De Nederlandse landbouw
Europese Gemeenschap
5
in de
13.
De landbouwstruktuur-politiek van de E. E. G.
ZATERDAG 2 JANUARI 1960
DE publieke belangstelling voor de Europese Economische Gemeenschap richt zich wel in de
eerste plaats op het totstandkomen van de gemeenschappelijke markt, waarmee wat de land
bouw betreft een gemeenschappelijk marktordenend optreden gepaard zal dienen te gaan. De
ontwikkeling op dit gebied is voor het gehele bedrijfsleven in al zijn schakeringen van groot
direct belang zodat het allerminst verwondering hoeft te wekken, dat organisaties van belangheb
benden enige invloed op deze ontwikkeling trachten uit te oefenen.
DIT is dan ook wel de reden, dat zowel boeren
als handelaren en industriëlen van diverse
branches organisaties in het leven hebben geroe
pen, die de belanghebbenden der zes E.E.G.-lan-
den vertegenwoordigen en die zich beijveren hun
stem bij de Brusselse E.E.G.-autoriteiten te laten
horen en reeds bij het ontwerpen van diverse
maatregelen hun gewicht in de schaal trachten
te werpen. Waar het hier maatregelen betreft,
die rechtstreeks van belang zullen zijn voor de
prijsvorming, de winstmogelijkheden van handel
en tussen-personen, de afzetmogelijkheden en
alles wat hiermee samenhangt, betreft het inder
daad de directe levensbelangen van het gehele
agrarische bedrijfsleven in al zijn vertakkingen
LANDBOUWSTRUKTUURPOLITIEK
HET landbouwbeleid van de E.E.G. blijft echter
krachtens de beginselen, die in de verdragen
van Rome zijn vastgelegd, niet slechts beperkt
tot marktordenende maatregelen, doch het heeft
ook een andere kant, die tot heden in veel min
dere mate in de publieke belangstelling heeft ge
staan en daardoor min of meer aan de aandacht
van de belanghebbenden onttrokken is geweest.
Wij hebben hier het oog gericht op de activiteit,
die van E.E.G.-zijde te verwachten is ten aanzien
van de technische vooruitgang op landbouwgebied
en alles wat hiermee samenhangt.
Gebruikmakende van het modewoord, dat in
de na-oorlogse jaren algemeen ingang heeft ge
vonden hoewel men het in de verdragen van
Rome tevergeefs zal zoeken hebben wij het
beleid op dit gebied aangeduid als de landbouw
struktuur-politiek van de E.E.G.
AL is de ontwikkeling op dit gebied voor de be
langhebbenden niet van dezelfde betekenis
als het marktordenend beleid, toch kap de struk
tuurpolitiek van de E.E.G. op langere duur een
ingrijpende invloed uitoefenen op de landbouw-
toestanden in de deelnemende landen. Bovendien
worden deze beide onderwerpen veelal niet los van
elkaar gezien, hetgeen er toe kan leiden, dat op
dit gebied soms een verband wordt gelegd, dat
voor het totstandkomen van de gemeenschappe
lijke markt op landbouwgebied zelfs gevaarlijk
zou kunnen zijn. Het komt ons daarom voor, dat
ook van de zijde van het bedrijfsleven aandacht
dient te worden besteed aan de plannen, die op
het gebied van de struktuurpolitiek van de E.E.G.
thans worden ontwikkeld en dat men ook op dit
terrein zijn stem dient te laten horen.
DE TECHNISCHE VOORUITGANG
PEN beschouwing over dit onderwerp dient uit
te gaan van hetgeen in de verdragen van
Rome, die de grondslag van de E.E.G. vormen,
over deze aangelegenheid is vastgelegd. Het over
grote deel van titel II van deze verdragen, waarin
het onderwerp landbouw is samengevat, is aan
het marktordenend optreden gewijd, maar er
komt ook het een en ander in voor dat op meer
technisch gebied gelegen is. Bij de omschrijving
van de doelstelling van het gemeenschappelijk
landbouwbeleid wordt zelfs als eerste -punt ver
meld: het verhogen van de produktiviteit van de
landbouw door bevordering van de technische
vooruitgang en door zowel de rationele ontwikke
ling van de landbouwproduktie als een optimaal
gebruik van de produktiefactoren, met name van
de arbeidskrachten, te verzekeren.
Deze omschrijving, die we letterlijk uit de ver
dragen hebben overgenomen, is dus ruim gesteld
en kan vrijwel alle activiteiten, die op technisch
terrein mogelijk zijn, omvatten.
Als tweede punt volgt op het hiervoor aange
haalde direkt, dat het doel, dat met deze ver
hoging van de produktiviteit wordt beoogd, is:
„aldus de landbouwbevolking een redelijke
„levensstandaard te verzekeren, met name door
„de verhoging van het hoofdelijk inkomen van
>,hen die in de landbouw werkzaam zijn."
