VOOR DE PRAKTIJK
313
Fruitteelt
Bestrijding van de Pere- en Pruimezaagwesp
De Pereknopkever
Bestrijding
van de Bessenbladwesp
WIJ ONTVINGEN:
REGULERING IMPORT
SLACHTPAARDEN GEWENST
ZATERDAG 16 APRIL 1960
De Plantenziektenkundige Dienst deelt de fruittelers mede dat de bestrijding van de pere- en
pruimezaagwesp binnenkort weer aandacht gaat vragen. Deze zaagwespen verschijnen tijdens de bloei
der fruitgewassen. Zij zetten hun eieren af in het kelkweefsel. De uit deze eieren komende larven maken
een gang naar het inwendige der jonge vruchten en vreten deze uit. Daarna kan een tweede, derde en
soms vierde vrucht worden beschadigd. Deze insekten dienen in het larvestadium te worden bestreden.
Het bestrijdingstijdstip hangt ten nauwste samen met het tijdstip waarop de larven (bastaard
rupsen) uit de eieren verschijnen. Dit tijdstip dient men aan de hand van eigen waarnemingen vast
te stellen.
In het onderstaande worden enkele nadere aanwijzingen gegeven met betrekking tot het herken
nen van de aantasting en de bestrijding van deze insekten.
PEREZAAWESP
/■^P de scheiding van kelk en vruchtbeginsel is op
de plaats waar een ei werd afgezet, een dui
delijke verhevenheid zichtbaar. Bij doorvallend
licht zijn de eieren duidelijk te zien, hetgeen het
vinden van deze aantasting vergemakkelijkt.
De perezaagwesp maakt geen oppervlakkige
gang in de vrucht, zodat kurkbanden, zoals die bij
appel voorkomen, bij peer ontbreken. De larven
verschijnen in het algemeen reeds tijdens de na
bloei of direct na de bloei. In verband hiermee zal
men dikwijls reeds tijdens de bloei der peren be
strijdingsmaatregelen moeten nemen, zulks in
tegenstelling tot de bestrijding van de appelzaag-
wesp, die in het algemeen na de bloei wordt uitge
voerd. Het juiste bestrijdingstijdstip van de pere
zaagwesp is kort voordat de eerste larven uitkomen
of zodra men de eerste larven waarneemt, d.i. tijdens
bloei of nabloei of direct na de bloei. De bestrij
ding kan geschieden door een bespuiting met 80 g.
lindaan-spuit-14 °/o, 60 g. dieldrin-25 ®/o of 200 g.
thiodaan, of rnet 60 g. parathion-spuitpoeder-25 °/o,
75 g. diazinon-spuitpoeder 20 °/o, 200 g. malathion-
spuitpoeder 25 of proefsgewijs met 100 g. Rogor
per 100 1. water of met overeenkomstige hoeveel
heden van produkten met een ander gehalte aan
werkzame stof.
Lindaan, dieldrin en thiodaan worden verspoten
kort voor het uitkomen der eerste larven; dit tijd
stip ligt bij de perezaagwesp meestal tijdens de volle
bloei van de late rassen. Parathion, diazinon, ma-
lathion en Rogor worden verspoten zodra de eerste
larven uitkomen. De bespuiting vóór het uitkomen
van de eerste larven met de daarvoor genoemde
middelen geeft over het algemeen een beter resul
taat dan een bespuiting zodra men de eerste larven
waarneemt. Dit wordt veroorzaakt* door het feit,
dat de jonge larven slechts korte tijd bereikbaar
zijn voor bestrijdingsmiddelen en dat de bereik
baarheid slechter wordt na verloop van tijd, ener
zijds door het naar binnen dringen van de larven,
anderzijds door afsluiting van de keikholte door
verwelkte bloemblaadjes e.d.
