831
In de herfst zijn de wegen veelal beter begaan
baar dan in de winter of in het vroege voorjaar
Door herfstbemesting ontlast men de drukke
voorjaarswerkzaamheden
Bij herfstbemesting krijgen grasland en
wintergranen een grotere weerstand tegen
vorst
En tenslotte in de herfst is het THOMAS-
MEEL goedkoper dan in de winter en het
voorjaar
Inlichtingen worden gaarne verstrekt door het Landbouwkundig Bureau voor
Thomasslakkenmeeli Hamelakkerlaan 40, Wageningen
ZATERDAG 21 NOVEMBER 1959
De heer F. de Groene dacht dat we, gezien de
grote schade in 1957 en dit jaar, nu toch wel rijp
zouden moeten zijn om door te tasten. Spreker
vindt het te brengen offer voor de gemengde be
drijven niet te groot. Men zal bereid moeten zijn
een klein gedeelte van de voederbieten te koppen
of met een kiemremmingsmiddel te behandelen.
Spreker stelt vast dat ondanks de intensieve voor
lichting toch in elk dorp ieder jaar nog enkele
kuilen te lang blijven liggen met alle gevolgen van
dien.
De Voorzitter is het met de heer De Groene eens
en vindt het verheugend van de heer Van Beekom
zelf te horen dat de consequenties niet onover
komelijk zijn. Spreker vindt het erg vreemd. De
Belgen die niet erg voor allerlei regelingen zijn
hebben deze verordening zonder meer geaccep
teerd. De heer Geuze constateert dat we op dit
punt achterliggen op de Belgen. Spreker vraagt de
Rijkslandbouwvoorlichtingsdienst een grote voor
lichtingscampagne in te zetten. Naar de mening
van de Voorzitter is de tijd erg gunstig. We moe
ten elk jaar veel kosten maken voor het spuiten
en we zien nu al enkele jaren achtereen veel
schade. De resten van koppen zijn natuurlijk niet
geheel te voorkomen, maar in dit verband herin
nert spreker aan de distelverordening, welke voor
enkele kwaadwillenden toch erg belangrijk is.
De heer Ir. J. D. Dorst wijst er op dat ook de
aardappelpootgoedteelt belang heeft bij bladluis-
bestrijding. Bovendien vraagt spreker zich af of
het voeren van voederbieten in het weiland in het
voorjaar wel zo veel zin heeft.
De heer P. J. J. Dekker kan zich voorstellen, dat
het beschikbaar hebben van wat voederbieten op
de gemengde bedrijven en voor de vrachtrijders
van belang zijn. Toen de heer De Groene indertijd
de vraag in de vergadering van het Hoofdbestuur
stelde werd er alleen gesproken over het opruimen
van de voederbieten vóór 1 april. Nu komt alles
volgens spreker in een ander daglicht te staan om
dat er nu over wordt gesproken, het in voorraad
hebben van bieten met spruiten na 1 april te ver
bieden. Men kan dan nog gekopte of behandelde
bieten in voorraad houden.
Spreker merkt op dat het spuiten op het juiste
moment van aardappelen en suikerbieten afgezien
van de vergelingsziekte dit jaar alleen vanwege
het voorkomen van zuigschade zeer goede resul
taten opleverde.
De heer Ir. H. Rietberg zegt dat de Belgische
verordening ook niet direkt tot stand kwam. Er
zijn verschillende besprekingen voor belegd. Eerst
werd er gesteld dat er geen voederbieten meer
mochten zijn; later is dit echter zodanig gewijzigd
dat de voederbieten na 1 april geen spruiten moch
ten hebben. De Belgische landbouw sprak zich uit
dat de mogelijkheden om één en ander uit te voe
ren aanwezig waren. In-plaats van 1 april is het
1 mei geworden omdat de boeren in de Ardennen
voor de varkenshouderij voederbieten nodig heb
ben. De boeren waren niet voldoende voorgelicht
en hun bedrijfsvoering was nog niet aangepast.
Het uitstel tot 1 mei is dus alleen een overgangs
maatregel.
De heer Rietberg wijst er op dat alleen door
zuigschade van luizen waarbij dus geen sprake is
van vergelingsziekte een mindere opbrengst van
12 tot 18 kan optreden.
