Watervoorziening
van akkerbouwgewassen
U,T het jaarverslag van de Gewestelijke Raad
voor Zeeland van het Landbouwschap over
1959 blijkt wederom dev ete aktiviteiten, die dood
de Raad ten behoeve van land- en tuinbouw ont
wikkeld werden:
339
CONSUMENTENBOND
EN LANDBOUW
TUINBOUWCOMMISSIE
THOLEN
JAARVERSLAG
GEWESTELIJKE RAAD
VOOR ZEELAND VAN HET
LANDBOUWSCHAP
Z
ZATERDAG 30 APRIL 1060
QP de door de Consumentenbond georganiseerde
dag toonde Dr. Mansholt op duidelijke wijze
aan, dat de stijging van de prijzen voor levens
middelen in het geheel niet aan de boeren geweten
kan worden. Uit de in zijn betoog gegeven cijfers
bleek, dat het tegenovergestelde het geval was.
In ons land zijn de prijzen van de voornaamste
landbouwprodukten af-boerderij in de jaren 1953
—1959, uitgedrukt in indexcijfers, gedaald van 100
tot 98. Daarentegen zijn de prijzen van levensmid
delen voor de consument in dezelfde periode ge
stegen van 100 tot 117 en de prijzen van verwar
ming en verlichting van 100 tot 124. Ook de prij
zen van de door de boer gebruikte materialen en
werktuigen enz. geven een stijging te zien van 100
tot 106.
Dr. Mansholt meende dan ook dat hier een be
langrijke taak tot onderzoek voor de Consumen
tenbond lag. Een suggestie, die wij ten volle kun
nen ondersteunen.
|N verband met de steeds groeiende belangstel
ling voor de tuinbouw op het eiland Tholen
werd op initiatief van het Kringbestuur van Tho
len door de voorzitter van de 'Kring, deth eer A. J.
Groenewege, de tuinbouwcommissie Tholen geïn
stalleerd. Als voorzitter van deze commissie is de
heer P. C. J. Steendijk te Stavenisse benoemd, ter
wijl de heer M. Neele Jr., eveneens te Stavenisse,
als secretaris optreedt.
Genoemde commissie zal alle vraagstukken die
op het gebied van de tuinbouw betrekking hebben,
ook die van het vakonderwijs, behandelen. Voor
een goede binding met het Kringbestuur is zorg
gedragen doordat de voorzitter en één der leden,
de heer J. C. J. van de Berge in het Kringbestuur
opgenomen zijn. Een initiatief dat ook in andere
delen van Zeeland navolging verdient.
De regeling van een bevredigende vergoeding
voor schade aan gewassen en veestapel in de om
geving van de Superfosfaatfabriek Sas van Gent,
liet streven om voor de verdrogende gronden rond
<le Braakman een oplossing te vinden, de bezwaar
schriften inzake uitbreidingsplannen van verschil
lende gemeenten, de schadevergoedingen bij de
verbreding van het kanaal TermeuzenGent zijn
hier slechts enkele voorbeelden van. Het verslag
bevat te veel bijzonderheden om in dit kort bestek
te kunnen behandelen. Wel zouden wij nog willen
vermelden de in 1959 gevoerde hulpaktie voor de
door de droogte getroffen gebieden met als resul
taat een schenking van 250.000,liet advies tot
oprichting van een Waarborginstituut voor de
Tuinbouw, het overleg inzake het tracé van de door
de provincie geplande wegen en over vergoedin
gen in de herverkavelingsgebieden Walcheren.
Met deze willekeurige greep uit dit jaarverslag
willen wij deze keer volstaan.
Ir. J. F. JANSEN te Tuikwerd over:
UET is bij de watervoorziening en -behoefte van de gewassen zo, dat de praktijk*
ervaring te allen tijde nog de doorslag geeft, waarbij alle mogelijke ingewikkelde
wetenschappelijke betogen alleen maar trachten het in de praktijk gevondene te
bewijzen. Het is alleen omdat ik het voorrecht had met de „waterproblemen" onder
de meest uiteenlopende omstandigheden nauw in aanraking te zijn gekomen dat ik het
waag hierover iets te berde te brengen. Het zij nogmaals herhaald dat in het navolgende
de cijfers slechts zeer globaal zijn, terwijl niet in details zal worden getreden. Vele
factoren zullen worden verwaarloosd.
