„Landbouw en Produktiviteit"
Prof. Ir. W. DE JONG
EMMABLOEM
blauwmaanzaad
39
ZATERDAG 16 JANUARI I960
IN MEMORIAM
RECTOR MAGNIFICUS VAN DE
LANDBOUWHOGESCHOOL
DE reetor magnificus van de Landbouw
hogeschool te Wagenlngen, prof. Ir. W.
de Jong, is zondag 10 januari I960 in het
Jnlianaziekenhuis te Ede in de leeftijd van
64 jaar plotseling overleden. Prof. De Jong
werd aldaar verpleegd wegens verwondin
gen tengevolge van een noodlottig auto
ongeluk op 22 november van het vorige jaar.
Prof. Ir. W. de Jong vervulde als rector
magnificus o.m. een zeer belangrijke taak bij
de invoering in 1957 van de nieuwe bestuurs
vorm van de Landbouwhogeschool. De ver
werkelijking van dit novum in de Neder
landse universitaire wereld heeft prof. De
Jong tot een groot succes weten te maken.
Op 29 mei 1947 aanvaardde prof. De Jong
het ambt van hoogleraar in de Veeteelt aan
de Landbouwhogeschool. Tot deze benoeming
maakte ir. De Jong deel uit van het College
van Herstel van de Landbouwhogeschool.
Met ingang van het studiejaar 1956/1957
werd prof. De Jong als reetor magnificus
aangesteld, welke functie hij na invoering
van het meerjarige rectoraat bij de bestuurs
wijziging ononderbroken heeft kunnen en
willen hekleden.
Prof. ir. W. de Jong heeft zich steeds op
de hoogte gehouden van de ontwikkelingen
van de practische veeteelt in ons land en
daar buiten. Dit blijkt ook wel uit het feit,
dat hij naast zijn hoogleraarschap voorzitter
Is gebleven van het Nederlands Rundvee
stamboek, van het Centraal Bureau voor de
Varkensfokkerij in Nederland en van het
Centraal Bureau voor de Schapenfokkerij in
Nederland. Van zijn iiand verschenen o.m.
talrijke artikelen in de vakliteratuur.
IUIEGER de Jong wëïd 2 augustus 1895
te St. Nicolaasga geboren. In 1916 be
haalde hij het diploma landbouwkundige aan
de Rijks Hoogere Land-, Tuin- en Bosch-
bouvvscfiool te Wageningen, gevolgd door de
middelbare akte Landbouw in 1917. In dat
jaar werd ir De Jong benoemd tot adspirant
rijkslandbouwleraar. Op 1 oktober 1919 werd
hij benoemd tot rijksveetc«lteonsulent, welke
functie hty tot 1 september 1939 vervulde.
Gedurende deze tijd bekleedde de heer De
Jong een aantal nevenfuncties, o.a. die van
secretaris van liet Varkenstamboek voor
Gelderland, directeur van de Centrale Bu
reaus voor de Varkens- en Schapenfokkerij,
voorzitter van de Nederlandse Varkenscen
trale en voorzitter, later voorzitter-directeur
van de Nederlandse Veehouderijcentrale.
Op 1 september 1939 werd ir. De Jong
hoofdinspecteur van het Nederlands Rund
veestamboek, in 1913 directeur en in 1947
werd hy tot voorzitter benoemd. Ook was ir.
De Jong indertijd voorzitter van de Vee-
houderijcommissie van de Stichting voor de
Landbouw.
Prof. ir. W. de Jong was officier in de
Orde van Oranje Nassau.
VOORZITTER K.N.L.C. IR. C. S. KNOTTNERUS OVER:
Radiorede, uitgesproken voor de A. V. R. O.- microfoon in de rubriek „Uit het bedrijfsleven"
op 7 januari 1960
DE pryzen van vele landbouwartikelen staan de laatste tijd bijzonder in de belangstelling. Eerst was
hel onze nationale jaarlijkse prijsvaststelling van melk, suiker, tarwe en voedergranen, die de be
langstelling trok en daarna het landbouwdebat in de Tweede Kamer.
Kort geleden kwam nu ook de commissie van de Europese Gemeenschap met een voorstel voor een
gemeenschappelijke landbouwpolitiek, die op zijn beurt nogal wat pennen in beweging heeft gebracht.