De heer Js. Vos meent dat er deze middag zeerv
duidelijke taal gesproken is. We wisten, aldus de
heer Vos, niet dat het zo erg was met deze voeder-
bietenkuilen. Als landbouwer van een gemengd
bedrijf is hij toch ook overtuigd van de grote ge
varen van de voederbietenkuilen. Spreker adviseert
alle Hoofdbestuursleden dit probleem in hun af
delingen aan de orde te stellen en vraagt daarbij
de medewerking van de Voorlichtingsdienst om
hierover voldoende voorlichting te geven. Spreker
gelooft dat er dit jaar weinig moeilijkheden zouden
zijn omdat te verwachten is dat er per 1 maart
1960 toch geen voederbieten meer zullen zijn.
Misschien is het, aldus de heer Vos, mogelijk
eens een proef over 3 h 4 jaar te nemen. Wan
neer dan mocht blijken dat het niet helpt kan men
altijd weer naar de oude toestand terug. Besluit
men echter tot het uitvaardigen van een verorde
ning dan zal men volgens spreker er ook voor
moeten zorgen dat geen halve maatregelen ge
nomen worden.
Tenslotte deelt spreker mede dat hij zelf een
proef genomen heeft met het behandelen van een
gedeelte van zijn voederbieten met een kiemrem
mingsmiddel. Sproeien kost veel geld en dan moe
ten we maar liever wat geld uitgeven aan kietm-
remmingsmiddelen.
De heer J. W. Scheele is persoonlijk ook een
voorstander van het opruimen van de voeder
bietenkuilen. Hij is echter wel bang voor de ge
varen van achtergebleven koppen aan dijken en in
weilanden.
De Voorzitter meent dat we nooit een 100
resultaat zullen krijgen, wanneer we echter 95
bereiken dan is dat toch de moeite waard.
De heer C. A. Polderdijk vraagt waarom er in
1958 zo'n geringe aantasting met vergelingsziekte
plaats vond.
Verder wijst spreker op de koppen die onder-
geploegd worden en bepaalde jaren toch ook weer
scheuten vormen.
De heer Ir. H. Rietberg zegt dat we in 1958 door
het oog van een naald gekropen zijn. In het voor
jaar begonnen we met veel smetstof, nog al veel
ei-afzet en een vroege ontwikkeling van de luizen.
P. J. J. DEKKER
Daarna kwam er echter een koudeperiode waar
door veel luizen teniet gingen. Hierdoor kwam de
populatie veel later op het maximale peil. Het
I. R. S. stond eigenlijk in tweestrijd of er een alge
mene waarschuwing voor het spuiten moest wor
den gegeven. Op dat moment echter sloeg het weer
om en kwam er schimmelaantasting. Hierdoor
werd de populatie sterk afgebroken waardoor het
grootste gevaar geweken was.
Wat betreft de ondergeploegde bietenkoppen
wijst de heer Rietberg er op dat na een zachte
winter deze koppen inderdaad een besmettingsbron
kunnen vormen. Vooral in grassen die dus vlug
opschieten zien we dat de stengels uit deze koppen
bijna niet bevlogen worden.
Het I. R. S. legt dan ook vergelingsziekteproeven
dikwijls aan met een rand haver er rond.
De heer Ir. J. D. Dorst meent dat het niet vol
gens een provinciale verordening kan.
De Voorzitter meent dat dit toch nodig zal zijn
om ook de vrachtrijders er onder te laten vallen.
De heer Ir. J. D. Dorst vraagt of het niet goed
zou zijn met West-Brabant en de Zuidhollandse
eilanden hierover te praten.
Bovendien vraagt spreker zich af of het niet
nodig is met de provincie over de beplanting te
praten.
De heer Ir. H. Rietberg ziet inderdaad groot nut
in dergelijke besprekingen.
De heer Dr. Ir. C. W. C. van Beekom merkt op
dat er voor het gemengde bedrijf drie mogelijk
heden openstaan n.l.y inkuilen, koppen of behan
delen met een kiemremmingsmiddel. De twee eer
sten vragen extra arbeid juist in een tijd dat het
erg druk is. Bij gebruik van kiemremmingsmidde-
len kunnen moeilijk Jen optreden bij opname
door het vee. Spreker is onder de indruk gekomen
van het betoog van de heer Vos. Deze heeft ge
zegd dat we ons nog niet bewust waren van de
grote gevaren van de voederbietenkuilen. Juist
hierop heeft ook spreker gedoeld toen hij zei dat
er alvorens over te gaan tot het in het leven roe
pen van een verordening nog veel voorlichting ge
geven zal moeten worden.