Van 1 oktober 1959 tot 1 februari 1960 is 249 mm
regen gevallen. Rekenen wij hierbij 20 mm voor
maart dan komen wij op rond 27Ó mm.
DE WINTERTARWE
BEKIJKEN wij wintertarwe dan zal er tot 1 april
1960 via grond en via gewas 110 mm zijn ver
dampt. Blijft een saldo van 160 mm. Er zal natuur
lijk water verloren zijn gegaan via scheuren,
drains, sloten (ingewaaide sneeuw). Doch groot is
dat deze herfst en winter niet geweest en voor het
gemak nemen wij aan dat deze verliezen zijn ge
compenseerd door condensatie uit de atmosfeer en
aanvulling uit de ondergrond.
Klei- en zavelgronden in goede cultuurtoestand
kunnen ongeveer 25 van hun volume aan voor
de plant opneembaar water (owv) vast houden.
Dit betekent per dm grond 25 mm water (regen).
Van dergelijke gronden kregen wij de volgende in
druk. De bovenste 60 cm heeft een vochtgehalte
van 5075 van het owv, gemiddeld 60 90
mm water. De laag van 60100 cm heeft een
vochtgehalte van 60—90 van het owv, gemiddeld
75 75 mm water. Op land waar suikerbieten
in november 1959 zijn gerooid schijnt deze laag iets
droger. Beneden 1 meter is de grond behoorlijk
vochtig, zeker 70100 van het owv. Bij een lich
te ondergrond met een geringer waterhoudend
vermogen is de grond bijkans verzadigd. Al deze
waarnemingen slaan op gronden met een grond
waterstand, zo hier al van kan worden gesproken,
van meer dan 1.50 ro^nclefciret rhaaivekl. Dè onder
grond bevat dus behoorlijk veel Avater; in vele ge
vallen dicht bij het verzadigingspunt, hetgeen klopt
met de waarnemingen in •dè nawinter dat de bui
zen soms een weinig begonnen te lopen. Het is niet
noodzakelijk dat een lage grondwaterstand, zich
o.a. openbarend in droge grachten en sloten, per se
moet samen gaan met een droge ondergrond. In
de meeste landbouwstreken ter wereld zit het
grondwater trouwens veelal meters diep; men be
hoeft alleen maar te denken aan de landbouw in
heuvel- en bergachtige streken, aan de savannen
en steppen.
UET is de afgelopen herfst en winter zo geweest
dat de wateraanvoer meestal niet voldoende
was om het verzadigingspunt van de grond te over
schrijden, waardoor aanvulling van het grondwater
veelal gering of nihil was.
De grondlaag van 01 meter bevatte dus per
1 april van dit jaar plm 165 mm water. Dit komt
tamelijk wel overeen met het berekende getal uit
regenhoeveelheid en verdamping, indien wij aan
nemen dat per 1 oktober 1959 de bovenste meter
grond weinig of geên voor de plant opneembaar
water meer bevatte.
De werkzame worteldiepte voor wintertarwe is
1.20 meter, d.w.z. dat er op deze diepte nog een
behoorlijk aantal wortels worden aangetroffen. De
laag 1 1.20 m bevat 45 mm voor de plant opneem
baar water. Totaal had de wintertarwe dus per 1
april I960 plm 210 mm water ter beschikking. De
gemiddelde regenval van 1 april 1 augustus is
235 mm. Voor de wintertarwe zal dus bij een nor
male hoeveelheid neerslag 445 mm water beschik
baar zijn. Eenvoudigheidshalve nemen wij aan dat
na 1 april alle verdamping via het gewas plaats
vindt en verdamping die niet aan het gewas ten
goede komt en ander waterverlies door conden
satie (dauw) en aanvulling uit de ondergrond wor
den gecompenseerd.
PEN wintertarwegewas van 4500 kg korrel en
6000 kg stro bevat plm 9000 kg droge stof. Wij
nemen als waterverbruikscoëfficiënt voor tarwe
500 aan d.w.z. dat 500 kg water nodig is om 1 kg
droge stof te vormen. De coëfficiënt kan vrij sterk
in 'vaarde schommelen afhankelijk van veie fac
toren bijv. klimaat, variëteit. Heeft de plant over
vloed van water tot zijn beschikking dan is hij
royaal, heeft hij weinig water dan produceert hij
zuiniger. Ook de bemesting kan van invloed zijn.
