Heeft II de prima stand gezien van de IIIDH tarwe? Problemen bij de bedrijfsovergang ten gevolge van vererving in de land- en tuinbouw BELGISCHE EN HOLLANDSE KERSTBOMEN ACHTERSTAND VAN PLATTELAND GEVAARLIJK? ZATERDAG 11 JUNI 19 0 0 443 IR. W. N. VAN NOOTEN heeft enige weken ge- leden voor de Vereniging voor Agrarisch Recht een inleiding gehouden over het onderwerp ^Onttrekking van landbouwgrond aan de bestem ming", waarbij in het bijzonder de schadevergoe- dingsvraagstukken en -regelingen, die aan de ont trekking van landbouwgrond ten grondslag liggen, behandeld werden. Ir. Van Nooten zei ten aanzien van de grond prijzen o.m. het volgende: „Ik heb nogal eens te maken met onteigenin gen in Zeeland en dan hoor ik menigmaal be weren, dat in België hogere prijzen voor de landbouwgronden worden betaald dan in ons land. Mijn mededeskundige uit Zeeuws-Vlaan- deren betwist dit; volgens hem is alleen liet te volgen systeem verschillend. Hij vergeleek de aankoop van land met de aankoop van een kerstboom. In België, aldus mijn zegsman, wordt zo'n kerstboom kant en klaar versierd gekocht, maar in ons land wordt de boom eerst gekocht en komen daarna de versieringen erbij. Met elkaar vergeleken zijn de Belgische en de Hollandse kerstbomen kant en klaar praktisch even mooi en even duur." Naar wij vernemen schijnt men in de praktijk evenwel andere maatstaven aan te leggen. Op voorstellen tot grondaankoop gedaan aan eigena ren van de verdrogende gronden rond de Braak man (overwegend Belgische, eigenaren) bleek, be houdens een enkele uitzondering, geen enkele be reid deze tegen deze voorgestelde prijs te verkopen. Als antwoord op gedane aanbiedingen werd door verschillende Belgische eigenaars medege deeld, dat met deze prijs niet aan wederbelegging in België gedacht kon worden aangezien met het aangeboden bedrag nog geen vierde deel van het huidige bezit terug gekocht kon worden. Hoewel het hier geen onteigeningen betreft, bestaat er in deze gevallen dus wel een aanzienlijk prijsverschil. Wellicht is dit tussen de versierde „kerstbomen" ook het geval? In de op 20 mei gehouden aandeelhoudersver gadering van de Grontmij wees de President-Com missaris, Prof. Dr. A. H. M. Albregts, op de stij gende welvaart in 1959 en de toenemende verschil len in ontwikkeling tussen onze bevolkingscentra en het platteland. In 1950 telde Nederland 10 mil joen inwoners en in 1980 zal dit 13 a 14 miljoen zijn, waarbij 50 van onze bevolking leeft in Randstad Holland. Wijzend op de regionale verschillen en het regio naal industrialisatiebeleid noemde Prof. Albregts als onmisbare voorwaarden voor het aanslaan van regionale industrialisatie: ontsluiting, beschikbare woon- en industrieterreinen, vuil waterafvoer, sportterreinen en recreatieve verzorging. Hand in hand met de zorg voor deze industrie dient de ontwikkeling van het platteland in het algemeen te gaan, en van de landbouw in het bij zonder. Immers, het loonniveau en de arbeidsvoor waarden in de industrie zijn mede bepalend voor de landbouw, waardoor produktiviteitsstijging ook in deze tak van bedrijf een eerste noodzaak is. Dit geldt temeer, daar in de landbouw ongeveer 10 van de produktiekosten wordt ingenomen door arbeidsloon. Prof. Albregts wees met nadruk op de reeds bestaande verschillen in welvaart in de industrie enerzijds en de landbouw op het platte land anderzijds. Een verdere toename van deze achterstand van het platteland zal ernstige gevolgen kunnen heb ben, zowel in economisch, sociaal als politiek op zicht. Wij zullen niet mogen achterblijven bij de andere landen in West-Europa, die met grote voortvarendheid door ingrijpende maatregelen de Struktuur van de landbouw verbeteren en daardoor hun positie op de internationale agrarische markt voortdurend versterken. Een positief standpunt van de Regering t.a.v. het meerjarenplan voor ruilverkaveling is dan ook noodzakelijk, aldus Prof. Albregts. Men heeft ons regelmatig vragen gesteld over een bekend probleem, dat zich voordoet bij de be- drijfsovergang in de land- en tuinbouw. Het be treft de vraag hoe er voor gezorgd kan worden, dat het bedrijf van de land- of tuinbouwer na zijn overlijden niet onder alle erfgenamen verdeeld wordt, doch alleen aan één hunner, of enkelen hun ner, die daarvoor het meest geschikt geacht worden, wordt toebedeeld. Aangezien zich daarbij ook een