Het landbouwbedrijf in
ontwikkeling
OOGSTEN EN DORSEN
VAN GRASZAAD
4<*
(Vervolg van pagina 483.)
satie bepalend voor het resultaat. En hierbinnen
weer de arbeidsorganisatie. De bewerkingskosten
bedragen 45 van de totale kosten van de melk.
Deze blijken streeksgewijze met 100 en meer
uiteen te lopen voor groepen weidebedrijven. De
spreiding blijkt hoger dan bij de genoemde akker
bouwbedrijven. Een melkmachine met jaarlijkse
kosten van ƒ750,waardoor 1 man 15 koeien
kan melken is, gezien het grote aantal uit te spa
ren arbeidsuren, spoedig rendabel. Een derde
van de melkveestapel wordt mechanisch gemol
ken. Op 40° o van de weidebedrijven worden
echter minder dan 10 melkkoeien en op 30% van
10-20 melkkoeien gehouden.
Op de weidebedrijven in Zuid West-Friesland
blijkt het economisch optimum van enkele hon
derden bedrijven volgens de bedrijfseconomische
boekhoudingen momenteel te liggen bij 14 melk
koeien per man. Dat optimum is in de afgelopen
(Vervolg: van vorige pagina.)
2. De meeste maaidorsers hebben geen aparte kort-
strozeef en de reiniging geschiedt door middel
van een betrekkelijk eenvoudige zevenkast met
2 zeven, waardoorheen wind blaast. De scheiding
wordt vooral verkregen door de wind en pas in
de tweede plaats door zeven.
3. De bovenste zeef is veelal een verstelbare neus-
zeef, die niet te wijd dient te worden geopend;
afhankelijk van de omstandigheden 2533
Aan de bovenzeef zit een rooster die voor gras
zaad niet voldoet, omdat er nog te veel kortstro
doorvalt. Dit rooster kan men beter afdekken of
vervangen door een plaatzeef of een Graepel-
zeef. De onderzeef niet te klein nemen.
4. De wind moet zo zwak worden gesteld dat men
het kaf nog juist wegblaast, doch het zaad niet.
Bij de kleinste afstelling kan de wind nog te
sterk zijn. Dan moet men de aanzuigopeningen
afdichten met stukken karton en hierin slechts
een kleine spleet overlaten. De kafplaat moet
laag gezet worden en iets voorover. Bij zeer
weinig wind moet deze achter op de bovenzeef
gericht worden. Ook kan men de maaidorser van
achteren iets omhoogzetten, waardoor goed
schudden en zeven wordt bevorderd. Eén en
ander moet samenspelen en goed uitgeprobeerd
worden.
5. De terugvoer moet evenals bij de dorsmachines
weer in de trommel leiden en niet op de
schudders.
6. Sommige maaidorsers hebben wel een kortstro-
zeef en twee reinigingen (zevenkasten); beide met
zuigwind. Wij kregen hiermede goede resultaten
door de zuigwind van de le reiniging af te stel
len en de zuigwind van de 2e reiniging, die naar
de cilinder leidde, zwak te laten werken.
7. Een cycloon heeft niet altijd voldaan, daar de
schoningskosten veelal hoger zijn dan de waarde
van het opgevangen zaad.
Uit het zwad dorsen
jjUJTET het oog op de arbeidsbesparing is er de
laatste tijd veel belangstelling voor het zwad-
maaien en daarna met de maaidorser uit heb zwad
dorsen. Deze methode kan, in vergelijking met de
traditionele methode, een arbeidsbesparing van wel
40 manuren per ha geven, terwijl men nooit meer
dan 2 of 3 mensen tegelijk nodig heeft.
