Naheffing pootaardappelen 1959
Afschrijving op aanplantkosten van
een boomgaard
49J
VERANDERDE BOERDERIJ
NED. WELSH PONY STAMBOEK
Meerjarenplan
pootaardappelen
Is dit wel economisch?
(27)
ZATERDAG 20 JUNI 1959
ZATERDAG 6 juni deed het Landbouwschap een
mededeling, welke voor telers van pootaard
appelen van groot belang is.
De Stopa blijkt n.l. niet helemaal zeker te zijn,
dat zij dit najaar voldoende middelen heeft om
het eventuele overschot aan pootaardappelen
over te nemen. Zij heeft nog getracht het risico
voor dit jaar door verzekering te dekken, maar
nu de oppervlaktes van de ter keuring aangebo
den aardappelen bekend zijn, is dit niet meer
mogelijk tegen een premie, die uit de areaalhef
fing plus exportheffing zou kunnen worden be
taald.
Nu in het kader van de Euromarkt ook de ex
portheffingen op hun laatste benen lopen, ten
minste voor export binnen de Euromarkt en, zo
als de omstandigheden zich thans voordoen, dat
de oogst van pootaardappelen 1959 vrij groot zal
zijn, wat gezien het aantal hectares te verwach
ten is en misschien door een groot kwantum in
de potermaten nog kan worden vermeerderd, dan
zal het wel eens kunnen zijn, dat bij een normale
afzet, een groot overschot aanwezig is.
De Stopa stelt zich voor, dat onder die om
standigheden er nog een naheffing over de goed
gekeurde hectares zal moeten plaats vinden om
voldoende middelen beschikbaar te hebben.
De hoogte van deze naheffing kan natuurlijk
pas aan het einde van het seizoen, dus april
1960, worden vastgesteld. Daarna kan tot heffing
worden overgegaan. Het zal dan wel eens zo kun
nen zijn, dat deze heffing over aardappelen van
1959 te gelijk wordt geïnd met de normale Land
bouwschapsheffing van 1960, die daardoor na
tuurlijk extra hoog zal worden, want men be
taalt dan bovendien tegelijkertijd zijn heffing
over pootaardappelen 1960.
Ik geloof dat het goed is, dat iedere pootaard-
appelteler zich dit nu reeds goed realiseert.
Misschien trekt hij daaruit dezelfde conclusie
als ik, n.l. deze, dat, hoewel er op dit moment
geen andere oplossing is, deze werkwijze ten spoe
digste dient te worden verlaten. Wanneer de
overnameprijzen aanleiding geven tot een zoda
nige uitbreiding van areaal dat het volgende jaar
een dubbele heffing nodig kan zijn, dan is men
m.i. op de verkeerde weg. Het lijkt mij dan beter
de overnameprijzen te verlagen, waardoor de
heffing lager kan blijven en uitbreiding achter
wege blijft.
Ik ken heel goed het argument, dat de handel
zich richt naar de overnameprijzen die men
daarom niet laag moet stellen, want dan is men
bij voorbaat ook verzekerd van een lage markt
prijs, maar deze regel gaat m.i. alleen op als de
overnameprijs zo hoog is, dat de boeren wel voor
een voldoende aanbod van poters zorgen.
Zodra de overnameprijs voldoende zakt en
alleen dienst doet ter voorkoming van te grote
risico's, dan zal meteen de prijs zich van deze
overnameprijs losmaken, omdat de handelaar
dan niet meer verzekerd is van voldoende aan
bod op deze lage prijs. Het is natuurlijk duide
lijk, dat het bekend maken van deze overname
prijs moet gebeuren vóór dat de poters in de
grond gaan en wel zo ver van te voren, dat iede
re boer bij het opmaken van zijn teeltplan er
rekening mee kan houden.
Nu de termijnmarkt voor aardappelen en ook
voor pootaardappelen een jaar gewerkt heeft,
dient zich bovendien de vraag aan, of deze ter
mijnmarkt van invloed kan zijn op de uit te
planten hoeveelheid aardappelen. Zelfs kan men
de vraag stellen of de hele werkwijze van de
Stopa door deze termijnmarkt niet grondig moet
worden herzien. Misschien is het na één jaar
werking nog een beetje te vlug, maar het is dui
delijk dat, wanneer men in februari 1959 poot
aardappelen van oogst 1959 levering november,
kan verkopen tegen een redelijke prijs, dit van
invloed zal zijn op de uitplant. Ik geloof dat het
goed is, dat deze zaken tijdig worden bestudeerd,
opdat tijdig maatregelen kunnen worden ge
nomen, zodat wij niet voor akelige maatregelen
als een naheffing komen te staan.
