De Nederlandse landbouw Europese Gemeenschap in de De graanpolitiek van de E. E. G. GRENSKWESTIES VERWACHTINGEN ZATERDAG 11 JULI 1959 6, Men schrijft dat Elten en Tuddern weer aan Duitsland teruggegeven zullen worden en dat zon der (geheime) volksstemming. Een en ander in het kader van Nederlands-Duitse onderhandelin gen. Wat staat er tegenover? Dat weten we nog niet. Blijkbaar lukt het zelfs niet om de grens kwestie in de Eems te regelen, dus moet men ook twijfelen aan de kans op enige belangrijke inpolde- ring in de Dollard. Er wordt tenminste gesproken over een soort arbitragecommissie die inzake het Eemsregime zou moeten optreden en de belangen» zowel van Delfzijl als van Einden zou moeten waarnemen. Met België zijn de verhoudingen niet veel anders. De sluis in Terneuzon schijnt breder te moeten worden dan voorgenomen op Belgisch aandringen. Wordt van onze zijde nu onderhandeld teneinde Saeftinge te kunnen inpolderen? De boeren die eerst van 260 ha afmoeten in de Kanaalzone zou den daar niet alleen mee gebaat zijn, ook Neder land in zijn geheel. Doch volgens een verslag van een onderhoud van de vaste Commissie voor de Deltazaken met de minister, gedateerd 17 april 1959. heeft de Direc teur-Generaal van de Waterstaat Ir. Maris naar aanleiding van vragen van Tweede Kamerleden betreffende de bedijking van het Land van Saef- tinge er op gewezen, dat dit bij stormvloeden een zekere invloed op de waterstand in Antwerpen zou kunnen veroorzaken, omdat door de indijking een liepaalde komberging zou verdwijnen. Omtrent de mate van deze beïnvloeding lopen de inzichten van de Nederlandse en Belgische deskundigen nog uiteen. Men zal in de Technische Scheldecommis- sie hierover tot overeenstemming moeten geraken. Waarvan acte. Langzamerhand begint er enige tekening te komen in de oogstvervvachtingen in het buitenland. De Deense landbouwtelling (23 mei j.l.) wijst uit, dat er 1000 ha meer aardappelen worden geteeld dan in 1958 toen een totaal bereikt werd van 83.000 ha. Ook worden 25.000 ha meer granen verbouwd, hoewel de teelt van tarwe, rogge en gemengd graan terug liep. De teelt van gerst werd uitge breid met 37.000 ha. Kris-kras verder gaand door de wereld, lezen we dat men in Italië met een overproduktie van vroege aardappelen kampt. Volgens de derde officiële ramine heeft de Argentijnse tarwe-oogst '58/'59 circa 16 meer opgeleverd dan die in '57/'58. Het suikerrietareaal in dit land wordt weer uitgebreid tot 290.000 ha. het gemiddelde in de jaren '53/'54 tot '57/'8 bedroeg 295.000 ba. De oogstraming van late aardappelen in dit Zuid- Amerikaanse land vermeldt een opbrengst van slechts 51.000 ton. Dit is 38.000 ton minder dan in 1958. De kwaliteit van de aardappelen heeft sterk geleden van het slechte weer. In Griekenland verwacht men een top graan- produktie van 1,8 min ton tarwe. De export wordt geraamd op 150.000 ton, waarvan waarschijnlijk een derde deel naar Brazilië en het overige binnen de Europese grenzen wordt afgezet. De vooruitzichten voor gerst- en tarweoogst in Syrië zijn opnieuw weinig rooskleurig. Van deze voor dit land zo belangrijke exportprodukten zal slechts een klein gedeelte van de oogst voor uit voer beschikbaar blijven. Uit sommige districten in Engeland worden aan zienlijke produktie-verliezen van melk gemeld. Bijvoederen met krachtvoer is in vele streken noodzakelijk om de produktie te handhaven. Helaas zijn ons nog geen gegevens bekend over de situatie van b.v. erwten, vlas, uien enz. Wel meldt het Belgische blad „De Boer", dat de aard- appelprijs verleden week gevoelig terugliep en de oogst van brouvvgcrst veelbelovend is, al wordt niets gemeld over de grootte der produktie bij onze zuiderburen. De toestand van de gewassen is af wisselend; die van de granen was tot 4 juli nog goed; de aardappelen vertonen weinig loof, de bieten lijden nog niet erg, bij de erwten lijkt de Opbrengst behoudens enkele verschroeide per celen, vrij goed, terwijl verwacht wordt, dat de op brengst van het vlas overal beneden normaal zal blyven. Op grond van deze oogstevervvachtingen is-van- zelf-sprekend nog niet veel over de afzetmogelijk heden èn de prijs van onze produkten te zeggen. Een uitgebreide studie is daarvoor noodzakelijk. Voorzover dit ons land