De heer W. Minnaard is er van overtuigd dat er
iets moet gebeuren. Spreker heeft zich in het afge
lopen voorjaar geërgerd aan het vervoederen van
voederbieten in de weilanden.
Niettemin gelooft de heer Minnaard dat vele
mensen nog niet van de noodzaak overtuigd zijn en
daarom verwacht hij veel verzet. Spreker zou het
liefste zien dat er overgangsmaatregelen zouden
worden toegepast.
De heer A. W. Cevaal zou een overbruggings
periode van twee jaar willen hebben.
De Voorzitter wijst er op dat het zeker niet mo
gelijk is één en ander reeds voor het volgende sei
zoen rond te hebben. Hierdoor is er dus automa
tisch al een jaar uitstel. Wel adviseert spreker in
alle afdelingen deze problemen te bespreken.
De heer F. «1e Groene zegt dat hem uit gesprek
ken met mensen van de Rijkslandbouwvoorlich-
tingsdienst gebleken is dat er inderdaad een aan
tal personen zijn die moeilijk van de noodzaak te
overtuigen zijn.
De heer J. M. K lompe vraagt of de wortels van
witlof die men dikwijls nog lang in het voorjaar
ziet liggen nog gevaren opleveren.
De heer Ir. II. Rietberg zegt dat deze wortels bij
de vergelingsziekte geen rol spelen.
.De heer M. C. J. kosten vraagt of het niet mo
gelijk is bij de voorlichting over de aanleg van
tuinen ook meer aandacht aan de waardplanten
te besteden, omdat de mensen op dit punt niet op
de hoogte zijn met de gevaren.
De Voorzitter onderschrijft de noodzaak van deze
voorlichting.
Spreker zegt de heer Rietberg nogmaals dank
voor de overtuiging waarmede hij het probleem
aan de orde gesteld heelt.
AFTREDENDE HOOFDBESTUURSLEDEN
VERVOLGENS richt de Voorzitter zich tot de af-
tredende Hoofdbestuursleden. Vast staat dat
de heren J. A. Stolts, C. A. Polderdijk, Iz. de Feijter
en C. O. J. Hendrikse niet meer terugkeren omdat
ze niet herkiesbaar zijn. De heren A. M. Geluk, G.
M. F. Bom en I. Smallegange zijn aftredend, maar
wel herkiesbaar.
Spreker richt zich in het bijzonder met woorden
van afscheid tot de niet herkiesbare H. B.-ledon.
Spreker wijst er op dat banden die zeer lang be
staan hebben doorgesneden worden, wat toch altijd
pijnlijk moet worden genoemd. Niettemin hebben
we hiervoor bewust zelf gekozen omdat we het
verplicht aftreden hebben ingesteld.
Elk van hen heeft zijn bijdrage geleverd, de een
in de discussie, de ander bij het organiseren van
tentoonstellingen en derde door het inzetten van
zijn organisatorische krachten in zijn omgeving.
Spreker zegt hen hiervoor hartelijk dank en doet
een beroep op hen om de goede banden te bewaren
en waar dit nodig is hoopt hij nog steeds een be
roep op hen te mogen doen.
De heer C. O. Hendriks zegt dank voor de
goede woorden die tot hem gesproken werden.
Het spijt spreker de banden met het H. B. te moe
ten verbreken. Reeds in 1927 deed spreker zijn in
trede in het H. B. en is daar met enige onder
brekingen tot nu toe hetzij als Hoofdbestuurslid
of als plaatsvervangend Hoofdbestuurslid aan ver
bonden geweest. Spieker zegt verder dank voor de
prettige samenwerking en voor de prettige ver
houdingen.
De heer C. A. Polderdijk sluit zich bij de woor
den van de vorige spreker aan en hoopt dat ook
de nieuwe H. B.-Ieden hun beste krachten voor het
werk van de Z. L. M. mogen geven.
De heer Iz. de Feijter sluit zich aan bij de woor
den van de twee vorige sprekers en spreekt de
hoop uit dat ook in de toekomst de Z. L. M. moge
groeien en bloeien.
SLUITING
ÏYAAR niemand meer iets voor de rondvraag
heeft sluit de Voorzitter onder een woord van
dank voor de geanimeerde besprekingen de ver
gadering.
(Adv.)