WIJZIGT ENGELAND ZIJN STANDPUNT
TEGENOVER DE E.E.G.?
B Uil EN LAND
Boekbespreking
EEN LICHTPUNTJE
DE LANDBOUWOVERSCHOTTEN
ZATERDAG 21 FEBRUARI 1959
141
Van een speciale medewerker
BOVENSTAANDE vraag moet, althans voorlopig,
ontkennend beantwoord worden, want van wij
ziging van het officiële Engelse standpunt op dit
gebied is nog niets gebleken. Integendeel; bij de
besprekingen, op 12 februari 1.1. in het Engelse
parlement gehouden, is van regeringszijde nadruk
kelijk vastgehouden aan het oorspronkelijke stand
punt, dat men wel wil streven naar samenwerking
met de Europese Economische Gemeenschap, met
name wil trachten te komen tot een opheffing van
alle handelsbelemmeringen tussen de E.E.G.-landen
en de andere West-Europese landen, althans wat
industriële produkten betreft, maar afwijzend staat
tegen aansluiting van Engeland bij de E.E.G., welke
aansluiting zou meebrengen aanvaarding van de
andere verplichtingen, die naast de opheffing van
handelsbelemmeringen in het verdrag van Rome
zijn opgenomen (o.a. het gemeenschappelijk buiten
tarief, dat de souvereiniteit van Engeland op het
gebied van invoerrechten op zou heffen; voorts ge
meenschappelijke politiek op het gebied van land
bouw, transport en buitenlandse handelspolitiek,
deelneming aan het Europees Sociaal Fonds en aan
de Europese Investeringsbank, harmonisatie van
sommige arbeidsvoorwaarden, enz.). Het officiële
standpunt is dus, dat Engeland blijft streven naar
instelling van het z.g. vrij handelsgebied in Europa,
maar afwijzend staat tegenover aansluiting bij de
E.E.G.
Wat wel is veranderd, is, dat in Engeland in
toenemende mate stemmen opgaan, die de juistheid
van dit officiële standpunt in twijfel trekken en
de vraag stellen of het geen tyd wordt dat Engeland
over stag gaat door niet langer afwijzend te staan
tegenover aansluiting by de E.E.G.
Zeer duidelijk heeft zich thans de redactie van
het onafhankelijke gezaghebbende Engelse blad
„The Economist" in zijn nummer van 7 februari 1.1.
HET NIEUWE FRUITTEELTBEDRMF.
in watersnood-, herverkavelings- en streekverbete-
rings-gebiden.
Uitgave Rijkstuinbouwconsulent voor Zeeland en
West Noord-Brabant.
Door de medewerkers van het Rijkstuinbouwcon-
sulentschap te Goes werd in samenwerking met de
Streekverbeteringscommissie voor „de Zak van
Zuid-Beveland" een boekje over het nieuwe fruit-
teeltbedrijf, samengesteld.
De fruitteler kan hierdoor inzicht krijgen in de
rationele bedrijfsinrichting en exploitatie naast de
vraagstukken op het gebied van bodemverzorging,
beplantingsplannen, kostenberekeningen en finan
ciering.
De opzet van dit boekje, waarin op overzichte
lijke wijze in het kort deze onderwerpen besproken
worden, is, om als handleiding bij in herverkave
lings- en streekverbeteringsgebieden te geven cur
sussen, gebruikt te worden.
In de serie leidraad voor Land- en Tuinbouwon-
derwijs van de N.V. Uitgevers Mij. Tjeenk Willink,
Zwolle, ontvingen wijBestrijdingsmiddelen in land
en tuinbouw door M. A. v. d. Waal 3,en Er
felijkheidsleer door Drs. A. G. M. Oude Vrielink
4,—).
Tevens verscheen bij dezelfde uitgever: Bemes
ting en meststoffen Ir. W. T. Rinsema 4,80).
„EEN STRONG IN HET DUISTER"
EMIGREREN, WAT IS DAT?
door Anthony van Kampen.
In deze uitgave van de Nederlandse Emigratie-
dienst wordt op aantrekkelijke wijze een inzicht
gegeven in de beweegredenen welke tienduizenden
Nederlanders er jaarlijks toe brengen te emigre
ren. Aardige illustraties verluchtigen de vlot ge
schreven tekst.