betreft verwijzen wij naar het bericht ..Vraag en aanbod" elders in dit num mer. HET is duidelijk, dat men voor een juiste beoor deling van de toestand en voor het vaststellen van een gemeenschappelijk beleid op graangebied zo mogelijk rekening dient te houden met de ver dere ontwikkeling, die in de eerstvolgende jaren te verwachten is. Wij verkeren in een maatschappij, die voortdurend aan verandering onderhevig is en men moet de vraagstukken, die zich voordoen, dus ook in hun ontwikkeling, m.a.w. dynamisch, be schouwen. Dat dit meer moeilijkheden meebrengt dan een beoordeling waarbij wordt uitgegaan van vast staande cijfers, zoals deze voor de laatst vooraf gaande jaren zijn vastgesteld, ligt voor de hand. Een dergelijke dynamische beoordeling van het vraagstuk kan gemakkelijk aanleiding geven tot meningsverschillen en ook tot vergissingen. De ontwikkeling zoals deze zich de laatste jaren op steenkoolgebied heeft voorgedaan, waar de crisis als het ware bij verrassing kwam, terwijl alle ra mingen wezen in de richting van een toenemend tekort aan steenkool in West-Europa, mag hierbij wel als een waarschuwing worden beschouwd. Al kan men steenkool en graan niet op één lijn stellen, toch geeft de steenkoolervaring alle aan leiding tot voorzichtigheid bij een dynamisch oor deel over de produktie en het verbruik van graan in de komende jaren. Verder dan tot een grove benadering onder het voorbehoud, dat zich geen onverwachte omstandigheden voordoen, die op korte termijn ingrijpende veranderingen met zich zouden kunnen brengen, kan men naar wij menen niet komen. DIJ het opstellen van een oordeel over de toe- komstige ontwikkeling, gaat men in het alge meen uit van de veronderstelling, dat de algemene lijn, die zich in de voorgaande jaren heeft voor gedaan, zich in de naaste toekomst zal voortzetten; waarbij men op grond van bepaalde overwegingen correcties naai- boven of naar beneden kan aan brengen. Dit is ook de werkwijze, die gevolgd wordt door degenen, die het onderwerp produktie en verbruik van graan in de E. E. G.-landen in studie hebben genomen. Een Duits deskundige, die zich duidelijk en op grond van veel gegevens over dit onderwerp uit spreekt, is Prof. Dr. Fritz Baade, directeur van het ..Institut für Weltwirtschaft", verbonden aan de Universiteit van Kiel. Prof. Baade, die thans de wereld-economie tot het onderwerp van zijn studie heeft gemaakt, kan er zich op beroepen over erva ring op graangebied te beschikken want hij was er in de jaren 19281932 als „Reichsgetreidekom- missar" (regeringscommissaris voor graanaange- legenheden) voor verantwoordelijk, dat de afzet van graan in Duitsland regelmatig plaats vond t-egen over de landbouw aanvaardbare prijzen. Degenen, die van het oordeel van Prof. Baade kennis willen nemen, verwijzen wij naar zijn in 1958 verschenen boek „Die Deutsche Landwirt- schaft im gemeinsamen Markt". Wij vermelden hier slechts, dat hierin naar voren wordt gebracht, dat de landbouwproduktie in West-Europa reeds gedurende tientallen jaren is gestegen, waarbij de oppervlakte cultuurgrond en het aantal arbeids krachten werkzaam in de landbouw niet is toe genomen maar zelfs is verminderd, zodat de pro- duktiestijging uitsluitend moet worden toegeschre ven aan hogere opbrengsten per ha. Deze ontwikkeling, die uiteraard door de tweede wereldoorlog werd onderbroken, heeft zich daarna weer voortgezet en er moet rekening mee worden gehouden, dat dit ook in de komende jaren het geval zal zijn, waarbij tegenover een uitbreiding van de bevolking in de E. E. G.-landen met 0,7 per jaar een stijging van de landbouwproduktie met 2,5 a 3 per jaar wordt gesteld. Zeer duidelijk spreekt zich ook uit de „wissen- schaftliche Beirat beim Bundesministerium für Ernahrung Landwirtschaft und Forsten" (weten schappelijke adviescommissie van het Duitse Mini sterie van Voedselvoorziening, Landbouw en Bos bouw) die er in een in mei '58 verschenen nota op wijst, dat de graanproduktie der E. E. G.-landen in het tijdvak 1950-'51 tot 1957-'58 jaarlijks met ge middeld 3,8 gestegen is, terwijl intussen het graanverbruik een gemiddelde toename met 2,9 per jaar vertoont, hetgeen met zich heeft meege bracht dat de graad van zelfvoorziening in dit tijdvak met ongeveer 6 is toegenomen. Hierdoor daalde de importbehoefte met ongeveer 1 miljoen ton, nl, van 8,8 tot 7,8 miljoen ton per jaar. Q'OALS wij reeds eerder zagen, brengt een economische samensmelting van Nederland met de vijf andere E. E. G.