Ir. C. S. KNOTTNERUS.
(Zie ook het hiernaast staande artikel over het
„Meerjarenplan pootaardappelen". Red.)
Belastingpraatje
DONDOM de afschrijvingen op aanplantkos-
ten van boomgaarden hebben zich al heel
wat problemen afgespeeld. Hierbij deden zich
vele vragen voor. Enkele daarvan waren: Mag er
worden afgeschreven, en zo ja, wanneer moet
hiermede worden begonnen.
In een recent arrest heeft het Gerechtshof te
's-Gravenhage zich met deze problemen bezig
gehouden.
Het ging daarbij over de volgende zaak.
Een pachter gaat een boomgaard inplanten op
gepachte grond. Hij sluit een overeenkomst met
de verpachter dat hij (de pachter) de aanplant
zal bekostigen. Indien de pachtovereenkomst
wordt ontbonden binnen een termijn van 20 jaar
zal hij of zijn erfgenamen een vergoeding ont
vangen van zoveel X 5 als er minder dan 20
jaar zijn verlopen. Na verloop van deze 20 jaar
zal de verpachter geen vergoeding meer verschul
digd zijn.
In eerste instantie beweerde de inspecteur dat
er in het geheel geen redenen waren om af te
Schrijven. Hier ging het Hof niet op in.
In tweede instantie ging het er over wanneer
mocht worden begonnen met afschrijven.
Reeds direct na de aanplant, of op het moment
dat de boomgaard produktief wordt? Wat het Hof
hierover zei laten wij woordelijk volgen.
„In het boekjaar 1955/56 waren de nieuw in
geplante vruchtboompjes nog in een stadium
„van opgroei en stond vastdat nog gedurende
„enige jaren verdere verzorging en verpleging
„van de boompjes nodig zou zijn, eer deze geza
menlijk een produktieve boomgaard zouden héb
ben gevormd.
,Jn dat jaar is geen sprake geweest van een
„teloorgaan van nutseenheden, integendeel het
„aantal vermeerderde. Op de boompjes kon der-
„halve de jaarlijkse afschrijving niet plaats vin
den, daar er nog geen sprake was van een af
neming van de gebruikswaarde, hetzij door ge
bruik in het bedrijf, hetzij uit andere hoofde.
„Slechts na voltooiing van de investeringd.w.z,
„nadat het productieve stadium zou zijn bereikt,
gouden de gewone jaarlijkse afschrijvingen een
aanvang kunnen nemen. Hieruit volgt dat voor
„gewone afschrijving op de boomgaard in wor
ding, in het boekjaar 1955/56 nog geen plaats
„was".
Deze uitspraak is duidelijk en bevredigt ook wel
het rechtsgevoel. Eerst als de boomgaard produk
tief wordt mag met afschrijving van de aanplant
kosten worden begonnen.
Deze mogen dan worden afgeschreven in de ge
schatte levensduur van de boomgaard. Gezien
de ontwikkeling van nieuwe systemen en va
riëteiten komt het ons voor dat een levensduur
van 20 25 jaar een reële schatting is en dat af
schrijving in een dergelijke periode in overeen
stemming is met de eis die in de wet wordt ge
steld, „dat de afschrijving in overeenstemming
met goed koopmansgebruik" dient te geschieden.
Boekhoudbureau der Z. L. M.,
C. PAAUWE.
Op 11 juni j.l. heeft minister mr. V. G. M.
Marijnen in het Rotterdamse Bouwcentrum, de
tentoonstelling „Ook de boerderij veranderd", ge
opend. Deze .tentoonstelling, waar een achttal
maquettes van moderne, economisch verant
woord gebouwde boerderijen staan, en waar ook
aan het voorgedeelte veel aandacht is geschon
ken, is iedere werkdag van 9 tot 5 uur te bezich
tigen. De tentoonstelling duurt tot omstreeks 1
december.
Op 13 mei j.l. werd in Emmeloord het Nederlands
Welsh Pony Stamboek opgericht.
In het Bestuur werden verkozen; mevrouw H.
BronsvoortHagens uit Rhenen en de heren J. A.
van Ooy te Deurne, L. J. Scholten te Enschedé,
C. P. Wiersema te Emmeloord en J. K. Wiersema
te Groningen.
Het correspondentieadres der Vereniging is voor
lopig Mozartstraat 7, Groningen, tel. K 5900-20621.
