Gaat de struktuur van de bouwvoor achteruit? 194 ZEEUWS LANDBOUWBLAD De heer A. op 't Hof van de Landbouwhogeschool, afdeling voor Regionale Bodemkunde, Geologie en Mineralogie behandelt in bijgaand artikel de achteruitgang van de bodemvruchtbaarheid. De belangstel ling voor de door de Zeeuwse Landbouw Maatschappij in 2957 gehouden en in 1958 gepubliceerde enquête over dit onderwerp in aanmerking nemende, menen wij dat onze lezers dit vraagstuk zeer zeker zal inte resseren. RED. ONDANKS garantieprijzen en teeltregelingen is het bestaan van de landbouwer onzeker. Het ene seizoen is er sprake van buitengewone droogte, dan weer van wateroverlast. Daarnaast blijven verrassingen bij de ontwikkeling van het prijspeil niet achterwege. Zo heeft ieder jaar zijn onvoorziene moeilijkheden en onverwachte kansen. Op lange termijn gezien, heeft elke tijd zijn problemen. Dit blijkt duidelijk uit de geschiedenis van de landbouw. De moderne Zeeuwse akkerbouwer kan zich moeilijk voorstellen, van hoeveel belang in de vorige eeuw veeteelt wel was. Niet in de eerste plaats terwille van vlees en zuivel, maar vooral om de mestproduktie. Het was toen op de lichte gronden onmoge lijk een redelijke oogst te verkrijgen, zonder regelmatig organische mest aan te wenden. Ook het braken, gepaard gaande met inten sieve grondbewerking was noodzakelijk om de bodemvruchtbaar heid op peil te houden. Gaan we nog verder in de historie terug, dan is landbouw zonder drieslagstelsel ondenkbaar. MET DE MECHANISATIE AAN DE SPITS VELE problemen van voorheen zijn thans geen vragen meer. Alleen zijn met de tijd de moeilijkheden veranderd van aard en karakter. De oogst- zekerheid is enorm toegenomen, ook daar waar de veestallen leeg zijn. In plaats van vrees voor tekorten, is er nu een dreiging van overschot ten. Mede door de steeds verder stijgende loon kosten van de arbeids krachten wordt 't land bouwbedrijf meer en meer gedreven in de richting van het gezins bedrijf en verder door gevoerde mechanisatie. Volgens het C. B. S.5) is in geen enkele provincie deze mechanisatie zover doorgevoerd als in Zee land. Speciaal op Noord- Beveland en in West Zeeuws-Vlaanderen is dit het geval. Het aantal trekkers nam in Zeeland van 19501958 met ruim 100 toe. Sommigen betreuren deze gang van zaken, maar de kostenfaktor dwong zelfs de meest hartstochtelijke paardenliefhebber tot overschakelen. Niettemin dreigt er gevaar. Het is zaak, er op te letten, dat de kostbare machines geen extra geld kosten in de vorm van oogstderving. En wel tengevolge van achter uitgang in de bouwvoorstrukt uur. De enquête, in 1957 door de Z. L. M. ge houden en in 1958 gepubliceerd, is een symptoom dat er met de bodemvrucht baarheid iets aan de hand is'2). In plaats van bodemvruchtbaarheid kan men hier ook lezen: struktuur van de bouwvoor. De chemische vruchtbaarheid behoeft immers thans nergens in 't gedrang te komen. Ten dele zou eventuele achteruitgang te wijten zijn aan hét ondoelmatig gebruik van machines; deels aan verwaarlozing van de organische bemesting. Hoe het ook zij. dat beide een rol spelen bij struktuurverval als een paal boven water. BEGRIP BODEMSTRUKTUUR UOEWEL elke land- en tuinbouwer het woord struktuur vele malen gebruikt, is het verre van eenvoudig in enkele zinnen te omschrijven, wat onder goede of slechte strukturen wordt verstaan. Het is hier ook niet de plaats zich te verdiepen in definities. De belangstellende lezer mag hiervoor o.m. worden verwezen naar het proefschrift van Dr. Ir. A. Jongerius. Toch lijkt het nuttig er enige alinea's aan te wijden. Bij een werkelijk goede bouwvoorstruktuur is er sprake van kruimel achtige luchtig opgebouwde gronddeeltjes met een afgeronde vorm. De aggregaatjes passen niet in elkaar en vertonen onderling weinig samenhang. Bij de opbouw en in standhouding van deze veerkrachtige kruimels, spelen dierlijke organismen een rol. Zoals bekend kunnen de laatste alleen leven als er voldoende voedsel voorhanden is. Op percelen die regelmatig organische mest krijgen zijn regenwormen, miljoenpoten en springstaarten dan ook bijzonder aktief. Hun werkzaamheden resulteren in prima strukturen, die vooral gevonden worden op gescheurd grasland' en in de moestuin bij oude boerderijen. Kenmerkend voor dit soort rulle gronden is hun stabiliteit tegen de vernielende kracht van water en wind. Met andere woorden: gescheurd weiland is niet slempig en de bouwvoor heeft geen last van verstuiving. Opvallend