Treedt kort na het eerste bestrijdingstijdstip een
langdurige koude-periode in, dan kan later nog een
belangrijke eiafzetting op de nabloei plaatshebben,
waartegen nog een bespuiting nodig is. Aangezien
tegen dit insekt dikwijls reeds tijdens de bloei moet
worden gespoten, dienen de bespuitingen bij voorr
keur in de avonduren te worden uitgevoerd ten
einde vergiftiging van bijen te voorkomen. Thiodaan
is in dit opzicht minder gevaarlijk dan lindaan en
dieldrin.
Bij tussen- of onderteelten
TNDIEN tussen- of onderteelten aanwezig zijn,
waarvan de opbrengst voor dierlijke of mense
lijke consumptie is bestemd, dient men er rekening
mee te houden dat de bespuiting niet binnen een
bepaalde tijd vóóf de oogst van deze tussen- of
onderteelten mag worden uitgevoerd in verband met
de giftigheid van de middelen. Deze zg. veiligheids
termijn bedraagt voor dieldrin 6 weken, thiodaan
4 weken, parathion en Rogor 3 weken, lindaan 2
weken, diazinon 10 dagen en malathion 4 dagen.
Deze veilighexdstermijnen betreffen alleen de toe
passing bij buitenteelten.
Bij alle middelen dient men veel vloeistof te ge
bruiken.
De hiervoor vermeldde hoeveelheden zijn geba
seerd op het gebruik van een „gewone" spuitappa
ratuur. Ook snelspuiten en vernevelen is mogelijk,
mits zorgvuldig wordt gewerkt. Men dient dan een
aan het geringere vloeistofgebruik evenredig ho
gere concentratie van de middelen te gebruiken
(b.v. een 10-voudige dosis bij nevelen van 200 1/ha).
Indien na de eerste bespuiting toch nog nieuwe
aantasting wordt waargenomen, kan het wenselijk
zijn een tweede bespuiting uit te voeren op het
tijdstip dat de larven de vruchten verlaten en
overlopen naar andere vruchten. Dit tijdstip dient
men door waarnemingen vast te stellen. Tegen deze
z.g. overlopers kan alleen gebruik worden gemaakt
van parathion, diazinon, malathion en proefsgewijs
van Rogor.
PRUIMEZAAGWESP
J^E eieren worden afgezet in de kelkslippen of in
de basis daarvan. Deze plaatsen zijn zichtbaar
als bruin- tot zwartgroene stippen. De opperhuid
!S bier enigszins gespannen, doch zinkt weer in,
zodra het ei is uitgekomen. De pas gezette vrucht
jes vertonen dan een zwart vlekje.
Het juiste bestrijdingstijdstip van de pruimezaag
wesp ligt in de periode tussen het af bloeien der
pruimen en hel uitkomen der eerste larven. De be
spuiting dient dus pas na de bloei te worden uit
gevoerd. Men kan hierbij gebruik maken van de
zelfde middelen als hiervoor bij perezaagwesp zijn
aangegeven. Hiervan worden lindaan, dieldrin en
thiodaan verspoten kort vóór het uitkomen der
eerste larven, d.i. tijdens het af bloeien der pruimen;
parathion, diazinon, malathion en ev. Rogor wor
den verspoten zodra de eerste larven verschijnen,
dus na de bloei.
T"\E larven van de pereknopkever kunnen thans in
de gemengde knoppen van de peren worden
aangetroffen. Deze knoppen worden uitgevreten
en lopen dus niet uit. Plaatselijk kan hierdoor soms
aanzienlijke schade ontstaan.
Een bestrijding van deze plaag op dit moment is
niet mogelijk. Men kan de kevers echter goed be
strijden zodra ze in het voorjaar uit de knoppen
tevoorschijn zijn gekomen, doch vóór ze in zomer
rust gaan. Deze periode valt in het algemeen om
streeks eind mei/begin juni. Tegen die tijd volgt
nog een nader bericht.
Men heeft nu echter de gelegenheid te bepalen
of men t.z.t. in de eigen boomgaard een bespuiting
tegen deze kever moet uitvoeren of niet.
