HET GEZINSBEDRIJF IN DE TOEKOMST
st&n Driel van Borsten
HEER OOGST MINDER KOSTEN
HOOFDDORP ZWIJNDRECHT KAMPEN GRONINGEN
02540-6241-6242 01850-7319 05292-3763 05900-24014^44575
In het Landbouwblad van 16 april 1960 gaf
de heer J. C. van Bergeyk van de Rijksland-
bouwvoorlichtingsdienst te Goes zijn visie op
het gezinsbedrijf in de toekomst. Hierop zijn
van lezerszijde enkele reakties gekomen, die
wij in bijgaand artikel hebben samengevat.
RED.
KORTE SAMENVATTING
IIET gezinsbedrijf ziet de heer Van Bergeyk als een bedrijf van 1015 ha, gemengd met overwegend
akkerbouw, waarbij het werk wordt verricht door de boer en zijn gezinsleden. De inventaris bedraagt
14.000 tot 19.000 gulden en de vaste kosten komen op 1.200 tot 1.500 gulden per ha. Het inkomen dat
de boer dan toevloeit, bestaat in hoofdzaak uit loon voor de eigen arbeidsuren plus het netto-over
schot plus de rente van het geïnvesteerde kapitaal. De voortdurende ontwikkeling van de arbeidspro-
duktiviteit maakt, dat er minder arbeidsuren op de bedrijven moeten worden gemaakt, waardoor de
kostprijs op deze bedrijven stijgt.
„En wat dan?", vraagt de heer Van Bergeyk.
Veelal wordt er op het klein bedrijf immers te
lang gewerkt. Het financiële nadeel van de uren-
vermindering wordt ten dele opgeheven doordat
ook daar de produktiviteit stijgt en daardoor het
loon per uur en dus het arbeidsinkomen niet ach
teruit gaat.
Wat betreft het aanpassingsvermogen van de
kleine ondernemer, dit zal inderdaad groot moeten
zijn, maar daar heeft het de kleine boer in het alge
meen nooit aan ontbroken.
Het overdenken van een en ander is echter niet
alleen belangrijk voor de ondernemer, die nu het
gezinsbedrijf voert, maar ook voor zijn kinderen.
Zij immers zullen moeten kiezen of het door de
ouders bereikte welstandspeil voor hen aanvaard
baar is, waarbij rekening gehouden moet worden
met de mogelijkheid, dat in hun toekomst de situa
tie wellicht geheel anders zal liggen.
eerder met de economische veroudering te maken
krijgen, maar dat hoeft niet zo ernstig te zijn.
TOT BESLUIT
ALHOEWEL het betoog van de heer Van Ber-
geyk in grote lijnen theoretisch wellicht juist
kan zijn, uit de ontvangen reakties blijkt wel (en
wij hadden niets anders verwacht) dat de betrok
kenen zelf werkend op het kleinbedrijf er geheel
anders over denken. De vermindering van het aan
tal arbeidsuren door de ontwikkelingen in me
chanisatie en ziektebestrijding zal in eerste aan
leg voor het gezinsbedrijf zeker niet ongunstig zijn.
INTENSIVEREN
SCHRIJVER ziet dan twee mogelijkheden voor
het gezinsbedrijf. De eerste is de intensivering
Van het bedrijf, dat wil zeggen overgaan op teel
ten die meer geld opbrengen, bijvoorbeeld grove of
fijne tuinbouw.
Men kan zich afvragen, schrijft een onzer lezers,
of de enorme verhoging van de produktie, die dan
in deze sektor ontstaat, nog wel voldoende afzet
mogelijkheden vindt. De bevolkingsaanwas en de
stijging van het welvaartsniveau in het westen
bieden natuurlijk goede kansen. Men moet echter
piet vergeten, dat deze problemen niet alleen voor
Zeeland of Nederland spelen, maar dat overal in
West-Europa het, gezinsbedrijf zal moeten inten
siveren om een bestaan te blijven vinden; zo het
door de heer Van Bergeyk gestelde althans juist
is.