aantal problemen van financiering voordoen, hebben wij het gewenst geacht deze kwestie thans iets uit voeriger te bespreken. Misschien is het goed op te merken, dat zich hierbij uiteraard niet alleen financiële kwesties voordoen. Aan het vraagstuk van de bedrijfs- overgang in de landbouw zijn zowel belangrijke sociale aspecten (aan wie komt het bedrijf, wat ge beurt er met de andere erfgenamen als econo mische aspecten (in welke omvang is een land- en tuinbouwbedrijf exploitabel verbonden. Wij zijn van mening, dat het niet op onze weg ligt de so ciale en economische vraagstukken, welke samen hangen met de overgang van het bedrijf in de land- en tuinbouw, uitvoerig te belichten. Wij zijn ons van het bestaan van deze problemen terdege bewust, doch willen hier onze aandacht uitsluitend richten op de financiële vraagstukken. Het financieringsprobleem speelt voornamelijk een rol bij de eigenaarsbedrijven en daarom zal het grootste gedeelte van onze hieronder volgende be schouwingen aan het eigenaarsbedrijf zijn gewijd. Het beginsel van gelijkheid der erfgenamen ■TOALS men weet kent ons recht in het algemeen het beginsel, dat er een zekere mate van gelijk heid moet bestaan tussen de kinderen van de erf later. De kinderen erven allen evenveel, tenzij de erflater in zijn testament anders bepaalt. De erf later is echter niet geheel vrij om op dit punt zijn testament naar eigen goeddunken in te richten. Met name mag hij niet een of meer van zijn kin deren onterven; de kinderen hebben allen recht op een zeker gedeelte van hun versterf-erfdeel, welk gedeelte men meestal aanduidt met de term: legitieme portie. Eén andere opmerking, welke wij ter inleiding zouden willen maken, betreft de positie van de echtgenoot van de erflater. Ook deze (onverschil lig of het de vróuw of de man is) kan zekere rechten geldend maken. In de eerste plaats heeft de echt genoot, wanneer de echtgenoten in algemene ge meenschap of in een beperkte gemeenschap gehuwd geweest zijn, rechten met betrekking tot de ge meenschapsgoederen. Deze rechten kunnen hem of haar door de erflater niet ontnomen worden. Boven dien heeft de echtgenoot rechten met betrekking tot hetgeen door de erflater wordt nagelaten. Deze rechten kunnen hem of haar door de erflater wel ontnomen worden, doch allee i indien de erflater zulks in een testament bepaald heeft. Met andere woorden: de erflater heeft het recht om zijn echt genoot te onterven; de langstlevende echtgenoot heeft, in tegenstelling tot de kinderen, geen recht op een legitieme portie. Zonder huwelijksvoorwaarden en zonder testament jQUIDELIJKHEIDSHALVE willen wij hier nog even vermelden wat er gebeurt als de erflater in algemene gemeenschap gehuwd is geweest (d.w.z. zonder huwelijksvoorwaarden gemaakt te hebben) en overlijdt zonder een testament te hebben ge maakt. Als de erflater gehuwd is geweest en zijn echtgenoot hem heeft overleefd, krijgt de echt genoot de helft van het gehele vermogen; de res terende helft van het vermogen wordt verdeeld tussen de kinderen van de erflater en de langst levende echtgenoot, met dien verstande, dat ieder hunner uit deze helft evenveel ontvangt. In beginsel bestaat er gelijkheid tussen de kin deren van de erflater. Desondanks kan het gewenst worden geacht, dat het bedrijf van de overledene niet onder de kinderen versnipperd wordt, doch slechts aan een of enkelen van die kinderen toe komt, terwijl de anderen zich tevreden moeten stel len met een bedrag in geld, gelijk aan de grootte van hun portie. Wij zuil n nu eerst bespreken hoe dit verwezen lijkt kan worden, indien de erflater geen testament gemaakt heeft of andere voorzieningen getroffen heeft om dit resultaat te bereiken. Tevens zullen wij daarbij de verschillende moeilijkheden bespre ken, waarvoor men dan kan komen te staan. Daar na zullen wij de maatregelen bespreken, welke een erflater kan treffen ten einde de zojuist bedoelde moeilijkheden uit de weg te ruimen. De situatie als de erflater geen voorzieningen heeft getroffen In beginsel hebben alle erfgenamen (zowel de (Adv.) In de Raffeisen-Bode, hei orgaan van de Coöperatieve Centrale Raiffeisen Bank te Utrecht, no. 5 van 5 mei j.L, troffen wq een artikel aan over het probleem van de be drijf sovergang tengevolge van vererving in de land- en tuinbouw. Uiteraard doen zich bij dit vraagstuk, be halve de