ALLERHANDE WERK TUINBOUW ZATERDAG 28 MAART 1959 WANNEER we de snoei tot de laatste der onderhoudswerkzaamheden in de boomgaard rekenen, en dat kunnen we, dan staan we weer voor een nieuw fruitjaar. De bedrijven, die nog niet met snoeien klaar zijn, dit zijn b.v. grote bedrijven, die met gebrek aan vakbekwaam personeel te kampen hebben, beginnen het fruitjaar met een zekere achterstand. "ITROEG in het voorjaar nl. moet alweer begonnen worden met het zwartmaken van de grond. Dit is voor bijna alle fruitbedrijven in Zeeland nood zakelijk. We voorkomen hiermee dat vochtverlies optreedt, omdat een grasmat veel vocht verdampt. Dit vocht staat dan niet meer ter beschikking van de vruchtbomen, die het toch zo hard nodig hebben. Ieder voorjaar hebben we een droge periode en deze valt vaak omstreeks de bloei. Van de bomen wordt dan ontzettend veel gevergd. Ze moeten dan veel voedingsstoffen opnemen, maar kunnen dat alleen, wanneer er voldoende vocht in de grond aan wezig is. Is er onvoldoende vocht, dan is een slechte vruchtzetting en slechte bladstand het gevolg. We beginnen dan al met weinig vruchtjes aan de bomen en dat kan verderop in. het jaar alleen nog maar verminderen, dus: een onvoldoende opbrengst. Dit komt vaak voor op bedrijven met slechte grond. Beregening zou dus een uitkomst zijn, maar we zien nog op tegen de grote kosten en ook is het vaak een probleem om geschikt zoet water in de omgeving te krijgen. Op grote bedrijven wordt de grond zwartgehou- den met de trekker, waar we een schijfegge of cul tivator aan vastkoppelen. Op kleine bedrijven, waar een vierwielige trekker niet rendabel is, wordt de grond bewerkt met de 2-wielige fra'is, waar ook vaak een kleine cultivator aa~ gekoppeld kan worden. We houden de grond los en onbezaaid tot om streeks augustus. Na die tijd mag het gras en on kruid gaan groeien en wordt dan kort gehouden door het te maaien. We doen dit om structuurbederf te voorkomen en om tijdens de pluk, wanneer het eens nat is, niet in de slik te moeten lopen. MEER DINGEN VRAGEN AANDACHT T7R zijn echter meer dingen die in het voorjaar onze aandacht vragen. Ongeveer eind maart be ginnen we met de schurftbestrijding. Met de tegen woordige bestrijdingsmiddelen is de schurftbestrij ding geen probleem meer. Het is dus tegenwoordig niet meer nodig, dat we met fruit op de veiling verschijnen, waar de beruchte zwarte vlekken en scheuren op en in voorkomen. Met de schurftbestrijding gaan we door tot on geveer eind juli. We kunnen de schurftbestrijding het best vergelijken met de aardappelziekte in de landbouw. Ook komen de eerste insekten eind maartbegin april voor de dag. We treffen dan de jonge blad luizen aan. Ze zuigen sappen uit de jonge blaadjes en groeipunten en zijn zeer schadelijk. Weldra komen de rupsen van de wantsen, die door vreterij schade doen. Ditzelfde doen ook de rupsen van de bladrollers. Al deze insekten kunnen we in één bestrijding te lijf gaan. Het is erg belangrijk om de schadelijke insekten direct „kort" te houden. De pas uitgelopen bomen zijn dan erg. kwetsbaar. Eind april komen de appelzaagwespen. Deze tasten de jonge vruchtjes aan, die na enige tijd van de bomen vallen. Een erge aantasting van de appelzaagwesp kan een be langrijke oogstderving tengevolge hebben. Begin mei komen de eerste larven van het fruit- spint. Deze spinnetjes zuigen aan de bladeren. Bij erge aantasting krijgt het blad van de appelbomen een bruin-achtige kleur en kan dan dus zijn normale werk niet meer doen. In de maand mei moeten we eveneens goed op meeldauw letten. Het is een zwam, die we aantreffen op de jonge scheuten. De knoppen zijn dan het vorige jaar geïnfecteerd geweest. Wanneer ze dan in het voorjaar uitlopen, zitten de jonge blaadjes onder een grauw-wit pluis. De blaadjes krullen zich en vallen af. Tevens hebben ze een enorme verspreiding, vooral op warme, zonnige dagen. Een chemische bestrijding is bij erge aan tasting onvoldoende. De aangetaste toppen moeten weggeknipt en ver nietigd worden. We moeten proberen om de knoppen (die voor het andere jaar alweer aangelegd worden) gezond hun rustperiode in te laten gaan, anders zitten we het volgend jaar weer onder de meel