AANBOUWDIEPPLOEGEN 72* DEMONSTRATIE MET IN ZEEUWSCH-VLA ANDEREN Grote belangstelling bij de demonstratie ZATERDAG 10 OKTOBER 1950 Mede door het weer waarvan we deze zomer zoveel mochten genieten, is bovengenoemde demon stratie weer eens voor de zoveelste maal een groot succes geworden. Veel publiek, men hoorde zelfs stemmen die spraken van meer dan 1000 belang stellenden, een hard werkende regelingscommissie om alles vlot te doen verlopen en ruim 20 zwoegen de trekkerchauffeurs die trachtten om het nog beter en vlugger te doen dan buurman, gaven blijk van het grote enthousiasme voor deze demonstratie. Aan de zo bekende demonstraties in Zeeuwsch- Vlaanderen is er weèr een toegevoegd die de naam van méér dan landelijk kan dragen. Dit is het resultaat dat verkregen werd door een samenwerking van het bedrijfsleven de studie groepen in Zeeuwsch-Vlaanderen) en de rijksland- bouwvoorlichtingsdienst te Axel, waarbij het niet gaat wie nu de belangrijkste taak heeft, maar om het doel dat men voor ogen stelt. Dat deze demonstratie in een behoefte voorzag, was het gevolg van de veranderingen welke zich niet alleen bij de aanbouwdiepploegen maar zeker ook bij de trekkers de laatste jaren hebben voor gedaan, aldus de voorzitter van de regelingscom missie de heer A. Ramondt in zijn openingswoord. Verder merkte de voorzitter op, dat de handel het belang van een dergelijke demonstratie wel zeer bewust was, gezien de grote deelname, en zich niet gelegen laat liggen aan de richtlijnen en uit latingen tot het niet meedoen aan deze demonstra tie van de Federatie ..Het Landbouwwerktuig". Voorts werden enkele wijzigingen in het pro gramma aangekondigd en werd meegedeeld dat het werk van sommige ploegen tijdens de beoor deling, die aan de demonstratie was voorafgegaan, wel wat verschilde met het werk tijdens de demon stratie voor het publiek. Tijdens de demonstratie zou een verslag uitge bracht worden van de beoordeling terwijl men na deze uiteenzetting de ploegen nogmaals aan het werk kon zien, om de gemaakte opmerkingen met het geleverde werk te vergelijken. De weersomstandigheden waren vóór en tijdens de demonstratie zeer gunstig. De grondomstandigheden weken wel zeer veel af van de omstandigheden waarbij zo vaak op vvin- tervoor wordt geploegd, als we tenminste even denken aan het najaar 1958. Bovenop lag de grond zeer droog met wat kleine kluiten en behoorlijk losse grond tot op een diepte van 10 a 13 cm. Op 15 en 25 cm bevatte de grond nog behoorlijk vocht, hetgeen het ploegen op deze diepte zeer goed mo gelijk maakte. De zwaarte van de grond bedroeg van 43 tot 50 afslibbaar. Het perceel waarop de nummers 7 t/m 11 ploegden was het zwaarste of beter gezegd het moeilijkste. Dat onder deze omstandigheden ploegen op win- tervoor mogelijk was is niet in de allereerste plaats te danken aan een goede ploeg of passende trek ker, maar is meer het resultaat van een juiste stoppelbewerking, van deze naar Zeeuwsch-Vlaam- se begrippen zware grond. Maar al te vaak hoort men de opmerking dat bepaalde percelen zo moei lijk of helemaal niet te ploegen zijn en dat men juist daar eens een demonstratie moest houden. Wanneer men dus zelf niet meer in staat is het werk te verrichten zou men een demonstratie op zijn perceel toelaten om dan het onmogelijke van trekker en ploeg te vragen. Dat voorafgaande be werkingen verkeert of niet tijdig genoeg zijn uit gevoerd, wil men dan in de regel niet toegeven. Ook in deze zeer droge nazomer is op wintervoor ploegen mogelijk, mits na de oogst (het vrijkomen van de grond) maar direct die bewerking wordt uitgevoerd waarbij een laagje losse grond ver kregen wordt wat het verder uitdrogen tegen gaat. Of men dit nu met stoppelploeg, cultivator, schijf- egge of schijfploeg uitvoert, doet weinig terzake mits men maar een niet te dikke laag losse grond, waarin wat kluitjes gerust mogen voorkomen, be reikt. Zo lagen ook de percelen van de heer Van Driessen te Sluiskil er voor, waarvoor ons com pliment. In het