Stol dat op 1 april reeds 500 kg droge stof was ge
vormd dan blijft er nog 8500 kg te produceren over.
Hiervoor is nodig 425 mm water. Wij hebben dus
nog een speling van 25 mm afgezien van eventuele
aanvulling uit de ondergrond.
In het Groninger Landbouwblad van 22
april j.l. beantwoordt Ir. J. F. Jansen de
vraag of een beregeningsinstallatie voor
akkerbouwgewassen op klei- en zavelgron
den met een behoorlijke struktuur, rende
rend zal zijn. Schrijver komt tot de conclusie
dat dit niet het geval is. Hoewel de gegeven
cijfers over regenval en grondwaterstand op
de provincie Groningen zijn gebaseerd, leek
ons de becijferingen over watervoorziening
en waterbehoefte ook voor onze lezers
interessant.
De schrijver tekent bij zijn artikel aan, dat
de waarde van alle cijfers betrekkelijk is,
zo gauw men gaat werken met termen als
waterverbruikscoëfficiënt, kritisch vochtge
halte, watercapaciteit enz. Het klimaat, de
grondsoort, het gewas, de cultuurtoestand
van de grond, om maar enkele faktoren te
noemen, geven sterk schommelende waarden.
Wanneer wij niet abnormaal droog weer krijgen
behoeven wij ons niet ongerust te maken voor de
wintertarwe. Integendeel. Iedere plant heeft een
maximum opbrengst bij bepaalde vochtigheid van
de grond. De huidige vochtverdëling in de grond is
voor tarwe welhaast ideaal.
DE SUIKERBIETEN
PEN van onze meest waterbehoevende akkerbouw-
gewassen zijn de suikerbieten. De regenval en
verdamping in de maand april tegen elkaar weg-
rekenend hebben wij per 1 mei in de bovenste
grondlaag van 1 meter voor de plant beschikbaar
plm 180 mm water. De zwarte grond voor voor
jaarsgewassen bevat meer water dan die bezet met
wintergewassen daar uit de laatste de wateront-
trekking door verdamping groter is. De werkzame
worreldiepte van de suikerbiet gaat tot 1.50 m. In
totaal heeft de suikerbiet per 1 mei 1960 dan te
zijner beschikking plm 290 mm water. Gemiddelde
regenval van 1 mei15 oktober 370 mm. Totaal
beschikbaar 660 mm. Een oogst van 45 ton suiker
bieten en 30 ton loof bevat plm 17.250 kg droge
stof. De waterverbruikscoëfficiënt is ongeveer 400.
Een dergelijke suikerbietenoogst heeft dus nodig
690 mm water. Wij komen dus bij een normale
neerslag plm 30 mm te kort, die alleen maar uit de
ondergrond van beneden 1.50 m kan worden aan
gevuld.
Voor suikerbieten is de kans dat het water de
limiterende factor voor een maximum opbrengst
zal zijn niet denkbeeldig. Bovendien heeft de sui-t
kerbiet voor een maximum produktie een hoger
vochtgehalte nodig dan wintertarwe. Zoals nu het
watergehalte in de eerste meter grond lijkt mocht
deze voor suikerbieten wel iets hoger zijn.
Toch is al met al bij een normale regenval er
voldoende water in de grond om een goede suiker-*
bietenoogst mogelijk te maken.
O kan men voor vele gewassen min of meer
hypothetische berekeningen op touw zetten.
De algemene indruk is dat de grondslag voor
behoorlijke opbrengsten aanwezig is en dat bij
een gemiddelde regenval de kans op goede op
brengsten groot is. Op gronden met een goede
struktuur is beregenen of irrigeren voor akker-i
bouwgewassen overbodig.
Gronden in een slechte cultuurtoestand heb
ben altijd of overlast of gebrek aan water. De
remedie hiervoor is in de eerste plaats het ver-»
beteren van de struktuur.
Op het ogenblik 14 april is de opbouw van
het weer dusdanig dat er een kansje bestaat
dat velen binnen niet te lange tijd droog weer
weer op prijs zullen stellen.
Sinds hij zich vestigde snelt de boer heen en
weer tussen de tempels van Pluvius en Helius.