Bij verschillende, gemakkelijk dorsbare, gras
soorten wordt bovengenoemde methode reeds enkele
jaren met veel succes toegepast. Bij veldbeemd is
eerst in 1958 een zeer klein gedeelte van het areaal
op deze wijze geoogst en gedorst. Hoewel velen er
aanvankelijk sceptisch tegenover stonden, omdat
men van mening was dat het zeer moeilijk zou zijn
om dit vrij moeilijk dorsbare gras met licht zaad
(1000-korrelgewicht 0,20,4 gram) zonder grote ver
liezen met een maaidorser uit het zwad te dorsen,
moet toch gezegd worden dat de resultaten niet
tegenvielen. De dorsbaarheid van het veldbeemd
(na enkele dagen in het zwad liggen) was redelijk.
Bij grassoorten waarvan het stro te kort is om met
de zelfbinder geoogst te worden heeft het zwad-
maaien en „combinen" de laatste 2 jaar goed vol
daan.
Bij de graszaadteelt is het „in de zak krijgen"
van het zaad één van de moeilijkste opgaven.
Oriënteer u zo breed mogelijk om te komen tot-het
gewenste resultaat. Goed en vlot werken geeft een
hoog rendement
3 jaar opgeschoven van 13 naar 14 melkkoeien.
De factor arbeid blijkt alle andere onderdelen
van de bedrijfsvoering te overheersen.
ONDERZOEK, ONDERWIJS EN
VOOR DICHTING
UET belang van onderzoek, onderwijs en voor-
lichting is met het oog op de bedrijfsorga
nisatie evident. De overheid investeert jaarlijks
100 miljoen gulden in het organisatievermogen
van boeren en tuinders, dat is bijna 2 van de
brutowaarde van de agrarische produktie of an
ders gezegd gemiddeld 40,per ha cultuur
grond, dat is gekapitaliseerd rond 1000,per ha
of 5000,per werker in de landbouw.
Wat betreft het landbouwonderwijs staat Zee<-
land relatief gezien nog iets achter bij de andere
provincies. Volgens de enquête 1955 is het per
centage boeren dat landbouwonderwijs heeft ge
noten in Zeeland 37, terwijl het gemiddelde van
Nederland 41 bedraagt. In Zeeland is de toestand
op Noord-Beveiand naar verhouding goed, maar
Tholen en grote delen van Zuid-Beveland en
West Zeeuws-Vlaanderen komen ongunstig uit.
Wat betreft de voorlichting zal met name de
bedrijfseconomische en landarbeidersvoorlichting
toenemende belangstelling moeten verkrijgen,
ock van het georganiseerde bedrijfsleven, dat
hierin de nodige, ook financiële zelfwerkzaamheid
zal moeten opbrengen. Het percentage boeren,
dat tewerk gaat aan de hand van een bedrijfs
economische analyse bedraagt in Nederland nog
slechts 4
De voorsprong die de Nederlandse landbouw
bezit ten opzichte van andere landen in het vak
manschap en organisatievermogen van boeren
en tuinders zal behouden mosten blijven. Ook en
juist bij een gemeenschappelijke markt, waarbij
kunstmatige voordelen van produktievoorwaar-
den weg gaan vallen.
DE MARKT EN AFZET
DE markt vormt het sluitstuk van de produk
tie op het eigen bedrijf. Kostprijs, kwaliteit,
assortiment, spreiding van de levering en ver
kooptechniek en reclame vooral in het buiten
land zijn in dit verband van belang.
De landbouw is als het ware natuurnoodzake
lijk gebonden aan een weinig elastische vraag
naar gangbare landbouwproducten en de zelfvoor
zieningsgraad is dank zij de produktiviteit veelal
spoedig bereikt, zowel in Nederland als binnen
de E.E.G. Niet alleen de arbeidsproduktiviteit,
ook de ruilverhouding landbouw-industrie (dus
hoeveel niet agrarische produkten men kan ko
pen voor de agrarische produkten) bepaalt het
reële inkomen van de werkers in de landbouw.