TR wordt hier in de verdragen van Rome een
14 verband gelegd tussen enerzijds technische
vooruitgang en anderzijds het verzekeren van een
redelijke levensstandaard, dat in werkelijkheid
niet bestaat. Onder bepaalde omstandigheden
kan technische vooruitgang ongetwijfeld bijdra
gen tot een verbetering van de levensstandaard,
maar het is niet juist aan te nemen, dat dit
steeds het geval zal zijn en zelfs is het zeer goed
mogelijk, dat een verhoging van de produktivi
teit aanleiding geeft tot een daling van de in
komsten der betrokken producenten en dus
geenszins ertoe meewerkt een redelijke levens
standaard te verzekeren. Het is in de landbouw
voldoende bekend, dat een matige opbrengst, die
tegen goede prijzen verkocht kan worden, veelal
een beter resultaat oplevert dan een hoge op
brengst, die voor ajbraakprijzen geruimd moet
worden.
VERKEERDE INDRUK
MEN mag gerust aannemen, dat degenen, die
verantwoordelijk zijn voor de verdragen van
Rome, dit ook wel hebben ingezien en dat hetgeen
in deze verdragen op marktordenend gebied is
opgenomen over het stabiliseren van de markten
hierin voorziet, maar dit neemt niet weg, dat het
verdrag als zodanig een verkeerde indruk wekt,
wat betreft de mogelijkheid, voor degenen die bij
de landbouw betrokken zijn een redelijke levens
standaard te verzekeren door verhoging van de
produktiviteit.
In een ander artikel is nader omschreven welke
voorzieningen getroffen kunnen worden ten einde
de hierboven omschreven doelstellingen te berei
ken. Daarin worden vermeld voorzieningen met
betrekking tot
„een doeltreffende coördinatie van hetgeen
„ondernomen wordt op het gebied van de be
roepsopleiding, het landbouwkundig onder
roek en de landbouwkundige voorlichting,
„welke coördinatie gemeenschappelijk ge
financierde projecten of instellingen kan
„meebrengen".
WANNEER men van deze nadere omschrijving
uitgaat, zou men kunnen veronderstellen,
dat de taak van de E.E.G. op landbouwtechnisch
gebied beperkt blijft tot de van ouds bekende
drieëenheid onderwijs, onderzoek en voorlichting,
die de vooruitgang op landbouwgebied reeds vele
jaren, wat ons land betreft vanaf de crisis der
jaren omstreeks 1880, heeft beheerst en dat deze
taak in de eerste plaats coördinerend zou dienen
te zijn, hoewel gemeenschappelijk gefinancierde
instellingen op het gebied van onderwijs, onder
zoek en voorlichting als een mogelijkheid wor
den genoemd.
BEGRENZING TERREIN E. E. G.
ALS men deze laatste omschrijving wenst te
beschouwen als een begrenzing van het ter
rein, binnen hetwelk de E.EG. zich op technisch
gebied zal dienen te bewegen, zou de landbouw-
struktuurpolitiek in het algemeen buiten de taak
van de E.E.G. vallen. Is het daarentegen de be
doeling geweest, de gemeenschap een meert uit
gebreide taak te geven, dan vraagt men zich af
waarom men de hierbovenaangehaalde beperkte
omschrijving in de verdragen heeft opgenomen.
Uit het voorgaande blijkt voldoende, dat het
geen in de verdragen van Rome op dit gebied is
omschreven, niet uitmunt door duidelijkheid en
wel aanleiding kan geven tot misverstand. Indien
echter bij alle deelnemende landen overeenstem
ming bestaat ten aanzien van hetgeen in gemeen
schappelijk verband moet geschieden, behoeft
men deze onduidelijkheden niet al te tragisch op
te vatten.
ONJUISTE OPVATTING
HIERVOOR merkten wij op, dat de E.E.G.-
verdragen een naar onze mening onjuiste
opvatting over het verband tussen de produktivi
teit en de financiële uitkomsten van het land
bouwbedrijf omvatten. Ook ten aanzien van de
betrekkingen tussen de landbouwstruktuurpoli-
tiek en het marktordenend beleid van de E.E.G.
worden herhaaldelijk meningen verkondigd, die
we niet juist, zelfs in zekere opzichten gevaarlijk
achten. Met een zekere schijn van waarheid wordt
wel beweerd, dat struktuurpolitiek en marktorde
nend beleid hand in hand moeten gaan, wat niet
zich zou kunnen brengen, dat het ene slechts
tezamen met en derhalve in hetzelfde tempo als
het andere verwezenlijkt kan worden. Men kan
in dit verband wijzen op de grote kostprijsver-
schillen, die bestaan en die het toepassen van
een gelijke prijspolitiek in het gehele E.E.G.-ge-
bied bemoeilijken, wat er dan toe zou kunnen,
leiden een gelijke prijspolitiek eerst toe te pas
sen, nadat de kostprijzen door gepaste struktuur-
maatregelen dichter bij elkaar zijn gebracht.
Daarbij wordt echter over het hoofd gezien, dat
soortgelijke kostprijsverschiilen, als tussen de
E.E.G.-landen onderling bestaan, ook in elk land
afzonderlijk voorkomen en geen belemmering
voor een uniform marktordenend beleid in dat
land blijken te zijn.
