Vervolg openingsrede Ir. M. A.
Geuze
ZATERDAG 18 JUNI 196®
461
land is 35 van het totale areaal aan kuituur-
grond verkaveld of daartoe in uitvoering. Het ver
gelijkbare getal voor Nederland is 16 Welis
waar heeft men de zaak in West-Duitsland vaak
minder intensief aangepakt dan in Nederland, en
is een verkaveling op hoger gelegen land veelal
gemakkelijker dan in laaggelegen polderland, de
praktische kijk heeft daar evenmin ontbroken en
de cijfers zijn er niet anders om. Die staat, zie
toe dat hij niet valle, met andere woorden laten wij
onze konkurnentiepositie hier niet de waagschaal
gaan stellen, doch zorgen onze positie tenminste
te handhaven.
Het lijkt merkwaardig dat ondanks de kritiek,
die de verkavelingen ook begeleidt, de drang tot
struktuurhervorming daaronder niet lijdt.
BEZWAREN HERVERKAVELING WAARDE
VORTGELEDEN zijn uit Waarde een aantal be-
zwaren tegen de herverkaveling daar naar
voren gekomen. Ten dele zullen deze bezwaren van
meer individuele aard zijn, ten dele echter kunnen
zij ook voortgekomen zijn ^iit omstandigheden,
waarvan ik enkele van belang zal trachten op te
sommen.
In de eerste plaats is Waarde bij de vier grote
verkavelingen na de watersnoodramp 1953 onmid
dellijk aangepakt en was men in dit in verhouding
kleine gebied snel klaar. Er was toen nog geen
gelegenheid veel ervaring, die in de loop van het
grote werk opgedaan werd, daar volledig te nutte
te brengen.
In de tweede plaats kan het feit dat de gehele
polder, vers na de inundatie, op de schop kwam,
meer bezwaren dan elders in het algemeen ten
aanzien van de struktuur van de grond hebben
opgeleverd. Dit verschijnsel doet zich op meer
plaatsen incidenteel voor, doch pleegt althans met
de tijd te verdwijnen.
In de derde plaats voelt men in streken, waar
veel kleinere bedrijven zijn gelegen en waar som
mige dier bedrijven met weinig of van geen be
tekenis zijnd om land te maken hadden, de korting
voor wegen en waterlopen nogal fors aankomen.
Ten slotte is het feit dat één groot bedrijf niet
in overeenstemming met de N. O. P.-direktie over
geplaatst kon worden, van doorslaggevende be
tekenis geweest voor de sanering in Waarde, welke
dientengevolge met een te groot gebrek aan vrij
komende grond te maken heeft gekregen. Aan die
laatste heeft de verkaveling niets kunnen veran
deren en men zal dit niet op haar debet mogen
schrijven.
Het opsommen van deze tegenwerkende omstan
digheden zal eventueel bezwaarden in Waarde niet
helpen, aan de andere kant zijn lessen er voor alle
betrokkenen om lering uit te trekken.
In het bestuur der Z. L. M. is ook intensief ge
sproken over de inhoud van het rapport Hofstee.
We zijn daarbij tot de konklusie gekomen dat de
positie van het Zeeuwse kleinere bedrijf veelal in
gunstige zin afwijkt van het beeld, dat het rap
port daaromtrent meer in het algemeen schildert
en dat het Zeeuwse type niet vereenzelvigd mag
worden met het op vele lichtere gronden voor
komende type gemengde kleine bedrijf. We zul
len in de toekomst bedrijf si ntensi vering en/of
bedrijfsvergroting zo mogelijk de ruggegraat van
het kleinere bedrijf, moeten blijven versterken.
HET BINNENLANDSE
LANDBOUWPOLITIEK-BELEID
UIA de kuituurtechniek in de binnenlandse land-
bouwpolitiek terechtgekomen, memoreerde ik
reeds enige vraagtekens rond dit beleid. Dit neemt
niet weg dat Minister Marijnen goed op tijd weet
te zorgen voor het nemen van beslissingen inzake
landbouwprijzen. Hoe deze prijspolitiek van Mi
nister Marijnen op langere termijn we denken
aan het begrip ontkoppeling, over de onderhande
lingen waarover we van het Landbouwschap nog
niets definitiefs vernamen op de landbouw
inkomens zal uitwerken, het blijft een open vraag.