Volgens prof. Koyck is deze laatste sinds 1870
vrij regelmatig gedaald en bedroeg (in 1950 op
100 gesteld) in '57/'58 nog slechts 90 en zelfs 80
gezien de kostenfactoren resp. kosten van levens
onderhoud.
Bij een geschatte toename van het nationale
inkomen in ons land over 1955-1970 van 65 dus
4 per jaar, verwacht men eeji grotere besteding
aan voedingsmiddelen bij de kleinhandel (dus
inclusief verpakking) van 30 dus 2 per jaar,
terwijl de landbouwproduktie met 2J/i3 °'o per
jaar steeg. De E.E.G. biedt hierin niet veel sou
laas, gezien de zelfvoorzieningsgraad binnen deze
markt waarheen 45 0 o van onze agrarische export
plaats vond, terwijl 30 naar de zeven E.F.T.A.-
landen plaats vond en 25 naar de overige
wereld. Het Nederlandse aandeel in de agrarische
uitvoer van de E.E.G. is 40 En wat import be
treft aan voornamelijk agrarische grondstoffen
voor onze veredelingslandbouw kwam viervijfde
uit de restlanden en slechts ruim 10 uit de
E.E.G. Het i& hierdoor duidelijk, dat het indivi
duele landbouwbedrijf hierin een schaalvergro
ting moet toepassen, d.w.z. via het georganiseerd
bedrijfsleven zijn belangen zal moeten verdedi
gen.
PUBLIC RELATIONS
EN ARBEIDSPRODUKTIVITEIT
TENSLOTTE is „public relations" bewuste en
verantwoorde beïnvloeding van de publieke
opinie ten aanzien van landbouw en platteland
een aangelegenheid, die van steeds groter belang
wordt. Dit kan en behoeft niet in strijd noch in
mineurstemming te geschieden.
Omtrent het veelomstreden begrip arbeidspro
duktiviteit zij vermeld, dat volgens gegevens uit
de memorie van antwoord gerekend naar toege
voegde waarde per werker over de periode 1950
tot 1958, deze voor de landbouw hoger lag dan
voor de industrie resp. het totaal voor de niet-
agrarische bedrijfstakken. Naar de prijzen 1953
kwam in de landbouw een stijging voor van 44
voor de industrie van 31
De Zeeuwse landbouw, naar verhouding reeds
zwaar getroffen in de oorlog en nadien door de
watersnood van 1953, is deze rampen op buiten
gewone wijze te boven gekomen en heeft daar
mede de aloude Zeeuwse wapenspreuk bevestigd.
Bij de herverkavelingen op de Zeeuwse eilanden
die de stoot hebben gegeven tot de allengs alge
meen erkende noodzaak van een veelomvattend
ontwikkelingsplan voor de landbouw die Jot de
nieuwe verkavelingswet 1954 heeft geleid is een
voorbeeldige samenwerking gegroeid tussen de
cultuurtechnische en voorlichtinginstanties. Wat
betreft de streekverbeteringen heeft Zeeland er
nu een 4-tal van de rond 50 in ons land die
reeds een achtste van de oppervlakte cultuur
grond omvatten.
Het procentuele aandeel van de agrarische be
roepsbevolking moge gedaald zijn tot 12 aan
deel nationaal inkomen en investeringen 10
resp. 5%) is ruim 400.000 man, het aantal be
roepspersonen in de agrarische handel en indus
trie is van dezelfde grootte-orde. Van de totale
brutowaarde van de 'landbouwproduktie a 5 mil
jard gulden wordt meer dan de helft verwerkt
via- de Nederlandse industrie en dit aandeel is
stijgende». De uitvoer van de agrarische produk
ten is ruim 4 miljard, de invoer nog geen 3 mil
jard, hetgeen onder meer betekent, dat de voed
selvoorziening van het volk volledig veilig wordt
gesteld en een batig saldo van rond 1 miljard
gulden op de betalingsbalans wordt verkregen.