Naast enige voorlichting omtrent motief, emigra
tiemogelijkheden en te verwachten hulp, geeft het
boekje de overtuiging, dat het met de „sprong
in het duister" nog wel meevalt. Indien men meent
dat wat levensgeluk in eigen land niet of moeilijk
kan verworven worden, dient er echter wel „ge
sprongen te worden".
Voor degenen die belangstelling hebben voor
dit onderwerp van „Emigratie", willen wij vermel
den dat het in de bedoeling ligt het boekje koste
loos ter beschikking van belangstellenden te stellen,
(adres: Nederl. Emigratiedlenst Piet Heinplein
6, Den Haag.)
uitgesproken. In het artikel van dit nummer, ge
titeld „The European Nettle" (De Europese brand
netel) wordt er op gewezen, dat Engeland het zoe
ken naar een uitweg uit de moeilijkheden niet aan
de zes E.E.G.-landen moet overlaten, maar ook zelfs
dit vraagstuk opnieuw met eigen voorstellen moet
benaderen. Het staat wel vast, dat de zes landen
van de Gemeenschap niet van plan zijn, elk ver
schil in behandeling tegenover buitenstaanders op
te heffen, daar men tegenover verschil in verplich
tingen geen gelijke rechten, wat het onderling han
delsverkeer betreft, wil stellen. Het gevolg hiervan
is, dat het vrijhandelsgebied niet te verwezenlijken
is en The Economist pleit nu voor een duidelijk
initiatief van Engelse zijde, door over te gaan tot
het nemen van de meest radicale stap, die thans
mogelijk is, n.l. toetreding tot het verdrag /an
Rome, dus tot de E.E.G., en wel zonder beperkende
bepaling en met aanvaarding van alle verplichtin
gen, die uit dit verdrag voortvloeien.
IN één opzicht zou echter, naar The Economist
meent, een voorwaarde gesteld moeten worden.
Aansluiting bij de E.E.G. zou niet een „dichtslaan
van de deur voor de produkten van het Britse Ge
menebest" mogen betekenen, zoals letterlijk wordt
opgemerkt.
Het zal voor Engvland niet mogelijk zijn als
enig land een bevoorrechte positie in twee belang
rijke handelsgebieden, dat van de E.E.G. en dat
van het Britse Gemenebest, te verwerven en te
handhaven. The Economist ziet slechts één oplos
sing, n.l. een aaneensluiting tussen Gemenebest en
Europese Gemeenschap. De voorkeur, die Engelse
industrieprodükten in het Britse Gemenebest ge
nieten, zou ook aan de industrieprodükten van de
andere Europese landen ten goede moeten komen;
daartegenover zouden de boeren van het Gemene
best een markt voor hun landbouwprodukten in de
landen van de Europese Gemeenschap moeten vin
den. De voordelen, die hiermee voor alle deel
nemers verkregen zouden worden, zijn volgens The
Economist duidelijk: „Goedkoop voedsel voor
Europa, goedkope industriële produkten voor het
Britse Gemenebest".
Het blad eindigt met de waarschuwing, dat, als
Engeland niet spoedig het initiatief neemt, ver
wacht mag worden, dat enkele der Gemenebest-
landen onderhandelingen met de E.E.G. zullen aan
knopen, waardoor de leidende positie van Enge
land in het Britse Gemenebest in het gedrang zou
komen.
Het is duidelijk, dat een verwezenlijking van
de gedachten van het Engelse blad, n.i. eer» ver
eniging van E.E.G. en Britse Gemenebest, ver
strekkende gevolgen zou hebben. Binnen de nieuwe,
grotere gemeenschap zouden dan belangrijke over
zeese produktiegebieden, met name wat landbouw
produkten betreft, komen te liggen. Wij wijzen als
voorbeeld slechts op de granen van Canada en
Australië, de zuivelprodukten, het vlees en het
fruit van Nieuw-Zeeland, Australië en Zuid-Afrika.