algemeen moet opgemerkt worden dat er. zeer goed geploegd is. Het geleverde werk was zeker niet minder dan op sommige ploegwedstrijden. waarvoor de ploe gers van deze demonstratie dan ook zeker een compliment toekomt. De heer J. Boer, medewerker van het consulent schap voor landbouwwerktuigen te Wageningen, gaf tijdens de demonstratie een verslag over het geleverde werk. Nadrukkelijk moet er op gewezen worden, dat het werk van een bepaalde ploeg tijdens de demonstratie voor het publiek heel an ders kan zijn dan tijdens de beoordeling, wat ook op deze demonstratie bij bepaalde ploegen het ge val was. Het verdere van dit verslag slaat dus hoofdzakelijk op het werk van de ploegen tijdens de beoordeling, die een dag vóór de demonstratie plaats had. De heer Boer begon zijn verslag met enkele alge mene opmerkingen n.l.: 2. Voor het op wintervoor ploegen ziet men voor deze zware grond graag een ploeg met een rister dat goed verkruimelt. Door de abnormale 2. 3. 4. grondomstandigheden verkruimelden praktisch alle ploegen goed, zodat aan dit punt weinig aandacht besteed kon worden. De meeste ploegen waren uitgerust met schijf-, een enkele met meskouters. Onder deze omstan digheden bleek duidelijk dat de schijfkouters veel beter voldeden n.l. door een veel betere kantzetting. Ze hebben ook voor dat ze gemak kelijker te stellen zijn. Als eis moet wel gesteld worden dat ze een zekere diameter hebben 45 cm) daar anders de schijven te ondiep door de grond lopen en de kant weer opbreekt. Onder deze omstandigheden moeten de schijf- kouters ver naar achteren gesteld kunnen wor den daar er anders teveel grond tussen schijf en rister terug de voor in loopt. Kleine schijf- kouters lopen vlug met de as op de grond met als gevolg dat de ploeg erop gaat lopen en soms veel trekkracht vraagt. Meskouters zijn moeilijker te stellen en de kant breekt onder deze omstandigheden gemakke lijker op. Een oordeel kan wel eens zijn dat de ploeg met meskouters een vastere gang heeft. Niet altijd zijn kouters even goed gesteld, schijf- kouters staan vaak te breed. Een zeer belangrijk onderdeel van de ploeg is de schaar, een punt dat in de praktijk veel te weinig aandacht heeft. Een schaar wordt meest al genomen zoals deze is, zowel bij de aanschaf van een ploeg als na het kloppen bij de smid. Werkt een ploeg niet goed dan wordt soms al het mogelijke gedaan aan de aanspanning, breedte- en vlakstelling om de ploeg goed te krijgen terwijl de schaar niet wordt bekeken. De scharen staan nog al eens te steil, of soms alleen de punt wat een onregelmatige diepgang tot gevolg kan hebben (het zogenaamde hap pen). Speciaal bij wentelploegen is het zeer be langrijk dat alle scharen dezelfde goede vorm en stand hebben. Bij tweescharige wentelploegen mogen de voorste scharen zeker geen te steile stand hebben, daar het dan bijna niet mogelijk is de ploeg zo af te stellen dat de omgeploegde voren gelijk komen te liggen. Een controle op een gelijke stand van de scharen kan men uit oefenen door van alle scharen de afstand te meten van schaarpunt tot ploegbalk. Het ploeg- lichaam dat de grootste genoemde afstand heeft zal in de regel het diepste werken. Ook een belangrijk punt is dat de scharen evenveel en niet te ver naar buiten staan (landzijde). Dit is te controleren door een lijn te trekken van de schaarpunt naar buitenkant zooiijzer. Is de vrije ruimte tussen genoemde lijn en de ploeglicha- men verschillend of te groot dan zal een ploeg niet gemakkelijk goed af te stellen zijn. De vlak- en breedtestelling. Het komt, ook op demonstraties nogal eens voor dat de breedte van de ploeg gesteld wordt door middel van de vlakstelling. Het resultaat is dan dat terwille van de breedte de ploeg naar links of rechts overhelt (over buik of over rug). Dit is dus een onjuiste werkwijze. Bij aanbouw- ploegen moet men er van uitgaan dat de spoor breedte van de trekker is aangepast aan de totale werkbreedte van de ploeg. Voor een één- scharige wentelploeg (35 cm) komt het erop neer dat de spoorbreedte van de trekker zo smal mogelijk moet zijn, voor een tweescharige wentelploeg (75 cm) zal dit in de buurt van 1.50 m liggen. Wijkt de spoorbreedte hier sterk van af, dan moeten door de breedtestelling de ploeg- lichamen te ver uit het midden van de trekker gesteld worden wat scheef trekken van trekker en ploeg ten gevolge heeft. Komt men dit in de praktijk tegen dan stelt men de ploeg door mid del van de vlakstelling meestal wat over rug om het scheef trekken tegen te gaan. In der gelijke gevallen kan dus niet meer gesproken worden van goede afstelling. 