dauw. In juni en juli vliegt het fruitmotje. Zoals alle andjere motten vliegt hij wanneer de schemering invèlt. Dit insekt veroorzaakt de bekende worm stekigheid. Het wijfje legt eitjes op appel- en pere- takken en -bladeren. Na enkele weken verschijnen de rupsjes. Ze boren zich in de vruchten en vreten zich naar het klokhuis. Het is hun om de pitten te doen, want daarmee voeden ze zich. De rupsen kun nen meer dan één vrucht aantasten vóór ze vol wassen zijn. Het is zaak goed op tijd te zijn met de bestrijding. Op bedrijven, waar de bespuiting of bespuitingen tegen het fruitmotje ieder jaar op tijd geschieden, komen weinig fruitmotjes voor. HET DUNNEN TN juni dient zich een heel belangrijk werk aan, nl. het dunnen van de vruchten. We wachten daarmee altijd tot de juni-rui voorbij is. Begin juni laten de bomen een gedeelte van de jonge vruchten los. Als we zouden gaan dunnen vóórdat de juni- rui plaatsvond, zouden, na het dunnen, nog een gedeelte van de vruchten afvallen. Er blijven dan te weinig appels, peren en pruimen aan de bomen hangen. Wanneer de bomen te vol hangen en we dunnen niet, dan blijven de vruchten te klein en de boom wordt te veel uitgeput. Het resultaat is een lage geldelijke opbrengst en het volgend jaar weinig vruchten. Het komt nog vaak voor dat de bomen te vol hangen. Soms komt het voor dat maar 10% van de vruchten mogen blijven hangen. Half juli komt de pljUk van de vroegste pruime rassen en eind juli de eerste appels. "IXTANNEER we tegen half augustus komen, zitten we volop in de oogst. Dit moet voorzichtig gebeuren. We kunnen bij het plukken, door ruw handelen, de vruchten beschadigen. We plukken meestal direct in veilingkisten, die de volgende dag naar de veiling gestuurd worden. De tijd van het plukken van de verschillende rassen vraagt ook altijd enige aandacht. Plukken we te vroeg, dan krijgen de vruchten geen goede smaak en kleur en ook niet hun volwaardig gewicht. Plukken we te laat, dan zijn de vruchten niet meer voor de export geschikt en ook minder goed bewaarbaar. Verder komen bij te laat plukken ver schillende bewaarziekten voor de dag. Wanneer de fruitkweker fruit wil bewaren in het koelhuis, mag hij vooral niet te laat plukken. De laatste rassen plukken we omstreeks half ok tober. De meeste kwekers zijn omstreeks eind ok tober klaar met plukken. De afzet van de produkten houdt ons dan nog enkele weken bezig. T^AN zal ook de beplanting moeten worden na- u gegaan. Zijn er soms ook bomen, die erg veel last hebben van kanker, dan kunnen deze beter gerooid worden. Zijn er in een bedrijf onrendabele percelen aan wezig Ga eens na of ze niet beter kunnen ver dwijnen, om plaats te maken voor een modern ras in moderne beplanting. Spoedig daarna beginnen we met de snoei. Vroeg beginnen betekent vroeg klaar We onderbreken de snoei in februari voor een winterbespuiting met vruchtboomcarbolineum of met D.N.C. Deze bespuiting passen we toe tegen Een beeld waarvan men zich af kan vragen of dit ook in Zeeland spoedig te zien zal zyn. Er zijn grote veranderingen aan de gang: Drie-eilanden- plan^ Deltaplan, E. E. G. enz. enz., maar zover als het op deze Westlandse foto is, zijn we nog niet. In dit licht bezien, kan men zich echter afvragen wat de toekomstmogelijkheden zullen zijn en voor hoe lang deze nog zullen blijven bestaan. Hier geldt zeker wel: Bezint eer ge begint en .behoudt het goede van het Zeeuwse platteland. insekten, die als ei overwinteren, b.v. bladluizen, spint enz. Ook verwijderen we daarmee de groen0 wieren op de bomen. Eind februari kunnen we de meststoffen strooien, die geen snelle werking hebben, b.v. kalkammon- salpeter of zwavelzure ammoniak. We werken daar* na de snoei af en verbranden het snoeihout. Op de dagen met slecht weer, wanneer buiten niet gewerkt kan worden, worden de machines en ge* reedschappen grondig nagezien. De tijd van een volgend fruitjaar breekt dan weer aan. De fruit-* teler is dan vol verwachting wat het brengen zal en hoopt op een goede oogst. M. C. VAN IWAARDEN* ^Een praatje in devoepgang^ „JONG GELEERD IS OUD GEDAAN" DE toekomst is voor de jeugd. En daarom is het goed dat we ons op de toekomst voorbereiden. Wat we in onze jeugd