financiieringskwesties, mede belang- rijke sociale en economische aspekten voor. Vragen als: aan wie komt het bedrijf?, wat gebeurt er niet de andere erfgenamen?, in welke vorm is een land- of tuinbouwbedrijf exploitabel?, zijn daarvan slechts enige. Het artikel behandelt uitsluitend de finan ciële vraagstukken en wel in het hijzonder het financieringsprobleem bij de eigenaars- bedrijven. Daar deze beschouwingen ook voor vela van onze lezers, nu of in de toekomst van belang kunnen zijn. nemen wij het eerste gedeelte van dit artikel over terwijl in ons nummer van de volgende week het vervolg, waar in het bijzonder de maatregelen, die de erflater kan nemen, besproken worden, op genomen zal worden. Tevens wordt daarin een korte beschouwing aan de bedrijfsover- gang bij pachtbedrijven gevVljd. RED. langst levende echtgenoot als de kinderen) recht op toedeling van een zodanig gedeelte van het erfgoed, als overeenkomt met hun aandeel in de nalaten schap. Veelal zullen de erfgenamen het er echten over eens zijn, dat slechts één of enkelen van hen de boerderij (resp. het tuinbouwbedrijf) zal of zul len moeten overnemen. Er rijst dan echter een financieringsprobleem. Immers de overige erfge namen zullen in de regel alleen dan goedvinden, dat een van hen het bedrijf van de vader (of de moeder) verkrijgt, als hij hun de waarde van hun aandeel in de nalatenschap in de vorm van een geldsom voldoet. De overnemende erfgenaam zal in heel veel gevallen de nodige middelen missen om de zogenaamde „wijkende" erfgenamen (dat wil zeg gen de erfgenamen, die het bedrijf van hun ouders moeten verlaten) terstond te voldoen. Hij zal dan soms bij de boerenleenbank aankloppen om dat bedrag bij de bank te lenen. De bank zal echter niet meer kunnen doen dan haar statuten haar ver oorloven. In de statuten van de boerenleenbank staat uitdrukkelijk, dat bij door de bank onder zekerheid van hypotheek te geven leningen steeds een overwaarde aanwezig moet zijn van ten minste 1/.. gedeelte van de getaxeerd waarde der ver bonden onroerende goederen (art. 3, lid 3, van de statuten der boerenleenbank). Vaak, vooral als er veel kinderen zijn, zal het bedrag, dat de boeren leenbank aldus zal kunnen lenen, niet voldoende zijn om de overname van het bedrijf volledig tq financieren. Het gevolg hiervan zal dikwijls zijn^ dat de boedelverdeling in moeilijkheden komt. Gelukkig is dit probleem in de landbouw niet zo ernstig als de buitenstaander mogelijk geneigd zou zijn te denken. Dat komt door de grote solidari teit, die men in de agrarische kringen aantreft, in het rapport van de Commissie Landbouwkrediet, dat kortgeleden is verschenen, is berekend, dat ultimo 1957 de door de familieleden van de land bouwer of tuinbouwer verstrekte leningen een zeer belangrijk^ rol spelen bij de financiering van land en tuinbouw. Volgens de berekeningen van de Commissie beliep deze financiering per genoemde datum ongeveer ƒ940 miljoen; zij was dus in totaal belangrijker dan de financiering door de boeren leenbanken Niet altijd zal echter de geneigdheid van de zogenaamde „wijkende erfgenamen" om hun gelden niet terstond op te vorderen, aanwezig zijn. Men staat alsdan voor een probleem, waarvoor niet gemakkelijk een oplossing gevonden kan worden. Er is namelijk geen enkele wettelijke bepaling, waardoor de erfgenamen genoodzaakt zouden kun nen worden om met betaling van de waarde van hun aandeel in termijnen genoegen te nemen. In tegendeel, in beginsel hebben zij recht op toebe deling van goederen uit de boedel, zodat zij dus zelfs geen genoegen behoeven te nemen met het betalen van een geldsom ter waarde van hun aan deel. Geen overeenstemming tussen erfgenamen IN het 11 oorgaande is verondersteld, dat de erf genamen het onderling met elkaar eens zijn over de toebedeling van het land- of tuinbouwbedrijf aan een of aan enkelen hunner. Ook dat behoeft echter niet altijd het geval te zijn. Denkbaar is bijvoorbeeld, dat een deel van de erfgenamen de boerderij en de daarbij behorende landerijen zal willen verdelen en een ander deel daarentegen de mening is toegedaan, dat deze in één hand zullen moeten blijven, op grond van het feit, dat de boerderij en het daarbij behorende land slechts in de onverdeeldheid behoorlijk exploitabel zijn. Zie verder pagina 445

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1960 | | pagina 3