Het Loonoverleg 90 Garantie- en loonbeleid in de le Kamer Onderling Boerenverzekerings-Fonds Nogmaals uw veRtRouwenszAAk voor levensveRzekeRinc, ONTEVREDEN AGRARISCH FRANKRIJK Ir-,, A TERM AU 9 WAART I960 T*T Ir. C. S. KNOTTNERUS. CINDS vorige week is op het loonfront weer een nieuw stadium ingetreden. Het Dagelijks Bestuur van het Landbouwschap heeft met de Minister van Landbouw een onderhoud gehad over de gevol gen van een eventuele loonsverhoging op de kostprijsberekeningen en het garantiebeleid, terwijl ook in de Eerste Kamer der Staten Generaal dit onderwerp bij de behandeling van de landbouwbegroting aan de orde is geweest. De Minister verklaarde dat in de kostprijs berekeningen, waarop het garantiebeleid 1960-'61 zal worden gebaseerd, de reële arbeidskosten zullen worden opgenomen, zowel voor de arbeid in loondienst als voor die van het eigen gezin. Natuur lijk moet, om te voldoen aan de nieuwe methode van loonbeleid, tevens de reële produktiestijging en rationele arbeidstijd worden ingerekend. DE Minister was niet zo bang dat dit tot moeilijk heden aanleiding zou geven, omdat hij van mening was, dat de kostprijsberekening tot nu toe in belangrijke mate achter de feitelijke ontwikkeling is aangelopen. Mocht echter onverhoopt er toch een disharmonie ontstaan tussen het garantiebeleid en het gedifferentieerde loonbe leid, dan stelt dit automatisch het vraagstuk van de coördina tie aan de orde, welk vraagstuk kan worden opgelost door ach terblijven van de lonen of ver hoging van de garantieprijzen. Daar de regering al meerdere malen heeft verklaard de land- arbeiderslonen niet te willen la ten achterblijven bij lonen in vergelijkbare bedrijfstakken kan hierin een duidelijke aanwijzing worden gezien in welke richting de Minister denkt, al heeft hij geen directe concrete toezeg ging gedaan. REDELIJKE PRI JZEN REDELIJK LOON IK meen dat nu duidelijk is, dat de Minister in principe er gelijk over denkt als de land bouworganisaties n.l. dat een redelijk loon alleen kan worden gegeven als dit uit redelijke prijzen van de produkten kan worden opgebracht en dat het beleid van de Minister hierop moet zijn gericht. De Minister is echter blijkbaar van mening dat momenteel de prijzen zeer redelijk zijn, zodat nauwelijks behoeft te worden gevreesd dat door de a.s. loonsverhoging het inkomen van de boer beneden het redelijke zal zakken. Wij moeten aannemen dat Zijne Excellentie dit niet zomaar uit zijn duim zuigt en dat hiervoor de bewijzen wel zullen worden aangedragen. Overigens kun nen wij alleen maar tevreden zijn wanneer de veronderstel ling van de Minister juist is, omdat daaruit zou volgen, dat de productiviteitsstijging in de landbouw nog een heel behoor lijke is en dat het met de ach terlijkheid nog wel een beetje meevalt. NU de Minister heeft laten weten hoe hij het loonbe leid en het garantiebeleid on der de vigeur van de huidige kabinetspolitiek ziet, lijkt het -ueqjapuouooi ap jam 4«P Titu delingen kan worden doorge gaan op basis van 4°,o, aange nomen, dat tegen deze 4% van officiële zijde (College van Rijksbemiddelaars) geen aan merkingen zullen worden ge maakt. Hoewel er enige redenen waren, waarom nog zou kun nen worden aangedrongen op een verhoging van de huidige garantieprijzen, n.l. de extra ruimte die nodig is om de vijfde gemeenteklasse bij te houden en ook de door de overheid la ger dan de vraagprijs vastge stelde melkprijs, lijkt de opmer king van de Minister over het achterblijven van de kostprijs berekeningen bij de werkelijk heid tamelijk reëel. Het op brengstverloop van de melk dit voorjaar is zelfs verontrustend wegens de zeer grote stijging. Men kan zich haast niet voor stellen dat in een zo groot ge bied van Nederland door de droogte bijna geen wintervoer is geproduceerd. Blijkbaar