De Nederlandse landbouw Europese Gemeenschap 843 Onderzoek voor de praktijk (13) STALMEST- EN GIERONDERZOEK help neerland APPEL*», in de 11. E. E. G. en economische blokvorming Vraag'uw winkelier ZATERDAG 2 8 NOVEMBER 195 8 EEN nieuw onderzoek, waarmede het Bedrijfs- laboratorium voor Grond- en Gewasonder- zoek te Oosterbeek in 1958 startte, is het onder zoek van organische mestsoorten voor bemestings doeleinden. De reden hiervan was dat van de zijde van de voorlichtingsdienst en ook uit de praktijk stem men opgingen die een eenvoudig onderzoek voor organische mest wensten. Weliswaar zijn reeds lang cijfers van organische mest bekend, doch per bedrijf kunnen in verband met de samenstelling van de veestapel (rundvee, varkens, kippen) hier in zeer grote verschillen voorkomen per bedrijf. Ook is er in de loop der jaren nogal enige wij ziging gekomen in de voeding van de dieren. Verder heeft na de tweede wereldoorlog een be langrijke intensivering en modernisering van de bedrijfsvoering plaatsgevonden, waardoor belang rijk meer vee kan worden aangehouden per be drijf. Er zal dus ook aanzienlijk meer mest worden geproduceerd die een belangrijke hoeveelheid plan- tenvoedende stoffen bevat. NA grondonderzoek ontvangt de boer een be mestingsadvies van de voorlichtingsdienst, waarop staat aangegeven hoeveel van de diverse plantenvoedende stoffen toegediend moeten wor den om de bemestingstoestand van het perceel op het gewenste peil te brengen. Wanneer men geen rekening behoeft te houden met organische mest zoals op de zuivere akkerbouwbedrijven dan vormt de berekening van de totale hoeveelheden geen probleem, omdat de gehalten aan zuivere bestand delen van onze kunstmeststoffen bekend zijn. Moei lijker «wordt het wanneer een flinke voorraad or ganische mest (stalmest en/of gier) op het be drijf aanwezig is.. De bemestingswaarde hiervan moet men kennen om na te kunnen gaan met hoe veel kunstmest de organische mestgift aangevuld moet worden. Daarom is het goed om per bedrijf eens een monster te laten onderzoeken om geïn formeerd te zijn omtrént de gehalten. Het is niet nodig om regelmatig stalmest- en gieronderzoek te laten verrichten. Als men eens één stalmest- en giermonster laat onderzoeken van een partij die men als een gemiddelde voor één bedrijf kan beschouwen, dan zal men deze cijfers vele jaren kunnen gebruiken voor een juiste toe passing van het bemestingsadvies. Grote spreiding in de gehaltecijfers. IN de voorjaarsmaanden van 1959 zijn een flink aantal monsters van stalmest en gier door het Bedrijfslaboratorium voor Grond- en Gewasonder- zoek te Oosterbeek onderzocht. Dit gebeurde over wegend op de afdeling gewasonderzoek, omdat in de voorjaarsmaanden relatief weinig gewasmon sters worden ingezonden. Normaal neemt men aan dat goede gier Vi stikstof en 1 kali bevat. Bij het onderzoek bleek dat het stikstofgehalte in de onderzochte giermonsters schommelde tussen 0,2 en 0,8 terwijl het kaligehalte varieerde van 0,4—1,6%. De bewaring in een al of niet afgesloten gier- kelder en ook de hoeveelheid water, die toegevoegd wordt, speelt hierbij een grote rol. Het is zeker van belang of het product dat de boer op het land brengt 0,6 kali of 1,2 kali bevat. Bij een gift van 15.000 1. per ha betekent dit dat hij in het laatste geval 90 kg zuivere kali of om gerekend ruim 200 kg kali 40 meer geeft dan in het eerste geval, Daar een overmaat aan kali ongewenst is met het oog op kopziekte, is het raadzaam hier goed op te letten en de gier wat verder weg te brengen. Ook bij de stalmest ziet men grote verschillen in bemestingswaarde. Het stalmest- en gieronderzoek is dus te be schouwen als een middel om het bemestingsadvies na grondonderzoek zo doeltreffend mogelijk te kunnen opvolgen. /opnieuw bevrijden REEDS eerder is er op gewezen, dat men in Denemarken vooral van landbouwzijde zich over het totstandkomen van de E. E. G., zonder dat dit land er bij betrokken is, ernstige zorgen maakt. Nadat de overeenkomst, die tot het nieuwe blok der zeven landen in de vrijhandelszone heeft geleid tot stand was gekomen, heeft de Deense landbouw zich opnieuw