Het z.g. meerjarenplan pootaardappelen (garan
tieregeling, reductieregeling, subsidie witvlezige
rassen, propaganda in het buitenland), waarvan
de kosten gemiddeld 5 miljoen per jaar bedragen,
wordt gefinancierd uit de opbrengst van een
areaalheffing van ƒ130 per ha en een exporthef
fing van 0,75 per 100 kg. Doordat de reductie
regeling thans is opgeheven worden de uitgaven
met 750.000,verminderd.
Hoewel er indertijd van is uitgegaan, dat in de
loop der jaren tekorten en overschotten elkaar
zullen opheffen, kon nog geen reserve worden op
gebouwd. Het dit jaar voor de keuring aangegeven
areaal heeft een belangrijke uitbreiding onder
gaan.
Tegenover het nog geheel onbekende aanbod
staat de vraag naar het zeer gewilde Nederlandse
uitgangsmateriaal. Mede tengevolge van het In
werking treden van de E. E. G. worden bepaalde
belemmeringen geleidelijk verminderd en openen
zich gunstige perspectieven voor onze pootgoed-
export. Een uitbreiding van het areaal lijkt voor de
toekomst dan ook zeker verantwoord.
Indien echter onverhoopt, hetzij door extra grote
oogst, hetzij tengevolge van sterk verminderde
vraag, van bepaalde rassen uit oogst 1959 betrek^
kelijk grote overschotten zouden overblijven
hetgeen ernstige verliezen voor de St. O. P. A. zou
kunnen inhouden dan dienen de kosten voor het
handhaven van een vaste bodem in de pootgeod-
markt, naar het oordeel van het Landbouwschap,
toch in hoofdzaak te worden gedragen uit heffin
gen op de teelt in 1959. In dat geval zou zo
nodig boven het bedrag van 130,per ha even
tueel nog een naheffing moeten plaatshebben.
Het blijft echter in de eerste plaats van belang
te voorkomen, dat eventuele overschotten een
sterke prijsdrukkende werking uitoefenen op het
belangrijke kwantum, dat wel voor pootdoeleinden
wordt verkocht. Door het handhaven van een
bodem in de markt kan de prijsvorming gunstig
worden beïnvloed.
De bodem in de pootgoedmarkt wordt voor 1959
ongewijzigd gehandhaafd op het niveau dat ook in
voorgaande jaren heeft gegolden. Voor de teelt
van witvlezige rassen wordt, tijdelijk, weer een sub
sidie verleend van 500.— per ha voor de klassen
S en SE. van 30 voor de klasse E en 100,—
voor klasse A en B. Men wende zich voor nadere
inlichtingen tot het Landbouwschap.
WANNEER men gaat proberen bedrijfsecono
mische adviezen te geven dan heeft men
daarvoor gegevehs nodig. Deze gegevens kunnen
worden geput uit de boekhouding maar kunnen
ook wel eens op andere wijze worden verkregen.
Vooral nu de boekhouding van de landbouwbe
drijven veelal geheel gericht is op de fiscale eisen
ontbreken vaak belangrijke gegevens, welke we
nodig hebben.
De oppervlakte van een gewas is niet juist in-
gevuld, het ras is vrijwel nooit vermeld en de
kg.-opbrengsten zijn niet altijd even betrouw
baar.
Daarnaast zijn er nog vele andere problemen,
een correctie op de fiscale afschrijving is nood
zakelijk, de veewaardering is wel eens minder
juist en steeds meer gaat men er toe over de kos-
sen van zaaizaad, pootgoed en bemesting te ha
len uit het voorgaande boekjaar. Dezelfde kos
ten van het lopende boekjaar worden er vanzelf
sprekend uitgehaald.
Deze en andere problemen ontmoeten we in
veelvoud iedere dag weer, wanneer we met be
hulp van de fiscale boekhouding gaan proberen
bedrijfseconomisch werk te doen. Het is vaak no
dig hiervoor afzonderlijke rekeningen op te zoe
ken of achteraf wat vragen te stellen; naarmate
een bedrijf langer meedoet wordt een en ander
vanzelfsprekend eenvoudiger.
We weten dat U in het algemeen niet zo erg
in deze problemen geïnteresseerd is. Wij willen
er toch uw aandacht voor vragen, omdat het,
wanneer U uw gegevens voor de fiscale boekhou
ding zo volledig mogelijk invult, van onze kant
gemakkelijker is, uw overzicht samen te stellen.
Dat is economisch voor ons en dus ook voor U.
Niet-deelnemers aan dit werk doen er ook goed
aan deze volledigheid te betrachten. Men weet
immers niet of zij in de toekomst niet zullen gaan
meedoen? red.)
WARMENHOVEN,