5. Diepteregeling. Steeds meer wordt er bij de trekkers naar ge streefd om bij het ploegen druk op de achteras van de trekker te krijgen om het slippen tegen - te gaan. Hierdoor vervalt het diepteinstellings- apparaat bij de ploegen en wordt dan over genomen door herinrichting of topverbinding van de trekker. Ook zijn er nog een aantal ploegen waarbij de diepte geregeld wordt door steunwielen, hetzij met een losvaste- of een ketting als topverbin ding. Gezien de vermindering van het slipper centage bij de eerstgenoemde trekkers, zal men iets toe moeten geven op het onafhankelijk lopen van de ploeg. 6. Gemakkelijke bediening en verstelling bij de ploegen. Verschillende aanbouwploegen zijn zo gecon strueerd dat een rukje aan de handel van de hefinrichting voldoende is om de ploeg te til len en te wentelen. Bij andere moet het wente len nog met de hand geschieden. Dit laatste is niet zo bezwaarlijk, alleen men moet er even de tijd voor nemen. De automatische wenteling is zeer gemakkelijk. De constructie moet echter van dien aard zijn, dat slijtage niet te vlug optreedt, daar dit al gauw aanleiding kan geven tot weigering van het wentelen. De breedte- en vlakstelling moet gemakkelijk en met geringe hoeveelheden te verstellen zijn. Een draadspindel is daar zeer voor geschikt, wat niet op alle ploegen voorkomt. Ook de ploeglichamen zijn ten opzichte van de ploegboom bij diverse ploegen verstelbaar. Een kleine verstelling kan al grote verschillen in het ploegwerk geven, zodat ook een geringe ver stelling zonder veel moeite mogelijk moet zijn. Verschillende punten zijn naar voren gebracht waarop het belangrijk is te letten bij het aanschaf fen van een nieuwe ploeg. Diverse van de genoem de punten zijn even belangrijk om bij de bestaande ploegen te bekijken in verband met de afstelling en het leveren van goed ploegwerk. Op de demonstratie hebben een 19-tal ploegen hun kunnen getoond, terwijl de spitploeg zich ook presenteerde en zijn manier van werken demon streerde. De 19 aanbouwploegen vertegenwoordigden 7 merken, 11 tweescharige en 8 éénscharige ploegen. De tweescharige ploegen waren allen wentelploe gen. Van de éénscharige was de helft wentel- de helft kantelploegen. Voor een beter overzicht zullen we niet alle ploe gen stuk voor stuk beschrijven, maar per merk de ploegen behandelen met verwijzing naar de nummers van het programma welke overeen kwa men met de veldnummers tijdens de demonstratie. Daar alle ploegen waren aangebouwd zullen we dit niet meer herhalen. De ploegdiepte varieerde van 20 tot 25 cm. MELOTTE: (veldje no. 10) Was vertegenwoordigd met 1 tweescharige ploeg en wel door de Melotte-fabriek te Gembloux. Trekker: Porsche diesel 40 pk. De ploeg liep op één steun wiel (diep te regeling) en met een ketting als topverbinding. Het te kleine rister had moeite om de grond goed gekeerd te krijgen, met ma tige verkruime ling, terwijl de meskouters geen mooie kantzetting vertoonden. Het voorste rister liep steeds te smal. De ploeg was bij het inzetten vlug op diepte en liep goed op het zooi ijzer. Het éne steunwiel gaf een wat waggelende gang aan de ploeg. De trekker vertoonde zonder slot veel slip. Tijdens de de monstratie lever de de ploeg beter werk, maar de ploegdiepte was dan ook 5 a 6 cm geringer dan bij de beoordeling. Zie verder ivtgentie pagina

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1959 | | pagina 11