Wat we wel weten, is dat de prijzen, die de boer in
de periode 19531958 heeft ontvangen volgens de
index gedaald zijn van 100 op 98, terwijl de prijzen,
die de konsumenten voor de levensmiddelen in die
zelfde periode moesten betalen, volgens de index
stegen van 100 op 117. Daarnaast zijn de prijzen,
die de boer voor zijn bedrijfsbenodigdheden uit
moest leggen, gestegen. Het is blijkbaar de tussen
handel, die doorberekent, ook de welvaartsstijging
en niet de landbouw.
De Regering gelieve te bedenken dat we hier
niet alleen bij een zeer belangrijk punt zijn aange
land, maar ook bij een psychologisch uitermate
kwetsbaar moment. In het verleden hebben we
een wanverhouding gekend tussen stad en platte
land. Na de oorlog is er wat dat betreft veel ver
beterd. Doch al die jaren zijn er tegenkrachten in
het spel gebleven en de georganiseerde landbouw
is steeds in het harnas moeten blijven om terug
glijden te verhoeden. Zo dient de sociale positie van
de landarbeiders in een goede koördinatie te staan
tot die van andere arbeiders. Zo niet, dan schieten
de richtlijnen van de gedifferentieerde loonpolitiek
te kort.
De industrialisatie-politiek moge nog zo nood
zakelijk zijn, het moge bovendien nog zo te be
redeneren zijn dat uit de landbouw krachten
zullen moeten overgaan naar de industrie, het
k beloningsschema buiten de landarbeid mag nooit
tol gevolg hebben dat voor iéder landarbeiders
gezin pressie ontstaat om elders betere ar
beidsvoorwaarden op te zoeken. Het looneven-
wicht zal integendeel zo uitgebalanceerd moeten
worden dat de land- en tuinbouw een, zij het
ten gevolge van rationalisatie en mechanisatie
nu eenmaal teruglopend, voldoende arbeids
potentieel voor handen houden. Ik herhaal, zo
niet, dan is er een voor Nederland nieuw soort
revolutie bezig haar eigen kinderen om te bren
gen.
Trouwens het feit dat nog bijna één derde van
de Nederlandse export agrarisch onbewerkt en be
werkt produkt uitmaakt, spreekt toch wel vol
doende.
DE BELONING VAN DE BOER EN DE
BELASTINGPOLITIEK
DE beloning van de boer op een goed geleid
bedrijf, dat verder tevens aan de normen van
overheidszijde gesteld voldoet, vraagt evenzeer om
een gekoördineerde plaatsbepaling in een qua wel
vaart omhoog klimmend vaderland. Het gaat daar
bij we hebben dit reeds meermalen betoogd
niet alleen om prijspolitiek. Deze is zeer belangrijk,
want levensonderhoud en besparingen, waaruit
weer de investeringen moeten plaatsvinden, zullen
ergens vandaan moeten komen. Maar het gaat om
de gehele breedte van het leven. De boer en zijn
gezin zijn mensen, die midden in het maatschap
pelijk leven staan, moeten staan, willen staan. De
maatschappelijke uitrusting van het platteland
staat daarom terecht in de zoeklichten. Het
Ministerie van Landbouw zal in dit ressort niet
alleen zelf behulpzaam moeten en kunnen zijn. het
zal vaak als pleitbezorger in de Regeringskring
dienen op te treden. Het zal zelf moeten zorgen
voor een goede plaats van het Meerjarenplan voor
de ruilverkavelingen in het prioriteitenschema der
Regering. Echter is er sprake van belastingver
laging. De landbouw verwacht dat ook zijn sektor-
daarbij niet vergeten zal worden en dat een ver
delende rechtvaardigheid vanwege dit Kabinet niet
aan haar moeilijkheden zal voorbijgaan.
