Het Landbouwbeleid DE BELASTINGHEFFING OVER WISSELENDE INKOMENS DE VOORZITTER VAN HET K.N.L.C. OVER: ONTWIKKELINGSKERNEN DIREKTE EN INDIREKTE OVERHEIDSSTEUN ZATERDAG 5 DECEMBER 193# de behandeling van de landbouwbegroting in de Tweede Kanier der Staten-Generaal weer achter de rug is, staat het voor het jaar 1959/60 te voeren landbouwbeleid weer vast. De door de Minister van Landbouw vastgestelde prijzen ondergingen geen wijziging, terwijl ook in het sys teem, ik denk hier met name aan de toeslag aardappelmeel, geen wijziging Is gebracht. Wel bleken de agrarische volksvertegenwoordigers de ongerustheid van het Landbouwschap en de landbouworganisaties te delen. Op nader overleg werd dan ook door zo goed als allen aange drongen en de Minister bleek hier niet de minste bezwaren tegen te hebben. SCHRIJVER dezer regelen heeft de vorige week de eer gehad in een lezing voor de Afdeling Zeeland van het Departement van Nijverheid en Handel een agrarische visie te mogen geven op de ontwikkeling van Zeeland. Gezien de uitgebseid- heid van het onderwerp was een zekere beperking geboden. Dit heeft mede door een zinsnede uit het verslag van deze redevoering, hetwelk in de Provinciale Zeeuwse Courant van zaterdag 28 november j.I. verscheen, aanleiding gegeven tot enig misverstand. Het betreft hier de volgende passage uit dit ver slag: „Vervolgens zette spreker ten aanzien van enkele recente Zeeuwse plannen het standpunt van de landbouw uiteen. Het Sioeplan is de landbouw het sympatiekst, omdat het geen ver lies van grond kost. Ook de aanwijzing van de industriekernen, met name van Goes en Ter- neuzen, wordt toegejuicht. Persoonlijk zag spreker overigens weinig heil in de aanwijzing van St. Maartensdijk en Zierikzee." UIT deze laatste passage zou men kunnen op maken, dat de aanwijzing van St. Maartens dijk en Zierikzee beter achterwege had kunnen blijven. Dit nu is geenszins onze bedoeling geweest en is ook door de toehoorders zo niet opgevat. Want in het gehouden betoog hebben wij juist de na druk gelegd op het belang van een regionale in dustrialisatie en het stimuleren van verzorgende kernen op het platteland, zeker in die gebieden, waardoor een herverkaveling en door de voort schrijdende mechanisatie in de landbouw, werk gelegenheid voor de bevolking moet worden ge schapen, wil inen tenminste een fatale ontvolking- tegengaan. Doordat St. Maartensdijk en Zierikzee precies in zulke gebieden liggen, moet een ontwikkeling van deze plaatsen van zeer groot belang geacht worden. Maar onze visie ten aanzien van de mo gelijkheden tot ontwikkeling was pessimistischer dan ten aanzien van Goes en Terneuzen. Want in de eerste plaats liggen beide laatstgenoemde ste den gunstiger en in de tweede plaats zijn St. Maar tensdijk en Zierikzee slechts tot zogenaamde halve kernen aangewezen, waardoor de mogelijkheden zeker voor de gemeentebesturen minder groot zijn. Het is voor de landbouw van belang, dat er zich per streek een behoorlijk centrum kan ontwikke len, waar werk is voor diegenen, die in die land bouw geen emplooi meer kunnen vinden. Hier naar moet met nog krachtiger middelen gestreefd worden dan de tot nu toe getroffen maatregelen, die natuurlijk wel als een begin gezien mogen worden, maar waarbij het niet kan blijven, wil men het vorengestelde doel bereiken. Hiermede hebben wij in wat uitgebreider vorm onze mening gezegd, die wij in onze lezing, die nu eenmaal in ruim een half uur moest worden ge houden, in beperkte vorm hebben weergegeven. Vrij algemeen leeft de overtuiging dat de land bouw in een „benijdenswaardige" uitzonderings positie verkeert en in de watten wordt gelegd. In „De Land bode" van enkele weken geleden gingen Lr. D. S. Tuijnman en Drs. A. A. Oskam in een hoofdartikel op dit vraagstuk in nl. of de werke lijke verschillen tussen landbouw en industrie wel inderdaad zo groot zijn. De industrieën worden door vele direkte steunmaatregelen o.m, in de vorm van contingentering, heffing invoerrechten en investeringsaftrek door de regering geholpen. Bovendien wordt de industriële ondernemer nog op vele andere wijzen indirekte steun verleend in de vorm van