Doordat de produkten waarover het hier in de eerste instentie gaat, alle behoren tot de z.g. eerste levens
behoeften, is dit ook volkomen begrijpelijk. De mens besteedt een bepaald gedeelte van zijn inkomen aau
deze produkten en belangstelling voor de prijs daarvan is dus niet meer dan natuurlijk.
VAN de vele vragen en de vele bezwaren die deze
hele landbouwprijspolitiek oproept, is iedere
keer weer de belangrijkste: waarom moeten de be
moeiingen van de overheid met deze prijzen groter
zijn dan die met industriële artikelen Kan de
overheid hier niet volstaan met oenzelfde politiek
als ten opzichte van deze industriële produkten.
Het antwoord hierop luidt „neen" en hiervoor zijn
vele redenen, luisteraars. De belangrijkste reden
hiervan is in de huidige tijd de zogenaamde in-
elasticiteit van de vraag. Overigens moet ik er wel
op wijzen, dat de scheiding niet loopt tussen land
bouwartikelen en industriële produkten, maar het
zijn alleen maar de belangrijkste voedingsmiddelen,
die de zeer speciale belangstelling vari de over
heden, zowel nationaal als internationaal, hebben,
nl. melk, suiker, broodgraan en in mindere mate
voedergranen, de grondstof voor de veredelde pro
dukten, dus vlees en eieren. Alle speciale produk
ten en ook tuinbouwprodukten hebben niet die
belangstelling. Eensdeels omdat men daarvoor
moeilijker regelingen kan treffen, maar toch ook
in belangrijke mate omdat bij deze artikelen een
verlaging van de prijs een tamelijke vergroting van
de vraag tot gevolg heeft. De hoeveelheid gecon
sumeerde groente, maar vooral fruit, wisselt vrij
aanzienlijk met de prijs van deze artikelen. Bij
brood en melk is deze vraag zodanig constant dat
een zeer gering tekort een geweldige prijsstijging
en zeer gering overschot een grote prijsdaling tot
gevolg heeft. In de westerse landen is de zorg voor
een goede voeding een eerste punt van regerings-
zorg.
TNENKT U maar eens terug aan het jaar 1945. In
een zeer snel tempo werd de produktie toen
opgevoerd en al gauw kon de distributie worden
afgeschaft. Dat wilde dus zeggen dat men geen
gevaar meer zag voor exorbitant hoge prijzen,
maar dat betekende óók, dat de prijs van granen
niet meer op een lonende prijs zou zijn te hand
haven zonder kunstmatige middelen.
Velen menen tegenwoordig, dat de reden, waarom
aan landbouwprijzen iets moet worden gedaan,
ligt in het feit, dat in de landbouw de produktivi
teit niet voldoende is opgevoerd en dat deze pro
duktiviteit is achtergebleven bij de industrie. In
landbouwkringen wordt dit zelfs wel als reden voor
overheidsbemoeiing met de landbouwprijzen aange
voerd. Vooral dit laatste nu is volkomen onjuist.
De produktiviteit in iedere bedrijfstak staat op
zichzelf. Het is voor de prijsvorming in textiel-
waren niet van belang of de produktiviteit in de
chemische industrie aanzienlijk is vooruitgegaan.
Natuurlijk kan dit wel het loon cn kostenpeil in
de textielindustrie beïnvloeden, maar het beïn
vloedt de produktiekosten van alle textielfabrieken
in dezelfde mate en verandert zodoende dus weinig
aan de concurrentiepositie. Van veel grotere be
tekenis voor de Nederlandse textielindustrie is of
in andere landen de produktiviteit in de industrie
zélf groter is dan in Nederland óf dat in die lan
den lagere 'lonen worden betaald. Dit beïnvloedt
de concurrentiepositie direct. Zo is het nu ook in
de landbouw. Het is niet van zo'n grote betekenis,
dat ae produktiviteit in de industrie en vooral in
de chemische industrie want men mag in dit
opzicht alle industrieën beslist niet over één kam
scheren veel harder zou stijgen dan die in de
landbouw.