We mogen in het bijzonder van Minister
Marijnen verwachten «lat hij voor de belangen
van de landbouw zal opkomen en in het bijzon
der de bestaande dispariteit tussen de land
bouwinkomens en die der overige bevolkings
groepen zal beklemtonen. De nieuwe belasting-
politiek za! een test-case zijn voor <le houding
van dezo Regering ten opzichte van de land
bouw. Het is te hopen dat de aanhangig zijnde
verhoging van de grondbelasting op liet ge
bouwd geen voorproefje geweest zal zijn van
wat «Ie landbouw te wachten staat. Een sterk
protest is te dien aanzien op zijn plaats.
ER zullen bij die nieuwe belastingpolitiek nog
k meer belangrijke punten behalve de grond
belasting voor de boerenstand aan de orde komen,
o.a. de belasting op de koöperatieve verenigingen
en de inkomensegalisatie over meerdere jaren.
Door op een verstandige wijze de mogelijkheden
tot verlichting der lasten in de landbouw te ge
bruiken, zal de Regering dan metterdaad en niet
alleen met woorden kunnen bewijzen de boeren
stand een goed hart toe te dragen.
Wanneer we het woord lasten bezigen, denken
we ook aan de waterschapslasten. Ook hier liggen
zware en steeds toenemende lasten op de grond
eigenaar en -gebruiker. Ook hier dient de Minister
van Landbouw mede als pleitbezorger op te treden,
zodat lang verwachte regelingen van de zijde van
andere Ministeries we denken aan een betere
financiering der kwartaire wegen en de bijdragen-
wet zeewaterkeringen eindelijk eens soulaas
zullen bieden in de kringen der zuchtende water
schappen. Tot nog toe stoten we op passiviteit,
soms zelfs ook in het meer direkte landbouw
beleid. Terwijl Minister Marijnen beslist diligent
geweest is ten aanzien van de klacht op onze
najaarsvergadering inzake de slaehtpaarden en er
enige verbetering in dit opzicht tot stand kwam,
kan hetzelfde niet gezegd worden van de rund
vleesmarkt. In de Memorie van Antwoord van de
Eerste Kamer heeft Zijne Excellentie deze winter
gezegd te onderschrijven dat het handhaven van
een aan niet te grote schommelingen onderhevig
redelijk prijspeil voor rundvlees van groot belang
geacht moot worden om ge.en verschuivingen van
de melkproduktie en van andere produkten in een
ongewenste richting te veroorzaken. Het beleid,
werd er aan toegevoegd, is er tot nu toe op ge
richt geweest dit doel zoveel mogelijk te verwezen
lijken. We hebben er helaas weinig van kunnen
merken dat de Minister zich deze winter en dit
voorjaar ingespannen heeft om de rundvleesprijs
op peil te houden. De Minister heeft het Produkt.
schap laten tobben en wat de kostprijs van de
melk betreft ir. Knottnerus heeft er net nog
in het Landbouwblad op gewezen iets waar de
Minister zich toch zeer zeker zorgen over zou moe
ten maken, scheelt het centen.
HET PROBLEEM
VAN DE ARBEIDSTIJDVERKORTING
UERVOLGENS zou ik enkele opmerkingen wil-
len maken over het probleem van de arbeids
tijdverkorting. Ik ben er mij van bewust dat menig
Zeeuwse boerenwerkgever zich af zal vragen wat
ik nu van stal haal. Of het niet moeilijk genoeg
is geworden het werk gedaan te krijgen, zal men
zeggen. En: moet er niet meer gewerkt worden?
In mijn tijden dan komen de verhalen. Even
zeer het „in het zweet Uws aanschijns", inderdaad,
het beginsel van alle arbeid.