over de ontwikkeling op dit gebied uitgesproken en wel door middel van een officiële verklaring, uitgaande van de Deense landbouwraad, de organisatie, die alle belangrijke landbouworganisaties en coöperaties in Denemarken vertegenwoordigt. OP 1 december vangt de 4é APPÈL-aktle aan. De le, 2e en 3e „APPÈL-aktie", hebben tot gevolg gehad dat in Doorn een Bungalowpark voor de Nederlandse militaire oorlogsslachtoffers (dwarslaesies) is gebouwd. De 4e „APPÈL"-aktie is bedoeld om het dorp in stand te houden en de oorlogsslachtoffers (invaliden) te revalideren. IN de eerste plaats wordt hierin uitgesproken, dat men er zich ernstig over beklaagt, dat de regering het besluit heeft genomen tot toetreding tot de kleine vrijhandelszone zonder dat de moge lijkheid en de voorwaarde van aansluiting van Denemarken bij de zes E. E. G.-landen ernstig onderzocht zijn. DE DEENSE LANDBOUWEXPORT DE Deense landbouwexport was de laatste jaren verdeeld over de volgende bestemmingen: de zes E. E. G.-landen 35 a 40 de landen van Je vrijhandelszone 40 a 45%; andere landen ca 20%. In vergelijking met de Nederlandse export van landbouwprodukten is het aandeel van de vrijhan- delsgroep voor Denemarken dus aanmerkelijk groter, zelfs bijna het dubbele, terwijl het aandeel van E. E. G.- en andere landen als afzetgebied van de Deense landbouw aanmerkelijk geringer is. De verdeling van West-Euro pa over twee blokken van landen is voor Denemarken wel zeer bezwaarlijk omdat voor één groep van produkten het ene blok van overwegend belang is, terwijl voor andere produkten het andere blok domineert. Zo worden rund- en kalfsvlees, eieren, slachtpluim- vee, kaas, brouwgerst en vetgemeste zeugen in overwegende mate naar de E. E. G.-landen uitge voerd, terwijl Engeland het hoofdafzetgebied is voor bacon en boter. Het wordt vrijwel onmogelijk geacht de afzei van deze produkten over te schake len van de ene naar de andere groep landen, terwijl ook een algehele wijziging in het produktiepro- gramma van de Deense landbouw moet afstuiten op onoverkomelijke bezwaren, daar immers in vele opzichten de produktie van het ene artikel onaf scheidelijk aan het andere gebonden is. Op het produkt brouwgerst na behoren alle bovengenoem de produkten tot de voortbrengselen der veehou derij. DIJ herhaling wordt duidelijk op de voorgrond gesteld, dat de levensvoorwaarde van de Deense landbouw is zijn handelsbetrekkingen met de beide groepen van Europese landen in stand te houden en dat hel afzijdig blijven van Denemarken ten aanzien van de E. E. G. een groot risico voor de Deense landbouw met zich brengt. Bij een gemeenschappelijk landbouwbeleid van de zes E. E. G.-landen zal het mogelijk zijn binnen de grenzen van dit gebied te voorzien in de behoef ten aan produkten. die vroeger ingevoerd werden. Denemarken vreest dat deze ontwikkeling zich zo snel kan voltrekken, dat de noodzakelijke aanpas singsperiode voor de Deense landbouw, die door verlies van afzetgebied getroffen kan worden, zou ontbreken. Men wijst voorts van Deense landbouwzijde op dë eisen, die van industriezijde zijn gesteld tot ver hoging der invoerrechten bij het totstandkomen van de vrijhandelszone, waardoor de produktie- kosten in de landbouw zullen stijgen, waartegen men waarschuwt. BEZWARENDE OMSTANDIGHEDEN ANDER de bezwarende omstandigheden, die zich tharis ontwikkelen, wil men elke mogelijkheid om de export van landbouwprodukten in stand te houden of uit te breiden benutten, waartoe men het nodig acht tot concentratie van de export te kunnen overgaan. Daartoe wil men de wettelijke mogelijkheid geopend zien de gehele export van landbouwprodukten te brengen onder controle van „landbrugets eksportudvalg" (landbouw export commissie), een lichaam, waarin zowel de coöpe ratieve als de particuliere handel vertegenwoordigd is. Bevordering van de export naar de overzeese landen is een ander punt, waaraan men bijzondere aandacht besteed wil zien. Deze landen staan bui ten de groepen van E. E. G. en vrijhandelszone, zodat men daar gelijke concurrentievoorwaarden als andere exportlanden verwacht. Men denkt daarbij in het bijzonder