is de melkprijs dan toch nog zodanig, dat aankoop van krachtvoer in grote mate verantwoord is. Dat onder deze om standigheden redelijker wijs met kans op succes nog voor 1959-'60 op ho gere prijzen kan worden aangedrongen lijkt bij zonder moeilijk. De rege ring heeft dit eigenlijk in oktober 1959 al vrij dui delijk gezegd en nu bij monde van de Minister van Landbouw eigenlijk de pas afgesneden. Bij de methode van prijsberekening en de ga rantieprijzen 1960-'61 zal dit alles aan de orde komen. Het gesprek hier over is reeds begonnen. Het laat zich aanzien dat dit niet eenvoudig en wel langdurig zal zijn. Bij een onzer belangrijkste Euromarkt-partners, Frankrijk, zijn de boeren hoogst ontevreden. Zij hebben hieraan uiting gegeven door protestdemon straties, een middel, dat in zuidelijke landen vlug ger toegepast wordt dan in ons, wat nuchtere vaderland. In Amiens stroomden enige weken geleden 20.000 boeren samen, in Chartres 15.000, in Cler mont-Ferrand 10.000 en in Bourges ruim 4.000. Nadat in Amiens politieke agitatoren, die verder met de landbouw weinig te maken hadden, voor een betreurenswaardige rel gezorgd hadden, zorg den de boerenleiders ervoor, dat in de andere ge noemde plaatsen alles ordelijk verliep. Het zijn de prijzen, die de Franse regering voor de landbouwprodukten betaalt, waarover grote ontevredenheid heerst. Wie in de voorstellen van de E. E. G.-commissie de Franse graanprijzen leest, kan zich de ontstemming wel indenken, want deze prijzen zijn verreweg de laagste, die in de zes lan den van de toekomstige Euromarkt gelden. De eisen van de boeren zijn een vaste verhouding tus sen landbouwprijzen en de kosten van levensonder houd, betere woningtoestanden, een verbetering van de sociale voorzieningen en van de sociale toestanden op het platteland. Wie Frankrijk kent, zal erkennen, dat er inderdaad op het platteland iieel wat te verbeteren valt. De regering voert als liet ware een beleid van vertragingsgevechten en het is President De Gaulle zelve, die met zijn pres tige en enkele kleinere beloften, de rust probeert te handhaven. Maar ook Frankrijk zal er onzes inziens niet aan ontkomen de verbetering van de struktuur van de landbouw met alles wat daaraan vast zit, met spoed en met kracht ter hand te nemen, zoals Duitsland en Nederland en straks Italië dit reeds gedaan hebben. De verwerkelijking van de Ge meenschappelijke markt op landbouwgebied kan ervan afhangen. ALLERWEGE COMMENTAAR Van alle kanten komen de commentaren ten aanzien van de voorstellen om te komen tot één Europees landbouwbeleid, welke de E. E. G.-com missie heeft gedaan, los. Het zijn lang niet de land bouworganisaties in de zes landen alleen, die op en aanmerkingen op de voorstellen maken. In Ne derland hebben bijvoorbeeld de Amsterdamse en Rotterdamse Kamers van Koophandel hun bezwa ren niet onder stoelen of banken gestoken. In West-Duitsland heeft de voorzitter van de Duitse Boerenbond, Prof. Rekwinkel, een verlaging van de Duitse graanprijzen op felle wijze van de hand gewezen. Thans lezen wij, dat de Duitse Top- organisatie voor Industrie en Handel, waarvan 81 Industrie- en Handelskamers deel uitmaken, de voorstellen van de E. E. G.-commissie teleurstel lend noemt. Toegejuicht wordt door deze belang rijke organisatie de plannen om de struktuur van de Europese landbouw te verbeteren. Maar groot bezwaar wordt gemaakt tegen de plannen om op het terrein van prijzen en van de handel een per fectionistisch, bureaucratisch Instrumentarium op te bouwen. Gedoeld wordt hier natuurlijk op het Europees Graanbureau, Suikerbureau enz. Van een dergelijke opzet wordt gevreesd, dat zij zal leiden tot een zelfvoorzieningslandbouw, die zich achter hoge invoerrechten veilig zal voelen en zo een ge vaar oplevert