TJET is wel van belang voor onze concurrentie-
positie of de productiviteit in andere landen
groter is en of de lonen die daar betaald worden
hoger of lager zijn dan bij ons. Dit beïnvloedt ook
in de landbouw de concurrentiepositie. Om deze
reden mdtt men dus blijven streven naar een zo
groot mogelijke rationalisatie van de produktie en
het opvoeren van de produktiviteit. Maar daarmee
zijn we er nog niet: de grootste fout maken die
genen, die menen, dat deze rationalisatie en op
voering van de produktiviteit de oplossing zou zijn
voor alle moeilijkheden in de landbouw. M.i. wordt
deze fout gemaakt ook door de Europese Commissie,
die, wanneer de problemen onoplosbaar lijken, het
zgn. structuurbeleid ten tonele voert. Hiermee
wordt dan bedoeld verbetering van de produktie-
omstandigheden, vergroting van de bedrijven en
meer gelijksoortige aangelegenheden.
Ik heb juist al gezegd, dat deze dingen allemaal
nuttig en nodig zijn, maar dat ik ten sterkste be
twijfel of men in de landbouw geen moeilijkheden
meer zou hebben als men deze dingen maar in orde
brengt. Het is haast aanleiding om te zeggen: in
tegendeel. Verbetering van produktie-omstandig-
heden kan o zo gemakkelijk leiden tot grotere pro
duktie en gezien de inelasticiteit van de vraag,
waarover ik net in het begin al had, leidt deze
vergroting van de produktie zelfs noodzakelijk tot
nog grotere afzetmoeilijkheden. Onder het systeem
van de vrijhandel dat merkwaardigerwijze in
Nederland vaak wordt verdedigd door mensen die
de markt in bepaalde artikelen volledig in de hand
hebben of door diegenen, die inmenging van de
overheid in alle aangelegenheden aanbevelenswaar
dig vinden zouden diegenen, die de laagste pro
duktiekosten hebben, bij deze afzetmoeilijkheden
de minste verliezen leiden.
Vrijhandel in landbouwprodukten is echter al
lang verleden tijd. Door allerlei maatregelen- wordt
verhinderd dat een ander land de eigen produ
centen schade berokkent. Zelfs Engeland, dat voor
de meest liberale markt van de wereld wil door
gaan en dat misschien ook wel is kent toch
zijn preferenties voor de landen van het Gemene
best en stelt zijn eigen boeren schadeloos voor de
te lage prijs op de „home market". Door al dit in
grijpen is een lage prijs geen garantie voor afzet,
noch een garantie voor een aanpassing van de
produktie De nationale markten zijn nl. afge
schermd van de wereldmarkt en deze verliest daar
door zijn invloed.
TXf AAROM is het nu toch noodzakelijk de produk-
tiviteit op te voeren en te rationaliseren, zou
men kunnen vragen Ik weet, luisteraars, dat er
vooral in landbouwkringen velen zijn, die deze
vraag stellen omdat zij inderdaad aanvoelen dat
dit geen oplossing biedt.
M.i. is dit antwoord nogal eenvoudig. Ook ik
ga ervan uit, zoals U gemerkt hebt, dat het struc
tuurbeleid, met alles wat eraan vastzit, geen re
medie is. Toch is het een belangrijk hulpmiddel
om de gevolgen van de kwaal te verlichten en met
name om de mate van overheidsinmenging te ver
minderen en ook om de rechtstreekse bijdrage van
de overheid kleiner te maken. Voor alle artikelen
waarvoor geen maatregelen getroffen worden, is
het zelfs ook van directe betekenis voor de pro
ducent als tenminste de behaalde voordelen niet
door verhoogde invoerrechten zoals Engeland
onlangs voor enkele tuinbouwprodukten heeft ge
daan weer te niet worden gedaan.
TVJISSCHIEN heb ik velen onder U hier
mede duidelijk gemaakt dat het een
illusie is te menen dat wij van inmenging
van de overheid in landbouwaangelegen-
heden nog eens verlost zullen worden en
misschien vindt U dat jammer. Maar dan
moet U zich maar troosten met de gedachte
dat het beter is, dat U een bijdrage moet
levéren voor deze landbouw dan dat wij
weer in de omstandigheden zouden komen
dat de eerste levensbehoeften vanzelf hun
prijs in de markt zouden vinden. Dat zou
nl. betekenen dat er schaarste aan deze
artikelen bestond en dat zou tevens be
tekenen dat er weer honger werd geleden
in onze landen.
Ik ben van mening dat dit moet worden
voorkomen en dat de landbouwpolitiek
erop gericht moet zyn, dat er voldoende
voedsel voor allen aanwezig is.
De consequenties van deze politiek zul
len wij samen moeten dragen.
(Adv.)
onder N.A.K.-plombe
een garantie voor opbrengst en kwaliteit.