Daartoe dient men thans na te gaan of en in
welke mate de pereknopkever op het bedrijf aan
wezig is door zoveel mogelijk knoppen van pere
bomen te controleren. In aangetaste knoppen treft
men crême-kleurige larven aan. Bij waarnemingen
in een later stadium (bloei) is verwarring mogelijk
met larven van de appelbloesemkever, die zich
eveneens in knoppen van perebomen kunnen bevin
den. Deze vindt men echter in de afzonderlijke
bloemknoppen in tegenstelling met die van de pere
knopkever, die men uitsluitend in de gemengde,
knoppen aantreft.
TXE Plantenziektenkundige Dienst wijst er in be-
richt no. 1380 de bessentelers op, dat op enkele
plaatsen in ons land reeds eitjes van de besseblad-
wesp zijn afgezet. Men kan deze eitjes in rijen langs
de nerven aan de onderzijde van de bladeren van
kruisbesse- en ook van aalbessestruiken aantreffen.
Binnenkort verschijnen uit deze eitjes de larven
(bastaardrupsen) van de bladwespen. Deze larven
zijn grijsachtig groen met zwarte stippen. Aanvan
kelijk vreten zij ronde gaatjes in het blad, later
vreten zij de bladeren van de rand af geheel op. Op
deze wijze kunnen zij vooral kruisbesse-, maar ook
aalbessestruiken in korte tijd geheel kaal vreten.
VTOOR de bestrijding van de bastaardrupsen kan
men, zodra zij worden waargenomen, gebruik
maken van DDT. Men kan dan spuiten met 150 c.c.
DDT-emulsie, of emulgeerbaar produkt-25 of met
200 gr. DDT spuitpoeder-25 °/o per 100 1. water of
met overeenkomstige hoeveelheden van produkten
met een ander gehalte aan werkzame stof, of stui
ven met DDT-stuif. De emulsies verdienen in ver
band met de langere werkingsduur de voorkeur.
Aangezien DDT in verband met de giftigheid op
voor consumptie bestemde gewassen niet binnen 4
weken vóór de oogst mag worden verspoten, kan de
tweede generatie larven van de bessebladwesp niet
met DDT worden bestreden. Mocht het nodig zijn
tegen deze generatie bestrijdingsmaatregelen te ne
men, dan zal men dus van een ander bestrijdings
middel gebruik moeten maken. Hiervoor is për-
thane te gebruiken in een hoeveelheid van 200 g.
per 100 1. water. Ev. kan men ook 100 g. Dipterex
80 gebruiken. Beide middelen mogen tot 10 dagen
vóór de oogst worden toegepast. De opgegeven hoe
veelheden gelden voor het gebruik van een „ge
wone" spuitapparatuur. Ook nevelen of snelspuiten
is mogelijk, mits zorgvuldig wordt gewerkt* Men
dient dan een aan het geringere vloeistofgebruik
evenredig hogere concentratie van de middelen te
gebruiken (b.v. een 10-voudige dosis bij nevelen
van 200 L ha>
„Het Thomasmeel" no. 18. hi het maartnummer
van „Het Thomasmeel", behandelt Ir. F. H. B.
Vermeulen van het Bedrijfslaboratorium voor
Grond- en Gewasonderzoek te Oosterbeek de
vruchtbaarheidstoestand van de grond in een
45-tal ruilver kavelingsgebieden. Met behulp
van een tabel en gekleurde kaarten wordt aan
getoond dat de fosfaat-, kalk- en kalitoestand
in verschillende ruilverkavelingen nog veel te
wensen overlaat.
Belangstellenden kunnen dit nummer van „Het
Thomasmeel" gratis verkrijgen door hun naam
en adres op te geven aan de redactie van dit
orgaan: Hamelakkerlaan 40 te Wageningen.
Jaarverslag 1959 Centrum voor Rationele be
drijfsvoering op de Zuidhollandsc Eilanden
(C.E.R.B.E.), Wijnstraat 170 Dordrecht). In dit
verslag wordt de mechanisatie van een groot
aantal werkzaamheden behandeld. Ook is de
nodige aandacht aan de organisatie van de ar
beid geschonken (prijs f 2,
P.A.W. no. 9. Over het snijden van pootaard-
appelen, maart 1960, door Ir. A. J. Reestman,
A. Schepers en Dr. J. C. Mooi.
Ziekten en beschadiging van landbouwgewassen
en hun bestrijding, 3e druk, door Ir. W. B. R.