Inderdaad, geachte vergadering, maar ik mag
niet nalaten er de aandacht op te vestigen dat het
probleem van de arbeidstijdverkorting zich zelf
heeft aangediend en dat het steeds meer wordt
bediskussieerd. De S. E. R. heeft er in 1958 al een
advies over uitgebracht aan de Staatssekretaris
voor Sociale Zaken; de Nederlandse Maatschappij
voor Nijverheid heeft er dezer dagen door twee
hoogleraren Kuin en Oldendorfl prae-adviezen
over laten uitbrengen; in bepaalde bedrijven is de
45-urige werkweek of de vrije zaterdag reeds een
feit. Het staat met een vraagstuk als dit dan ook
wel net als met de politiekwanneer U er zich
niet mee wilt bemoeien, zal het zich wel met U
bemoeien. En juist voor de landbouw ligt het pro
bleem van de arbeidstijdverkorting niet gemak
kelijk. Prof Oldendorff zegt in zijn prae-advies
over dit punt o.a.: „In dit opzicht steekt de agra
rische arbeid reeds thans ongunstig af bij de in
dustriële arbeid. In Zwitserland konden de boeren
dan ook weinig enthousiasme opbrengen voor het
idee van de 44-urenweek. Zij vreesden dat de boe
renzoons en landarbeiders de landbouw dé rug zou
den toekeren en in de industrie zouden gaan wer
ken. De kleine boeren schijnen minder afwijzend
te staan tegenover de vijfdaagse werkweek in de
industrie. Zij verwachten n.l. dat hun dorpsge
noten, die in de industrie werken, daardoor meet'
gelegenheid zullen hebben in de drukste perioden
te helpen''. In het prae-advies van Prof. Kuin zijn
opmerkelijke cijfers aan te treffen. Het blijkt dat
in de industrie de werkweken bij ons in verge
lijking met andere landen rijkelijk lang zijn, ter
wijl we ook niet uitmunten 4n vakantieduur. In
1956 werd in Nederland 2396 uren gewerkt in de
industrie, in West-Duitsland 2304. in Zwitserland
2290, in Engeland 2254, in Frankrijk 2179. in Noor
wegen 2082, in de Verenigde Staten 1985 uren. Het
lijkt ons niet overdreven uit deze cijfers af te leiden
dat een nauwe samenwerking in West-Europa de
belangstelling voor verkorting van de arbeidstijd
in Nederland zal doen toenemen. Het blijkt ook dat
het aantal ekonomisch aktieven in verhouding tot
de bevolking in Nederland ten opzichte van andere
landen zeer laag is, n.l. 38,3 tegen b.v. Italië
40,7'', Frankrijk 44.6%, Denemarken 49,5% en
West-Duitsland 50 Nederland heeft in verhou
ding veel jeugdigen, die nog niet aan het arbeids
proces deelnemen en veel ouderen, die niet meer
werken, terwijl onze vrouwen wel in het huis,
maar weinig of niet daarbuiten plegen te werken
vergeleken met andere landen. De hooggeleerde
prae.adviseur verwacht ten slotte o.a. van het toe
passen van arbeidstijdverkorting versterking van
de inflatoire tendensen in onze ekonomie.
Hoewel dus het feit dat er over een be
paald probleem gesproken wordt nog
niet betekent dat we er morgen midden
in zitten en er allerlei sociale wensen
zijn, die zeker een hoge prioriteit ver
dienen we denken o.a. aan de ophef
fing der gemeenteklassifikatie zal de
landbouw met een. grote L* er goed aan
doen het verloop van de arbeidstijden
regeling bij de rest van het bedrijfsleven
goed in het oog te houden en zichzelf
daarop reeds te bezinnen.
VOOR de veehouderij lijken de moeilijkheden
het grootst. Doch ook bij de andere bedrijfs
takken zitten allerlei moeilijke punten. Een geheel
vrije zaterdag zal b.v. ook in de akkerbouw een
belangrijk gedeelte van het jaar zeer bezwaarlijk
kunnen zijn, omdat een tijdsverloop van twee
dagen niet werken voor sommige gewassen kan
betekenen het missen van de gelegenheid tot de
juiste verzorging ik denk aan spuiten of goed
oogsten, ik denk aan maaien, ruiteren, binnen
halen. In de tuinbouw geldt voor spuiten hetzelfde,
terwijl voor het oogsten naar kwaliteit van zacht
en klein fruit de dag soms nog te kort is. Ik hefi
maar enkele grepen gedaan, om te illustreren
welke hinderpalen we tegenkomen. Het kleinere
Zie verder pagina 163