tegemoetkoming b|j oprichting door goedkope industrieterreinen ter beschikking te stellen, de hulp van vele gemeenten bij industrie vestiging, goede havenaccomodaties, aanleg van wegen en kanalen, consumenten subsidies enz. De schrijvers komen dan ook tot de volgende conclusie „Men beschouwe het bovenstaande niet als kri tiek op de industrie. Integendeel, voor ons volk is het een levensvoorwaarde dat de regering met alle geoorloofde middelen de industrie-ontwikkeling bevordert. Maar men l>eseffe wel dat hier sprake is van een zeer omvangrijke en ook enorme bedragen vragen de vorm van indirecte overheidssteun, evenzo goed als er dan voor de landbouw sprake is van directe steun. Het vervelende voor de landbouw is dat de consument met cijfers duidelijk, gemaakt kan worden welke bedragen hij ten behoeve van het garantiestelsel in de landbouw op tafel moet leggen maar dat de indirecte mogelijkheden waar over de industrie beschikt ondanks de enorme be dragen die er mede gemoeid zijn zich aan deze beoordeling onttrekken. Het is niet waar dat de industrie is overgelaten aan het vrije spel van het economisch leven, de industrie is net zo goed en waarscttijnlipc veel meer beschermd dan de land- en tuinbouw'*. HET debat heeft zich ditmaal vooral toegespitst op het loslaten van de gemiddelde Nederland se kostprijs als basis voor de garantieprijs en zo nu en dan leek het er wel op. alsof dit ergens :n een wet zou zijn vastgelegd en alsof wij sinds de oorlog niet anders gewend waren. Ik geloof, dat geen van tweeën het geval is. In de eerste na-oorlogse periode, zo tot 1952, werd de garantieprijs herhaaldelijk hoger dan de kostprijs vastgesteld, omdat een bepaald gewas, b.v. suikerbieten, door de overheid graag werd ge zien. Wij noemden dat dan aanmoedigingspremie en hadden daar geen bezwaar tegen. Wat Minister Marijnen wil, is dus op zich zelf niet zo gek. Een product, waarvan de afzet grote moeilijk heden oplevert, behoort toch voor de producent minder aantrekkelijk te zijn dan één, waarbij dit niet het geval is. Wanneer men echter de boer een redelijk inko men wil verzekeren, dan zal er tegenover een ga rantieprijs van een bepaald product, die lager wordt vastgesteld dan de kostprijs, ook één of meerdere producten moeten zijn, die hoger kunnen uitvallen, omdat men anders aan het redelijk inkomen zit te tornen en dat is niet aanvaardbaar. ONGERUSTHEID. Ik meen dat de ongerustheid, welke de Minister met zijn aankondiging dat hij de garantieprijzen losser wil zien van de kostprijzen heeft veroor zaakt, vooral het gevolg is van de slechte argumen tatie. Men moet daaruit wel afleiden, wat ik in september ook al deed, dat de enige bedoeling wel ke voorzat, was het verlagen van de garantieprij zen. Dat de georganiseerde landbouw onder die omstandigheden hier niets van moet hebben was ook van te voren te verwachten. NU echter de nieuwe loonpolitiek toch al aan leiding geeft tot een andere wijze van kost prijsberekening en nu het Landbouwschap de Mi nister al heeft aangeboden samen met de overheid het probleem, dat de Minister de spiraalwerking van het veevoeder verbruik noemt, te bestuderen, en zo mogelijk zelfs uit de kostprijsberekening te elimineren, nu vraag ik mij af, of niet nog verder kan worden gegaan. Volgens de regels van de nieuwe loonpolitiek mag een loonsverhoging geen aanleiding meer ER is al vele jaren aandrang op de regering uit geoefend om hierin verandering te brengen. Niet alleen voor de boer, maar voor ieder die met deze wisselende winsten te maken heeft. Vorig jaar, op 2 december, heeft de toenmalige Minister van Financiën, Hofstra, een voorstel van wet ingediend bij de Tweede Kamer voor een ge heel nieuwe wet op de Inkomstenbelasting. In dit wetsontwerp was een bepaling opgeno men waarin de ongelijke behandeling van mensen met vaste inkomens en met ongelijkmatige winsten gedeeltelijk werd opgeheven. Slechts gedeeltelijk, want er moest altijd 10 belastingverschil blijven, terwijl aan verschillen van minder dan 300,— niets werd gedaan. Dat was nog niet zo bevredi gend ais men weet dat de verschillen in de be lastingpercentages van het inkomen, bij