Verhoeven en herzien door Ir. H. J. de Bruyn.
(prijs f6,90 Uitgeverij H. Veen Zonen te
Wageningen). Hoewel in de opzet van het boek
niets veranderd is, werd de inhoud op ver
schillende plaatsen ingrijpend gewijzigd. Ge
zien de snelle ontwikkeling van de plante-
ziektenbestrijding met chemische middelen,
werden veel bestrijdingsadviezen gecorrigeerd
en veelal geheel opnieuw geformuleerd. Ook
werden de nieuwste resultaten van het onder
zoek over de levenswijze van diverse ziekte
veroorzakers opgenomen.
Een uitstekend boek, zowel als leerboek voor de
landbouwscholen als naslagwerk voor de prak-
tijk.
Jaarverslag 1959 van het Landbouw Coöperatie
Centrum voor Zuidwestelijk Nederland, waarin
opgenomen een schets van de coöperaties in
Oost-Zeeuwsch-Vlaanderen.
22e Jaarverslag over 1959 van het Varkens
stamboek voor Zeeland.
7 J ITERAARD zou de import van een aanzien-
Ll lijke hoeveelheid slachtpaarden, welke tegen
zeer lage prijzen worden aangeboden, een prijs-
drukkende werking kunnen uitoefenen op de
prijzen van de Nederlandse slacht- en gebruiks-
paaraen. Dit zou kunnen leiden tot een afname
van de belangstelling voor de paardenfokkerij en
een onderbreking van de continuïteit van de pro-
duktie in ons eigen land, een ontwikkeling die ik
zou betreuren, aldus zegt minister Marijnen in
zijn antwoord op schriftelijke vragen, die het lid
van de Tweede Kamer, de heer Mellema heeft
gesteld.
De indruk is verkregen aldus de minister
dat de geforceerde uitstoot van paarden in een
aantal Oosteuropese landen nog enige tijd zal
aanhouden met als gevolg een voortgezet aan
bod van grote hoeveelheden slachtpaarden. In
verband hiermede is de minister van mening, dat
onder de huidige omstandigheden een zekere
regulering van de import gewenst is.
In 1959 werden ruim. 15.000 stuks slachtpaarden
meer geïmporteerd dan in het voorafgaande
jaar. Daarbij dient echter in aanmerking te wor
den genomen, dat in het jaar 1959 circa 6.000
slachtpaarden hetzij levend, hetzij geslacht
werden geëxporteerd tegen nihil in 1958.
Het gedurende het jaar 1959 voor de produ
centen gunstige niveau der varkens- en rund
vleesprijzen wijst er naar de mening van de mi
nister niet op, dat de relatief grote invoer van
slachtpaarden in dat jaar de prijzen van de
andere vleessoorten nadelig zou hebben be
ïnvloed.
In de loop van het jaar 1959 dreigde door de
toenemende invoer van bovengenoemde slacht
paarden, het verwerken van paardevlees in de
industriële sector een grotere omvang aan te
nemen dan normaal kan worden geacht. Met het
oog op de daarbij in het geding zijnde export
belangen heeft op 29 augustus 1959 het Produkt-
schap voor Vee en Vlees de „V er ordening be- en
verwerking paardevlees 1959" uitgevaardigd,
waardoor het de vleeswaren fabrikant niet langer
was toegestaan paardevlees in zijn bedrijf voor
handen te hebben, te bewerken of te verwerken.
De waarborg, dat in het voor export bestemde
z.g. .luncheon meat" geen paardevlees wordt
verwerkt, vindt thans zijn grondslag in de hier
boven genoemde verordening.
Bedoelde waarborg zal uiteraard met het oog
op onze exportbelangen van blijvende aard die
nen te zijn.
Dit sluit niet uit, dat het gewenst kan zijn de
voorschriften welke daartoe strekken onder be
paalde omstandigheden te wijzigen.