aan melkpoeder, geconden seerde melk en vleesconserven en men wijst op de noodzakelijkheid de concurrentie op te nemen met andere landen, die steun van staatswege aan de produktie of export verlenen. IN dit verband wordt er op aangedrongen de premie, die in Denemarken wordt verleend bij export, die dollars opbrengt, die afgeschaft zou worden, ook in de toekomst onverminderd te hand haven en zo nodig andere steunmaatregelen voor deze export te treffen. Het is duidelijk, dat hierbij vooral het oog wordt gericht op overzeese mark ten. die thans in meerdere of mindere mate door Nederland bediend worden en dat hier dus Neder landse belangen sterk in het geding kunnen komen. De Nederlandse export van melkpoeder, geconden seerde melk en vleesconserven overtreft de Deens© aanmerkelijk en de kans is niet uitgesloten dat Denemarken al het mogelijke zal doen om zich op deze markten een positie op te bouwen, waardoor Nederlandse belangen geschaad zouden worden, vooral als zich een wedloop in steunverlening, door dollar premiëring of andere middelen, zou ont wikkelen. Er is reden om in dit verband het sein „weest op uw hoede" te hijsen. GEEN AFBRAAKPRIJZEN TENSLOTTE noemen wij nog het pleit, dat in de officiële verklaring van de Deense land bouwraad wordt gevoerd voor prijzen van d© levensmiddelen in Denemarken, die niet zonder meer afhankelijk zijn van prijzen op de export markt. Als men op deze laatste met afbraakprijzen genoegen moet nemen omdat men de afzet niet kan missen en de concurrentie er toe dwingt, wil men bij de verkoop in het binnenland toch een rede lijke prijs handhaven. Dit beginsel heeft ook in Nederlandse landbouw algemeen ingang gevonden, zodat er geen enkele reden bestaat hiertegen van ons standpunt gezien bezwaar te maken. Overi gens zijn de financiële resultaten, die men op deze wijze kan verkrijgen, in Denemarken veel geringer dan in Nederland, daar de inlandse consumptie door de kleinere bevolking verre bij die van ons land ten achter blijft. Dat men er ook op aandringt alles te doen om het onkosten peil in de landbouw te drukken, ligt voor de hand. Uit deze samenvatting van het Deense standpunt blijkt duidelijk, dat de Deense landbouw allerminst ingenomen is met <le ontwikkeling en dat men niet verwacht, dat de vrijhandelszone en de bijzonder© concessies, die er op landbouwgebied voor Dene marken aan zijn verbonden, enigszins opwegen tegen de bezwaren, die men ondervindt, en de ge varen, die dreigen doordat Denemarken buiten de E. E. G. is gebleven. ENGELSE CONCURRENTIEPOSITIE HE concessie, die van Engelse zijde aan Dene- marken is toegezegd op het gebied van bacon en vleeswaren heeft niet alleen in ons land aan leiding gegeven tot bedenkingen, ook de Engelse boeren hebben door middel van de National Far mers'Union, de nationale boerenbond, uitdrukking gegeven aan hun bezwaren. Hoewel de Engels© boer een gegarandeerde prijs voor zijn varkens ont vangt, wordt toch gevreesd, dat opheffing van de invoerrechten voor Deense produkten tot uitbrei ding van de export van Denemarken zal leiden en men wenst dat daartegenover de Engelse varkens- producenten in de gelegenheid worden gesteld de te verwachten grotere concurrentie op de eigen markt te weerstaan. Er wordt bij opgemerkt, "dat de slachtingen in Engeland in het seizoen 1959-1960 met ongeveer VA a VA miljoen varkens zullen dalen, wat men een gevolg acht van verlagingen, die bij de twee laatste jaarlijkse prijsherzieningen zijn toegepast. De toezegging, die aan Denemarken op het gebied van de invoerrechten is gedaan, heeft de Engelse boeren aanleiding gegeven er op aan te dringen bij de volgende prijsherziening maat regelen te treffen teneinde de varkenshouderij ta herstellen en de Engelse producenten in staat t© stellen op de Engelse baconmarkt te concurreren. Het is overigens duidelijk, dat de teruggang van de varkensslachtingen in Engeland geen gevolg i3 van toezeggingen, die aan Denemarken gedaan zijn, daar deze pas per 1 juli 1960 gaan werken. Even wel, iedere visser vist op zijn getij N. H. B.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1959 | | pagina 7