Beregening van aardappelen
DE OLVEH VAN 1879
ENIGE ADVIEZEN
KORTE WENKEN
Onderzoek van water
voor beregening
LEVENSVERZEKERI N G
ZATERDAG 14 MEI 19 0 9
off.
In de droge zomer van vorig jaar zijn verschei
dene percelen aardappelen beregend. Deze berege
ning is zowel met installaties van loonwerkers uit
gevoerd, als met meestal in allerijl aangeschafte
eigen installaties. Niemand kan nu reeds zeggen
of kunstmatige beregening op normale gronden
deze zomer veel zin zal hebben. Toch krijgt men
sterk de indruk, dat in enkele streken op de zee
kleigronden verschillende telers tot beregening
zullen overgaan, zodra een droogteperiode voor
komt. Voor deze personen is dit artikel bestemd.
RENTABILITEIT VAN BEREGENING
BIJ beregening op aardappelen doen zich ver
schillende vragen voor, waarop nog geen ant
woord kan worden gegeven. De meest belangrijke
vraag is wel of beregening op aardappelen renda
bel is. Het zal een ieder duidelijk zijn, dat deze
vraag niet met ja of neen is te beantwoorden. De
rentabiliteit van de beregening wordt, uiteindelijk
bepaald door de hierdoor verkregen opbrengstver
meerdering en de gemaakte kosten.
Over de opbrengstverhoging door beregening is
in ons land zeer weinig bekend. Bij vroege aard
appelen (Eerstelingen) op kleigronden kan zelfs
in een normaal voorjaar beregening in mei en juni
de opbrengst sterk verhogen. (In twee proeven in
1953 en 1954 gaf 120 mm toegediend water een op
brengstverhoging van resp. 40 en 30 Er zijn
geen betrouwbare gegevens over opbrengstver
hogingen bij eetaardappelen en pootaardappelen
bekend.
Op enige bedrijven worden nu reeds een aan
tal jaren pootaardappelen beregend. Volgens
deze telers is ook op kleigrond, vooral wanneer
deze grond aan de zware kant is, beregening
rendabel. Dit houdt evenwel niet in, dat bere
gening ook op vele andere bedrijven economisch
verantwoord zou zijn. Zolang ons niet meer
betrouwbare gegevens ter beschikking staan,
lijkt het ons verstandiger deze vraag onbeant
woord te laten.
ERVARINGEN IN 1959
IN de abnormaal droge zomer van 1959 heeft
kunstmatige beregening in het algemeen een
grote opbrengstverhoging gegeven. Hoewel men
er doorgaans te laat mee is begonnen zodat het
grootste effect meestal nog niet is verkregen
is het ontstaan van doorwas door deze min of meer
te late beregening meegevallen. Natuurlijk mag
men het nut van kunstmatig beregenen niet uit
sluitend bepalen aan de hand van ervaringen die
in een dergelijke abnormaal droge zomer zijn ver
kregen; wel moet worden opgemerkt, dat in zo'n
zomer een groot deel van de aanschaffingskosten
van een beregeningsinstallatie al direct is terug
verdiend. Bij de pootaardappelen is niet alleen de
opbrengst van belang, maar ook de gezondheids
toestand. Wat dit laatste betreft waren de ervarin
gen in 1959 zeer ongunstig.
Door onderzoekingen van dr. Beemster is aan
het licht gekomen, dat een naar binnen gebracht
virus zich in een jong aardappelblad veel sneller
ontwikkelt dan in een oud blad. Een plant met oud
loof wordt dus veel minder gemakkelijk met virus
besmet dan een plant met vele jonge blaadjes. Men
noemt dit ouderdomsresistentie.
WAT is er nu gebeurd op de beregende percelen?
Men is veelal met beregenen begonnen, toen
het gewas al behoorlijk last had van de droogte.
Door het toegediende water ging het gewas weer
volop groeien, zodat eind juni een dergelijk per
ceel er prachtig uitzag. Omstreeks die tijd kwamen
echter ook de bladluizen massaal opzetten. De kans
op besmetting met virussen werd daardoor zeer
groot, vooral op die percelen waar het loof volop
in de groei was (jonge blaadjes). Op de niet be
regende percelen waren, door veel minder sterke
loofgroei (ouderdomsresistentie), de besmettings
kansen veel geringer. Bij de nacontröle is dit ook
wel duidelijk gebleken.