-lan- den met zich, dat de verhouding tussen produktie en verbruik van graan in dit samengesmolten gebied een geheel andere zal zijn dan thans in ons land het geval is. Terwijl Nederland op zich zelf in sterke mate, voor tarwe voor meer dan twee derde, voor andere granen voor meer dan de helft, op invoer is aangewezen, zal een samenge smolten E. E. G.-gebied wat de graanvoor- ziening betreft in een toestand verkeren, die niet zo heel ver van zelfvoorziening ver wijderd is. In de laatste jaren bedroeg het tekort, dat door invoer gedekt moest wor den, ongeveer 10 van het verbruik, zodat er niet zo heel veel behoeft te gebeuren of dit gebied kan uit eigen produktie in de behoefte voorzien, terwijl een overschot aan graan ook niet ondenkbaar is. I HET VERBRUIK BE toename van het verbruik moet in sterk over- wegende mate, nl. voor 80%, worden toege schreven aan de stijgende behoefte aan voeder- graan, die met gemiddeld 6 per jaar is gestegen en geleid heeft tot een belangrijke uitbreiding van de produktie van varkensvlees en eieren. Ook zonder dat door prijsverhoging of dergelijke maatregelen een bijzondere stimulans tot hogere graanproduktie wordt gegeven, houdt de „wissen- schaftliche Beirat" rekening met een verdere ver hoging der graanproduktie in de E. E. G.-landen van 2 a 3 per jaar, hetgeen de totale produktie in 1969, dat is tegen het einde van de overgangs periode, die in de verdragen van Rome is vastge legd, op 63 a 71 miljoen ton of wel 13 a 21 miljoen ton meer dan in 1957-'58 zou brengen. De vooruit zichten worden wat betreft de ontwikkeling van het verbruik veel ongunstiger geacht. Doordat het vleesverbruik zich in 1950 in ver schillende landen nog niet geheel had hersteld van de teruggang, die een gevolg was van de oorlogs jaren, was aanvankelijk een sterke stijging moge lijk, maar het wordt hoogst onwaarschijnlijk ge» acht, dat deze stijging na het herstel van het vlees verbruik, dat inmiddels heeft plaatsgehad, zich in de komende jaren in het zelfde tempo zal voort zetten. Men zal niet een vertraagde stijging van het vleesverbruik rekening moeten houden, hetgeen met zich zal meebrengen dat tegen 1969 de invoer- behoefte aan graan in de E. E. G.-landen uiterst gering, zo niet nihil, zal zijn, terwijl het voor het handelsverkeer met andere landen wenselijk wordt geacht de traditionele import van graan althans gedeeltelijk in stand te houden. Deze overwegingen geven de „wissenschaftliche Beirat" aanleiding tot het advies zeer voorzichtig te zijn bij de vaststelling van het peil der graan prijzen iri de gemeenschappelijke markt, daar elke extra stimulans tot verdere verhoging der produk tie tot overschotten zou leiden. Wanneer men het eens zou worden over een prijspeil overeenkomen de met het thans geldende niveau in Duitsland en Italië, dan zou dit voor de andere landen een prijs verhoging van ongeveer 10 Mark (ƒ9,per 100 kg graan betekenen. Dit zou vooral wat Frankrijk betreft, dat nog over grote mogelijkheden tot uit breiding der produktie zowel door een grotere ver bouwde oppervlakte als door hogere ha-opbrengs ten beschikt, tot een sterke stijging der graan produktie aanleiding geven, waardoor de grens van 100 zelf verzorging van de E. E. G.-landen overschreden zou worden. Zelfs bij een niveau der graanprijzen op het ge middelde, dat thans in de zes landen geldende is, verwacht de „wissenschaftliche Beirat" een sterke produktiestijging in Frankrijk waartegenover een daling van de graanvoortbrenging in Duitsland en Italië door verlaagde prijzen in deze landen niet waarschijnlijk wordt geacht. WIJ zijn hiermee gekomen op het onderwerp de graanprijzen in de gemeenschappelijke markt, waarover in verschillende kringen reeds menings verschillen naar voren gekomen zijn. Lijnrecht tegenover Prof. Baade en tegenover de „wissen schaftliche Beirat" stelt zich een andere Duitse instantie n.l. de grote Duitse boerenbond, die een. Zie verder volgende paginn

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1959 | | pagina 3