is verder dat de bovengrond in een droge zomer hoegenaamd geen krimpscheuren vertoont. Voor de praktijk is het van g-oot belang te weten dat percelen met een gunstige bovengrondstruktuur een ruim bewerkings- trajekt hebben. Het is hier niet vlug te nat of te droog om er bepaalde werkzaamheden uit te voeren. DEHALVE de biologische aktiviteit is ook de wintervorst van invloed op de struktuur van de bouwvoor. Deze is echter meer mechanisch. Het rulle verwerkingslaagje, dat in het voorjaar aan de oppervlakte kan ontstaan ver toont veel scherphoekige, naast weinig afgeronde elementjes. De stabiliteit van dit soort kruimels" i£ dan ook aanzienlijk minder dan van die, welke ontstaan zijn tengevolge van dierlijke aktiviteit. Een natte opdooi kan reeds in enkele dagen vernielen wat gedurende weken is opgebouwd. Slechte strukturen gaan op klei en zavel onder droge omstandigheden steeds gepaard met een min of meer kompakte, verdichte grond, die door gaans in scherphoekige kluiten uiteenvalt. Speciaal voor de ploegzool zijn deze weinig poreuze elementen, die wel in elkaar passen, karakteristiek. In natte toestand kan een slechte struktuur samengaan met een vormloze, plastische massa, die aan deeg herinnert. Haast alle poriën zijn dan met water gevuld, lucht is nauwelijks aanwezig. Typerend voor percelen met een slechte struktuur is het enge bewerkingstrajekt. De afstand van te nat naar te droog is gering, denk aan een grond die met zout water overstroomd is geweest. DROOG EN TOCH NAT IS dus de wintervorst van invloed op de bouwvoorstruktuur, naarmate de biologische aktiviteit geringer is, neemt de behoefte aan doorvriezen toe. Zo kan humeuze tuingrond met zijn rijke bodemfauna het desnoods zonder wintervorst stellen. Toch kunnen spitten en zaaien hier samengaan. Vergelijk hiermede het normale betrekkelijk humus-arme bouwland. Wat kost het een moeite na een open winter een redelijk zaaibed te verkrijgen. Vooral op percelen die laat op wintervoor zijn geploegd. Op enkele bedrijven hebben wij in het voorjaar van 1959 aan de bouwvoor wat meer dan gewone aandacht geschonken. Deze bleek dan volgens onder staand schema te zijn opgebouwd: a. 06 cm een rul verweringslaagje ontstaan door afwisseling van vocht en droogte. b. 613 cm een vochtige zóne, waarin de grond zich nog vrij goed laat verbrokkelen. De dikte van beide lagen hangt nauw samen met de hoogteligging. Op de koppen van de ploegsneden is de toestand aanmerkelijk gunstiger dan in de „dalen". d. 1321 cm een opvallend natte, zeer plastische laag, als zodanig moeilijk voor de wortels toegankelijk. 2126 cm ploegzool, die in scherphoekige kluitjes verbrokkeld kan worden. WAT bij dit soort bouwvoren steeds opvalt, is de met water verzadigde laag onder c genoemd. Omstreeks half mei was hier van verkruimelen geen sprake. Begin juni, na wekenlang zon met scherpe n.o. wind, had de plastische laag nog weinig vocht afgestaan. Als geïsoleerd lag hij in het profiel, afgedekt door een harde, kluiterige bovengrond. Vanzelfsprekend liet de groei van bepaalde gewassen o.m. van erwten en vlas veel te wensen over. Ook bij de aardappelteelt deed zich het gemis aan voldoende „wintèrmul" sterk voelen. Een landbouwer die het overigens niet aan machines ontbrak, nam ten einde raad een tuinder met frees in de arm, om aldus nog enige verkruimeling tussen de bedden te verkrijgen. De ontwikkeling van dé methode Ramondt is een symptoom van de slechte conditie waarin de bouwvoor kan verkeren en de hoge eisen die een moderne aardappelrooimachine aan de bouwvoorstruktuur stelt. STEEDS MEER TREKKRACHT ANGETWIJFELD bestaat er verband tussen het voorafgaande en de alge- U mene klacht, dat er bij het ploegen steeds meer trekkracht te pas moet komen. Of wordt er onder te natte omstandigheden en te laat op wintervoor geploegd? Voorheen was het de gewoonte om begin november het veldwerk te beëindigen. Bij het huidige bouwplan is dit onmogelijk. Nu betreft laat ploegen veelal kapotgereden bieten- of aardappelland. Wordt de, plaatselijk blauwgrijs gereduceerde bouwvoor, omstreeks december omgewerkt, dan is de tijd van herstel te kort. Zeker in een winter met weinig vorst. De verwering Jaarverslag C. D. 1958 Zeeuws Landbouwblad 1958, 15 november Mechanische druk resulteert via struktuurbederf in een mislukt gewas blauw maanzaad, Krimpscheuren in kleigrond (Foto; Archief Stiboka.)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1960 | | pagina 10