voor de handel en daardoor voor de industrie. Uit een dergelijk commentaar blijkt weer, hoe veel belang ook andere bedrijfstakken hebben bij de landbouw. Advertentie J AN de tijdens de behandeling van de vast stelling begroting Landbouw en Visserij 1960 in de Eerste Kamer gevoerde beraadslaging, ontlenen wij, naar aanleiding van de door ir. M. A. Geuze aan de minister gestelde vragen over de kwestie van het loonbeleid, het antwoord van minister Marijnen: IK kom- dan allereerst tot hetgeen de geachte afgevaardigde de heer Geuze nog met betrek king tot het loonbeleid naar vóren heeft gebracht. Ik meen, dat hierover geen misverstand mag be staan. Daarom wil ik hierop thans wat uitvoe riger ingaan. Het uitgangspunt is, dat het loon beleid in de landbouwsector in beginsel langs dezelfde lijnen kan verlopen als dat in de overige sectoren van het Nederlandse bedrijfsleven het geval is. Met name zeg ik: „in de overige secto ren van het Nederlandse bedrijfsleven", in ver band met hetgeen ik reeds opmerkte bij de inter ruptie van de geachte afgevaardigde de heer Geuze, waarbij hij de ambtenarensalarissen ter sprake bracht. Hoe is het nu? In de eerste plaats wil ik er met nadruk op wijzen, dat volgens de daarvoor vastgestelde ge dragsregels de verantwoordelijkheid voor het loon beleid in eerste instantie berust bij de organisaties van werkgevers en werknemers. Vervolgens is voorzien in een bepaalde procedure van goed keuring. Verder is een aantal aanwijzingen gege ven, zoals men het noemt, voor de behandeling van de materie van het loonbeleid, waarbij het principiële uitgangspunt is. dat bet loonbeleid zich kan bewegen binnen de ruimte, die door de stijging van de produktiviteit ontstaat. Alle details van een lijn zus en een lijn zo zal ik nu buiten beschouwing laten. Het is ook mijn taak niet, daarop in te gaan. Maar dit is het uit gangspunt. Nu is in de aanwijzing, zoals die aan het College van Rijksbemiddelaars is gegeven, een bepaald artikel opgenomen, waarin de moge lijkheid van datgene, wat men „coördinatie" noemt, wordt geopend. Dit is een regel, die aan geeft, dat, wanneer er in bepaalde sectoren van het bedrijfsleven en dit geldt ook voor andere sectoren, die met het maatschappelijk werk te maken hebben, sociale sectoren dus, waar niet van een produktiviteitsstijging als zodanig sprake kan zijn een discrepantie ontstaat ten opzichte van andere sectoren voor zover men uit hoofde van het algemeen belang van een discrepantie mag spreken, doordat de produktivi teitsstijging een zodanige loonontwikkeling te zien geeft, dat de bedrijfstak daardoor in moei lijkheden geraakt, de mogelijkheid van coördina tie aanwezig is. NU heeft de geachte afgevaardigde de heer Geuze gezegd: wanneer nu aan het einde van deze eerste rit blijkt gesteld, dat de werk gevers en werknemers in de landbouw tot een akkoord over een bepaald percentage komen; dan is dit akkoord, naar ik moet aannemen, voor wat het gedifferentieerde element betreft in ieder geval, gebaseerd op bepaalde gegevens ten aanzien van de produktiviteitsstijging in die sec tor dat wij eigenlijk ten aanzien van de ver wachte produktiviteitsstijging verkeerd hebben gemikt, is dan niet ogenblikkelijk aldus moet ik het ongeveer interpreteren aan de orde, dat automatisch een beroep kan worden gedaan op de coördinatieregel? Ik zou het aldus willen formuleren: niet de coördinatie treedt dan auto matisch in, maar het vraagstuk van de coördinatie treedt dan op. Dit staat dan nog los van het technische vraagstuk van de kostprijsberekeningen, omdat naar mijn mening het ook zó is, dat kostprijs- (Zie verder volgende pagina le kolom). v m y» •- i-- Sophia laan 2, Leeuwajjen^Jelefoon 05100-27044_ J

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1960 | | pagina 7