Het is van grote betekenis, dat de pootgoed-
telers de les van 1959 niet vergeten.
door Dr Ir D. E. VAN DER ZAAG
Rijkslandbouwconsulent voor Aardappelen
Deze adviezen zijn uitsluitend bestemd voor
telers die van mening zijn dat beregening op aard
appelen rendabel is. We willen met deze adviezen
niet graag de indruk wekken, dat wij ook van
mening zijn dat beregening moet worden aanbe
volen.
TIJDSTIP EN HOEVEELHEID
DIJ beregening wordt dikwijls de fout gemaakt,
dat men er te laat mee begint. Zodra de grond
onder in de rug droog begint te worden, moet men
al beginnen. Hoe droog de grond mag worden,
heeft men op de droogtegevoelige gronden wel zo
ongeveer uitgezocht; voor de klei- en zavelgronden
zijn voor Nederlandse omstandigheden geen gege
vens beschikbaar. Zolang we niet meer weten, zou
men de volgende methode kunnen toepassen. Zodra
het gewas iets donkerder gaat worden, bepaalt
men op de tast de vochtigheid van de grond onder
in de rug. Men gaat daarna terstond over tot be
regening, terwijl de volgende behandeling moet
worden toegepast juist voordat de grond weer
zo droog is. Per keer moet men minstens 20 mm
water geven. In uitgesproken droogteperioden kan
men zelfs in vele gevallen beter tot 40 mm water
gaan. Om te voorkomen dat de grond dichtslaat,
moet men een matig langzame beregening toepas
sen (ca. 10 mm water per uur). Op gevoelige
gronden, en vooral als het gewas het land nog niet
vol heeft, kan men beter nog langzamer beregenen.
ZOUTGEHALTE
EEN belangrijk punt is ook dat wordt nagegaan
hoe hoog het zoutgehalte van het te gebruiken
water is. Hoewel hierover geen nauwkeurige ge
gevens bekend zijn neemt men aan, dat voorzich
tigheid is geboden als het water meer dan 1 gr.
zout per liter bevat. Geeft men in een zomer, aan
een perceel 60 mm water met een zoutgehalte van
0,1 1 gram per liter) dan wordt 600 kg keu
kenzout op dat perceel gebracht. De invloed van
deze hoeveelheid zout op de structuur van de
grond moet men niet onderschatten.
BESMETTING MET VIRUSZIEKTEN
VOOR pootgoedtelers is het van belang te weten,
of de in 1959 ervaren ongunstige invloed van
beregening op de gezondheidstoestand van de
poters is te ontgaan. Iedere pootaardappelteler, of
hij zijn aardappelen beregent of niet, zal moeten
streven naar een vroeg ontwikkelend gewas, dat
omstreeks eind juni en in juli niet meer in het
loof groeit. Door bepaalde teeltmaatregelen (voor-
kiemen, bemesting) is dit in de hand te werken.
Ook door middel van kunstmatige beregening kan
men hier iets aan doen.
De bedoeling is, dat het gewas direct na op
komst zeer vlot groeit. De vochtvoorziening
moet dan optimaal zijn. Men zal dus vooral bij
pootaardappelen vroeg met de beregening moe
ten beginnen. Tot ongeveer half juni moet men
blijven zorgen, dat het gewas voldoende vocht
heeft.
(Op gronden, waar de aardappelen te sterk in
het loof kunnen groeien moet men evenwel niet re
royaal met het water omspringen.) Na half tot eind
juni moet de loofgroei ophouden; het loof moet min
of meer oud zijn (ouderdomsresistentie) zodra de
zomervluchten van de bladluizen dreigen te komen.
Daarom moet men na half juni de beregening zeer
voorzichtig toepassen. Wanneer hierdoor nieuwe
loofgroei zou ontstaan, moet men er zeker mee
ophouden.
Beregening op pootaardappelen behoeft niet on
gunstig te werken op de gezondheidstoestand van
het gewas. Een goed uitgevoerde beregening kan
hierop zelfs gunstig werken, indien men zich aan
de hierboven beschreven regels houdt.
irOORAL nu er zelfs in uitgezet pootgoed voor
V selektie nogal wat zieke planten zullen voor
komen, is het besmettingsgevaar door luizen nog
groter dan anders. Een bestrijding met een syste-
misch middel doodt de luizen. De eerste
behandeling moet plaats hebbenzodra 75 a 90
van de planteri bovenstaat. De tiveede behande
ling moet 12 a 14 dagen na de eerste bespuiting
gebeuren. y
rjEEFT U dit voorjaar de moderne aardappel-
verpleging toegepast? In dit geval kunt U de
aardappelen na opkomst tot een lengte van 15
cm met een onkruidegge bewerken. Langzaam
rijden is nodig, daar anders de planten be
schadigd worden. Pas als de aardappelstengels
15 cm lang zijnkunt U weer gaan aanaarden.
