zullen niet al
leen nader- getoetst moeten worden op de tech
nische maar in bedrijfsverband ook op economi
sche merites.
Talloze pioniers onder de boeren passen reeds
belangrijke wijzigingen van de gangbare bedrijfs
vormen toe.
Streeksgewijze analyses over een reeks van ja
ren van een groep akkerbouwbedrijven geeft de
reeds genoemde grote spreiding in saldi van di
verse gewassen per ha te zien. De bruto gelde
lijke opbrengst d.w.z. aantal kg X prijs is be
palend voor het resultaat. Bezuiniging op de
direct toe te rekenen kosten (zaaizaad of poot-
goed, bemesting, bestrijdingsmiddelen etc.) blijkt
de wijsheid te bedriegen. Technisch vakmanschap
en koopmanschap bij niet-gegarandeerde produk-
ten blijken van kardinaal belang en is een pen
dant met de tuinbouw aanwezig.
Tevens bleken de niet-toegerekende vaste kos
ten (beschikbare arbeid, werktuigen, pacht en
gebouwen) bij een nagenoeg gelijk bouwplan te
variëren met 200,a 300,— per ha, dat is voor
een bedrijf met 30 ha wel 6000,tot 9000.—
per jaar. Dit is voornamelijk een kwestie van
meer of minder goede bedrijfsorganisatie. Vooral
op de weidebedrijven is daarom de bedrijfsorgani-
(Zie verder pagina 491.)