Ook is wel zeker, dat men door middel van
struktuurpolitiek niet binnen afzienbare tijd kan
komen tot een toestand, waarbij de kostprijzen in
het gehele gebied elkaar dicht benaderen. Wy
wijzen er in dit verband op, dat enkele maanden
geleden het Nederlandse meerjarenplan voor ruil
verkaveling en kultuurtechnlsche werken bekend
is gemaakt, waarbij men er rekening moe houdt,
dat met een volledige verwezenlijking een halve
eeuw gemoeid kan zijn.
Een commissie, die een onderzoek heeft inge
steld naar de waterhuishouding van de landbouw
gronden in Nederland, kwam tot de konklusie,
dat deze voor de helft van de totale oppervlakte
min of meer ernstige gebreken vertoont; de af
watering van circa 300.000 ha zou verbeterd moe
ten worden, terwijl een oppervlakte van circa
800.000 ha te lijden heeft aan een tekort aan wa
ter, dat aanvuling behoeft. Het is duidelijk dat
de daarvoor nodige werken evenmin binnen en
kele jaren tot stand kunnen komen. Als de struk-
tuur van de Nederlandse landbouw voorzieningen
eist, die ongeveer een halve eeuw voor de ver
wezenlijking dragen, terwijl ons land zeker niet
de minste op dit gebied is, welke tijd zal dan no
dig zijn om voor het gehele E.E.G.-gebied een ge
meenschappelijk struktuurplan tot uitvoering te
brengen? Het is trouwens zeer goed mogelijk, dat
een en ander er nauwelijks toe zal bijdragen de
produktiekosten op gelijke hoogte te brengen
want ook in gebieden, die naar verhouding het
best voor de dag komen, kan nog verlaging
plaatsvinden, waardoor de kans bestaat dat ge
lijke of overeenkomstige verschillen blijven be
staan.
Als men met het tot stand komen van een ge-
meenschappeiyke markt wil wachten tot de kost
prijzen door strukturele maatregelen elkaar aan
merkelijk dichter hebben benaderd kan men de
gemeenschappelijke markt gevoegelijk naar een
onbestemde verre toekomst verschuiven.
VERSCHIL MARKT
EN STRUKTUURPOLITIEK
OOK wordt wel beweerd, dat de struktuurpoli
tiek er toe kan bijdragen de landbouwproduk
tie in de gewenste richting te verschuiven, d.w.z. de
produktie van artikelen, waarvan een overschot
dreigt, te beperken en de produktie van artikelen
met meerdere afzetkansen op te voeren. Ook dit
verband is naar wij menen niet of in geringe
mate aanwezig. De meeste bedrijven zijn in staat
de produktie in verschillende richting te leiden
en het hangt van de boer af waaraan hij de voor
keur geeft. Van marktordenende maatregelen Is
in dit opzicht meer resultaat te verwachten dan
van struktuurpolitiek.
ER bestaat ook in zoverre een belangrijk ver
schil tusen markt- en struktuurpolitiek, dat
maatregelen op het gebied van de marktpolitiek
noodzakelijk voor het gehele E.E.G.-gebied op ge
lijke wijze of althans op een wijze, die volkomen
afgestemd is op hetgeen elders binnen de E.E.G.
geschiedt, worden getroffen, zodra de gemeen
schappelijke markt een feit is geworden, terwijl
hetzelfde ten aanzien van de struktuurpolitiek
niet het geval is. Deze is geheel afhankelijk van
de zo zeer verschillende toestanden, die men in
de diverse gewesten der deelnemende landen
aantreft en gelijktijdige toepassing over het ge
hele gebied van bepaalde maatregelen, die nood
zakelijk worden geacht, is niet mogelijk, daar de
beschikbare middelen aan kapitaal en arbeids
krachten het noodzakelijk maken de uitvoering
over langere tijd te verdelen terwijl deze slechts
met voldoende tijdsverschil in de diverse gebieden
een aanvang kan nemen.
KONKLUSIE
ALS voorlopige konklusie menen wij te mogen
trekken, dat de verantwoordelijkheid voor het
marktordenend beleid by het totstandkomen van
de gemeenschappelijke markt noodgedwongen bij
de E. E. G. dient te berusten, tervvyi daarentegen
de verantwoordelijkheid voor het struktuurbeleid
aan de landen, die deel van de E. E. G. uitmaken
gelaten moet worden. Veelal zullen deze de gewes
ten en uiteindelijk de belanghebbenden in sterke
mate bij het nemen van strukturele maatregelen
moeten betrekken. De marktordening moet nood
gedwongen over de hoofden van boeren, hande
laren en industriëlen plaatsvinden, al kunnen zij
wel trachten door hunne organisaties invloed op
de gang van zaken uit te oefenen. Bij de toepassing
van de struktuurpolitiek zal men de belangheb
bende boeren in sterke mate moeten inschakelen.
De taak van de E. E. G. reikt dus wat de struktuur
politiek betreft veel minder ver dan ten aanzien
van de marktordening.
Dit grote verschil wordt, zoals zal blijken, niet
altijd voldoende ingezien. N. H. B.