D ESCHIKKEN Uw kalveren in de weide over
een schuilhok? Deze zijn voor jongvee on
misbaar. Bij koude natte nachten en zeer heet
weer moeten ze binnen kunnen. Omdat voor het
tegengaan van ziekte-infekties wekelijks om-
scharen nodig is, voldoet een verplaatsbaar hok
het beste.
Tf OORAL in het voorjaar ziet men koeien in
r het grasland veelvuldig gebruik maken van
opgehangen likstenen. De moeilijkheid is dikwijls
het goed ophangen. Het touw breekt regelmatig
door het zout roest de draad of ijzeren paal
waaraan ze opgehangen zijn. Een oude giet
ijzeren- of stenen pot voldoet hierbij nog het
beste.
t\E laatste jaren is hier en daar nogal eens op
een schraal gewas gespoten met ureum, in de
praktijk ziet rruen zelden van deze bespuitingen
een duidelijk resultaat. Zelden wordt een te
schrale stand van een gewas veroorzaakt door
gebrek aan stikstof. Meestal is deze een gevolg
van een verkeerde struktuur, die in dit stadium
niet meer te verhelpen is.
|)E gevolgen van de droge zomer van 1959 en het
V daarop volgende droge winterseizoen doen zich
in het bijzonder bij de tuinbouw in steeds ster
kere mate gevoelen. Ook in de boomgaarden is het
erg droog, terwijl beregenen ook wordt toegepast
ter bestrijding van de nachtvorst. Dit water is niet
alleen bedoeld als „drinkwater'' voor de bomen,
doch ook nodig voor voedseltransport in de grond.
Dit voorjaar is er namelijk een minimale hoeveel
heid regen gevallen, waardoor de gegeven mest
stoffen in de bovenlaag opgehoopt zijn gebleven.
Door een flinke hoeveelheid water zullen deze
beter binnen het bereik van plantenwortels komen.
VEELAL AANGEWEZEN OP GRONDWATER.
11 ANGEZIEN de waterstand in sloten en kanalen
in vele streken laag is, kan soms moeilijk over
water beschikt worden. Dan is men zonder meer
aangewezen op grond- oftewel nortonwater.
Een moeilijkheid voor de fruitteler daarbij is,
dat dit nortonwater in veel gevallen niet geschikt
is voor beregening vanwege het te hoge gehalte
aan ijzer, waardoor de kwaliteit van de vruchten
niet onbelangrijk kan verminderen. In zo'n geval
zal men moeten overgaan tot bevloeiing, althans
er voor zorgen dat het water niet op de bladeren
en vruchten van de bomen terecht komt.
Het is mogelijk om het beschikbare water op het
gehalte aan ijzer te laten onderzoeken. Het onder
zoek wordt verricht door het Bedrijfslaboratorium
voor Grond- en Gewasonderzoek, Mariëndaal te
Oosterbeek.
De kosten voor het ijzeronderzoek ten behoeve
van de fruitteelt zijn 11,50 per monster. De on»
derzoekduur is enkele dagen.
HET MONSTERNEMEN.
IN zijn algemeenheid kan gesteld worden,-dat de
monsters genomen worden door de monsterne
mer van het Bedrijfslaboratorium voor Grond- en
Gewasonderzoek. Voor watermonsters is het ook
mogelijk dit zelf te doen. Voor het onderzoek op
alleen ijzer is één liter water nodig. De fles, waarin
dit water wordt verzonden, moet vooraf zeer goed
worden gereinigd. Wenst men bovendien onderzpek
op het totaal zoutgehalte, kalk, chloor enz., dan is
het noodzakelijk om twee liter water in te zenden.
De kosten voor dit onderzoek zijn dan uiteraard
hoger. De monsternemer licht u desgewenst gaar
ne in over de kosten van het onderzoek.
(Advertentie).
KORTENAERKADE 1. S-GRAVE
NH AGE BIJKANTOREN: AMSTERDAM, ARNHEM, EINDHOVEN, 'S-GRAVENHAGE, GRONINGEN, ROTTERDAM, UTRECHT