kunnen leren, vergeten we niet zo vlug. „Jong geleerd is oud gedaan", geldt ook voor ons, landbouwjongeren. In onze provincie, waar de akkerbouw hoofdzaak is, is het niet denkbeeldig dat de veehouderij wel eens als bijzaak wordt gezien. De voortsenrijdende mechanisatie in de landbouw spreekt ons sterk aan. Dit is goed, want de jeugd moet vooruitstrevend zijn. Maar het is vooral op het gemengde bedrijf fout wanneer we daartoe de veehouderij als bijzaak zien en we alleen maar „oog" hebben voor een trekker. Vooral op het gemengde bedrijf verdient de veehouderij onze volle aandacht en liefhebberij. Een oudere boer vertelde me het volgende ver-i haal: „Toen ik boer werd, achtte ik het verstandig om zelf met de paarden te rijden en het melken over te laten aan het personeel, 't Gevolg was dat het met het melken helemaal verkeerd liep. Te weinig melk en uierontsteking omdat de koeien niet goed werden uitgemolken. Toen ben ik zelf gaan melken. En ik heb me er op toegelegd om het melken goed „mees ter" te worden. Wat me ook lukte. Nadien wordt er op mijn bedrijf altijd goed gemolken omdat ik zelf het voorbeeld geef." Geldt het bovenstaande voor het melken, voor de andere onderdelen van de veehouderij is het al niet anders. Voor een goede verzorging en voeding is die voortdurende aandacht ook alles. Men moet ge regeld de gedragingen van elk dier afzonderlijk kennen en dit is alleen mogelijk wanneer men „oog" voor de dieren heeft. Om dit goed te leren is het nodig dat we in onze jeugd voor alle punten van de veehouderij interesse tonen. Een belangrijk punt in dit verband is de ver houding ouderen en jongeren. Het is een vereiste dat een veehouder voldoende interesse voor zijn veestapel toont, wil hij dat ook van z'n kinderen verwachten. Maar dit alleen is niet voldoende. Hij moet ook kunnen samenwerken met de jeugd door hen bij alle dingen van de veehouderij te betrekken. Het doel dat een veefokker voor ogen dient te staan moet zijn om dit samen met z'n kinderen als een gemeen schappelijk doel te zien. Er zijn wat dit betreft een massa mogelijkheden, die meestal niet voldoende worden uitgebuit. Om er maar eens enkele te noemen: Het gezamenlijk beoordelen van de dieren op exterieur en dit te controleren met de stamboek- gegevens. De melkcontrolegegevens bespreken en deze eventueel in verband brengen met de voeding en andere factoren. De voeding en verzorging van het vee voor een deel aan de jeugd overlaten, b.v. de opfok van kalveren. Het gezamenlijk bezoeken van paarden- en rundveekeuringen. Belangrijk voor de verhouding ouderen en jonge ren is dat de ouderen vooruitstrevend zijn. Dit geldt ook voor de veehouderij. OOK in L.J.G.-verband zijn er vele mogelijkheden om de liefde voor de veehouderij te stimuleren. Door wedstrijden kan op sportieve wijze de belang stelling, kennis en verzorging van de dieren op hoger plan worden gebracht. 'n Veebeoordelingswerdstrijd heeft als doel inzicht te geven in het juiste rastype, door de onderdelen en het algemeen voorkomen van een dier te laten beoordelen. De hoofdzaak hierbij is, dat men een dier op produktiegeschiktheid leert kennen. Voor een melkkoe is dit vanzelfsprekend de geschiktheid voor een goede melkproduktie. Verder is een goede constitutie van belang om die goede produktie jaren lang vol te laten houden. Voor een paard zijn 'eert solide bouw, goed beenwerk en goede gangen ken merken voor de gebruikswaarde. Een kalveropfokwedstrijd legt meer de „klem toon" op de omgang en verzorging van het dier. Ook een graslandverzorgingswedstrijd kan in dit verband worden genoemd. Want economische vee houderij is pas goed mogelijk bij een goed opgezette graslandexploitatie. Verder kan de L.J.G. op dit gebied de kennis van haar leden vergroten door het organiseren van cursussen, o.a. cursus in veeteelt, veevoeding, ver loskunde, melkmachinekennis etc. Het is niet eenvoudig om een goede veehouder (fokker) te worden. Daar komt werkelijk heel wat voor kijken. Maar hier staat tegenover dat het houden van vee levendig en mooi is. En daarom is de veeteelt onze volle belangstelling waard. \.Z. POPPE,

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1959 | | pagina 19