De oppervlakte tuinbouwgewassen in Nederland
bedroeg in 1957 129.000 ha. De bedrijven beneden
de 15 ha beslaan een totaal oppervlak van rond
800.000 ha in geheel Nederland, zodat, wanneer
een belangrijk deel van de gezinsbedrijven ten dele
tot deze tuinbouw overgaat een veel grotere pro
duktie moet worden afgezet. Zal dat wel lukken,
zo vraagt deze lezer zich af?
Een andere lezer merkt op dat alhoewel de klei
gronden in het Zuid-Westen van Nederland zeer
zeker goede kansen voor de uitbreiding van tuin
bouw kunnen bieden, te meer omdat men over ge
schikte gronden, een goed klimaat en vakbekwame
arbeidskrachten beschikt, het huidige erkennings
stelsel, met de eis van 5 jaren praktijkervaring,
een belemmering van een gezonde ontwikkeling
van de tuinbouw in de weg staat. Deze schrijver is
van mening dat de prijs van de gewonnen produk-
ten wel zal aangeven in hoeverre men met de
eventuele uitbreiding voort kan gaan.
COMBINEREN EN COÖPEREREN
IYE mogelijkheden tot samenwerking worden
door de heer Van Bergeyk vervolgens opge
somd, met als voorbeeld de industrie die door fusie
en trust tot grotere produktie-eenheden gekomen
is. Een vereiste, ook voor de landbouw is, dat men
bereid moet zijn samen te werken om tot goed
kopere produktie te komen. Het „baas zijn op
eigen erf" zal dan voor een groot deel opzij gezet
moeten worden.
Dit is wel een oplossing ter verbetering van het
inkomen.
Een lezer vraagt zich af, of voor het gezins
bedrijf het middel niet erger is dan de kwaal. En
de heer K. te O. schrijft (en passant het woord
„staatsbedrijven" gebruiken, wat natuurlijk een
tikje overdreven is) „weet schrijver wel heel goed
dat het enige (is dat wel zo? Red.) aantrekkelijke
van het kleine bedrijf is, het baas op eigen erf zijn.
Dat hij daar uren voor heeft gezwoegd en dit in de
toekomst desnoods nog bereid is te doen".
De heer Van Bergeyk onderschrijft dit volkomen,
maar ziet ook dat het aantrekkelijke zal moeten
wijken voor het economisch noodzakelijke, zeker
als hij hier door zijn zelfstandigheid als onder
nemer zal kunnen behouden.
En onze briefschrijver eindigt dan met:
„Wanneer de kleine boer echter op verantwoorde
Wijze tot samenwerking bereid is, mechaniseert
wat hem past, zich coöperatief instelt waar het
•hem ten nutte kan zijn, met chemische bestrijding
tot ontlasting van zijn seizoendrukte, dan kan hij
m.i. met al deze mogelijkheden tot een meer nor
male werktijdenregeling geraken, tot stijging van
2ijn persoonlijke waarde. De concurrentie met het
grootbedrijf zal ook hij in de toekomst nog glans
rijk kunnen doorstaan".
Het is echter de mening van de heer Van Ber
geyk dat alleen in arbeidsintensieve bedrijfstakken
het klein-bedrijf de concurrentie met het groot
bedrijf kan doorstaan, waarbij het een nadeel voor
het kleinbedrijf in de land- en tuinbouwsektor is,
dat ook deze steeds kapitaalsintensiever worden.
De heer A. J. H. te W. ziet de zaak ook niet al
te somber in.
„Met wat burenhulp en een voorzichtige finan
ciering niets aanschaffen of verbouwen of de
middelen moeten aanwezig zijn kan het kleine
bedrijf best rondkomen en zal dat in de toekomst
ook wel kunnen doen".
Een belangrijk punt haalt een der briefschrijvers
aan, als hij de vaste kosten bespreekt. Hij schrijft
namelijk, en zeker niet ten onrechte, dat de af
schrijving van werktuigen op het kleinere bedrijf
over meer jaren kan lopen, omdat het werktuig
per jaar minder draai-uren heeft. Wel zal men wat
(Adv.)
SALMON BIETENROOIERS
TRIANGLE KARKKEERDERS
MARSTIG TRILTAND CULTIVAT0REN
FELLA 6RASLADERS
AGR0 AARDAPPELROOIERS
NEW HOLLAND MAAIVERHAKSELAARS
FELLA 006STMACHINES
WESTFAUA MELKMACHINES
HELA TREKKERS