de lagere inkomens, groter zijn dan bij de hogere. MAAR het begin was er en er kan altijd gepro beerd worden in een voorstel van wet ver beteringen te brengen als dit in de Tweede Kamer wordt behandeld. Nu is die behandeling echter nog steeds niet begonnen. Op 2 december 1958 kreeren wij dit wetsontwerp en op 10 december geven tot prijsverhoging, dat betekent dus dat een hoger uurloon zal moeten worden gecompenseerd! door minder uren of doordat bij de andere kosten factoren besparingen zijn opgetreden. Alleen ver hogingen van grondstofprijzen mogen in de prij zen van eindproducten doorwerken. Als wij dit principe ook op de garantieprijzen zouden toepassen, dan zou dus de totale producti- viteitsstijging aan de landbouw worden gelaten en hoefden wij bij bedrijfsverbeteringen niet direct de kostprijsverlaging aan de consument door te geven. Van deze zijde bezien, zit er iets zeer aantrekke lijks in. Het hangt er echter sterk vanaf of de pro- ductiviteitsstijging groot genoeg zal zijn, om naast de exhorbitante loonsstijgingen, ook nog ruimte op te leveren voor een betere bedrijfsleidersvergoe ding en een betere vergoeding van eigenaarslas- ten. Ook zal het beslist noodzakelijk zijn, dat rekening wordt gehouden met de ontwaarding van onze munt, e.d. factoren, waaraan de landbouw niets kan verhelpen. HET zou wel eens kunnen zijn dat de animo om bedrijfsverbeteringen aan te brengen zeer sterk zou toenemen, wanneer de Minister niet di rect klaarstond de prijsverlagingen, die daarvan het gevolg zijn, ten behoeve van de consument in ontvangst te nemen. Natuurlijk zitten er ook wel bezwaarlijke kan ten aan een dergelijk systeem. Ik denk b.v. aan het verdelen van de productivi- teitss tij ging tussen de factoren arbeidsloon en eigenaarslaslen, aan het feit dat hogere lonen in andere branches wel tot prijsstijging leiden, welke bovendien nog bijzonder moeilijk controleerbaar zijn en dat de doorwerking van deze prijsverhogin gen op het inkomen van boer en tuinder directe invloed hebben, maar op zijn kosten pas na zekere tijd. Dit neemt echter niet weg, dat voor deze moei lijkheden misschien best oplossingen waren te vinden. In ieder geval is het de moeitë waard dit alles eens na te gaan. In de tegenwoordige maat schappij wil men graag verandering. Wanneer het geen verslechtering is, moeten wij daar beslist aan meedoen. Dat doen wij op onze bedrijven ook en waarom dus ook niet bij het landbouwbeleid Ir. C. S. KNOTTNERUS. zaten wij met de kabinetscrisis. Toen bleef al het parlementaire werk rusten, ook dit ontwerp. De nieuwe Minister van Financiën wilde het ontwerp van zijn voorganger eerst zelf nog eens bestude ren. Op 27 mei schreef hij de Tweede Kamer dat hij, öf met een nota van wijzigingen óf met een geheel nieuw ontwerp zou komen, al naar de stu die uitviel. NU weten wij vandaag nog niets van het resul taat van die studie. Een Minister en diens Staatssecretaris hebben vanzelf veel aan hun hoofd en het is niet als met een examen dat ze op een zekere datum klaar moeten zijn. Wij moeten (lus maar rustig afwachten en over het jaarlijks wisselende inkomen belasting betalen. Eén ding is wel gelukkig. Uit de Millioenen- nota en de besprekingen in de Kamers is wel ge bleken dat ook de Minister van Financiën de be lastingdruk te hoog vindt en dat wel speciaal de progressie in de Inkomstenbelasting tot die ie zware druk bijdraagt. Dit geeft ons moed, dat men iets eraan zal gaan doen. Boekhoudbureau Z. L. M., G. PA AU WE. pEGELMATIG wordt gevraagd naar de kansen die er bestaan op een andere heffing van de inkomstenbelasting in dien zin dat de mogelijkheid wordt geopend dat de belasting wordt berekend naar de gemiddelde winst over 3 of 5 jaar, in plaats van zoals nu telkens over de winst per jaar. Speciaal voor de land- en tuinbouw met zijn sterk wisselende uitkomsten wordt het als een bezwaar gevoeld dat doordat van een hoger inkomen een hoger percentage belasting wordt geheven, de belasting die de boer betaalt, betekenend hoger is dan in het geval dat het inkomen ieder jaar ongeveer gelijk is.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1959 | | pagina 3