NIET ALS EEN STOOMWALS
MAAST de technische en economische aspec-
ten van de landbouwbedrijven worden de
sociale en landbouwhuishoudelijke aspecten, die
er nauw mee verbonden blijken, van groeiende
betekenis.
Structuurveranderingen in de landbouw zullen
in een verandering van de bedrijfsstructuur hun
weerslag moeten vinden, waarbij tevens aan
diverse samenwerkingsvormen bij de bedrijfsex-
ploitatie gedacht kan worden. Structuurverande
ringen zullen niet als een wals over het platte
land heen moeten wentelen, maar in grote mate
door de bedrijfsgenoten zelf op verantwoorde
wijze verwezenlijkt moeten worden. Reeds tal
rijke afwijkende bedrijfsvormen zijn door boe-
ren-pioniers in praktijk gebracht. Registratie, in
ventarisatie en bedrijfseconomische analyse
met welke laatste op 1 mei 1960 aangevangen
werd zijn van groot belang. Gezien de grote
spreiding in bedrijfsresultaten bij op het oog ge
lijksoortige bedrijven zal de bedrijfsorganisatie
en bedrijfsvoering de bedrijfsleidingsfunctie dus
van de ondernemer, bijzondere aandacht verdie
nen. Onderwijs en voorlichting (gesteund door
onderzoek) in nauwe samenwerking tussen over
heid en bedrijfsleven zullen hierop gericht moe
ten worden, Op vele landbouwbedrijven in ons
land blijkt het in de praktijk voor de ondernemer
moeilijk regelmatig een inkomen te verkrijgen
dat gelijk is aan een landarbeidersloon, welk
laatste terecht gelijk op moet gaan met de lonen
en arbeidsvoorwaarden in andere takken van be
drijf.
Vergelijkingen van de arbeidsproduktiviteit in
landbouw en industrie zijn vaak misleidend, wan
neer de arbeidsprestatie per manjaar en niet per
manuur wordt berekend, dus afhankelijk van het
aantal arbeidsuren per dag. Bekend is b.v. in de
Verenigde Staten dat de produktie per manuur
in de landbouw en staalindustrie in de periode
1920-1955 gelijk steeg met ruim 150 Echter
steeg de produktie per manjaar in de industrie
met 60 0b, in de landbouw met 150 omdat de
landarbeiders blijkbaar niet in. staat waren een
gedeelte van de gestegen arbeidsproduktiviteit te
benutten in de vorm van vrije tijd.
^yANNEER in het voorafgaande de bedrijfs
leiding centraal is gesteld wil dit aller
minst zeggen dat daarmede volstaan kan wor
den bij de aanpassing en ontwikkeling van de
landbouw voor grote delen van het platteland.
Maatregelen die de capaciteit, ook in finan
cieel opzicht, van de agrarische bevolking te
boven gaan door verbetering van de cultuur
technische produktie-omstandigheden, ontslui
ting en toerusting van het platteland, blijven
daarom noodzakelijk. Zij zullen het niveau van
de bedrijfsvoering en de leefbaarheid van het
platteland aanmerkelijk kunnen verhogen.
Voor een doelmatig en in de toekomst ook
haalbaar landbouw( prijs )beleid vormt de syn
these tussen de garantie van een redelijk be
staan en een naar richting en omvang op de
afzetmogelijkheden af te stemmen produktie
en verantwoording, die de individuele boer op
langere termijn gezien niet kan ontgaan in zijn
produktieplan, wil het garantiebeleid niet wor
den ondergraven.
De suikerbieten en tarweproduktie zijn de
laatste 5 jaar met 40 uitgebreid, de melk-
produktie met 20 Dit is een zaak van wel
begrepen eigenbelang.
(Adv.)
KORTENAERKADE 1, 'S-G~R A V E N H AG E. .BIJKANTOREN: AMSTERDAM, ARNHEM, E M D H OVEN,-V Q RA VE.NH AG E,'GRONINGEN,, ROJTEgD AM, UTRECHT