Voorts moet er rekening mee worden gehouden, dat
aansluiting van Engeland bij de E.E.G. ten gevolge
zou hebben, dat de meeste West-Europeese landen,
die thans nog afzijdig staan, ook zouden vragen tot
de Gemeenschap te worden toegelaten, hetgeen o.a.
meebrengt, dat Deense zuivelprodukten, Deens vlees
en Deense eieren in het verband van de Gemeen
schap zouden worden opgenomen.
T""\E uitspraak van The Economist, dat de voordelen
van een samengaan van Britse Gemenebest en
E.E.G., n.l. goedkoop voedsel voor Europa en goed
kope industrieprodükten voor de landen van het
Gemenebest, duidelijk zijn, zal wel geen aanspraak
kunnen maken op algemene instemming. Bij deze
uitspraak wordt blijkbaar één van de doelstellingen
van het E.E.G.-verdrag over het hoofd gezien. In
dit verdrag is n.l. bepaald, dat een gemeenschappe
lijk landbouwbeleid van de E.E.G.-landen moet
worden ontwikkeld met als doel o.a. het verzeke
ren van een redelijke levensstandaard aan de land
bouwbevolking. Dit doel zal niet te verenigen zijn
met de afzet in de E.E.G.-landen van goedkoop
voedsel, afkomstig uit de landen van het Britse Ge
menebest. De taak, die thans op de schouders van
de E.E.G. is gelegd, zou zeer sterk worden ver
zwaard, als het gebied van de E.E.G. de uitbreiding
zou ondergaan, die door The Economist wordt be
pleit.
Niettemin achten wij het belangrijk, dat er thans
in Engeland stemmen opgaan, die er voor pleiten
thans niet langer afzijdig te staan als het er om
gaat gemeenschappelijke verantwoordelijkheid te
aanvaarden en aansluiting te zoeken bij de E.E.G.
Ook in het Engelse parlement heeft dit standpunt
verdedigers gevonden, die er echter niet in zijn ge
slaagd de regering te overtuigen van de juistheid
van hun zienswijze. B.
Deeds vele jaren wordt de afzet van landbouw-
produkten sterk beïnvloed door grote over
schotten. Vooral in de Verenigde Staten zijn zij
schrikbarend groot geworden. Des te beklemmen
der is deze situatie omdat in grote delen van de
wereld behoefte bestaat aan voedsel. Incidenteel
vindt export van deze Amerikaanse voorraden,
naar rampgebieden en z.g. onderontwikkelde ge
bieden, plaats om de heersende nood te lenigen.
Tot een blijvende oplossing is men nog niet ge
komen. Daaraan is de geringe koopdracht, juist
van deze onderontwikkelde gebieden, niet vreemd.
Distributie van de goederen zou bovendien op
grote problemen stuiteh.
Steeds weer blijken teleurstellende uitkomsten
van de oogst in het ene land, de afzet voor een
gelukkige partner te bevorderen. Een klein voor
beeld geeft de Joegoslavische tarwe-oogst 1958 te
zien. Deze was toen 700.000 ton lager dan in 1957,
zodat ongeveer 1,1 min ton tarwe zal moeten wor
den ingevoerd. Reeds werd 200.000 ton in de Sov
jet-Unie aangekocht, zo meldt „Landbouwwereld-
nieuws", de rest zal uit de Verenigde Staten wor
den betrokken.
Daarmee zijn echter de problemen met de Ame
rikaanse tarwe-overschotten niet van de baan.
Tegenover deze overvloed blijft de schrijnende
behoefte aan voedsel elders in de wereld bestaan.
In dit verband is een mededeling van de heer
G. van der Leij, voorzitter van de Geldersche
Maatschappij van Landbouw, van belang. In zijn
openingsrede voor de 120 ste Algemene Vergade
ring van deze Maatschappij, maakte hij namelijk
melding van een door hem ontvangen rapport
van ir. Carbasius Weber uit Velp, die vanaf ok
tober 1952 tot eind 1953 adviseur van de Indiase
regering was namens de Voedsel- en Landbouw
organisatie van de Verenigde Naties, de F. A. O.
Ir. Carbasius Weber betoogt in dit rapport dat
de distributie van voedingsmiddelen in bepaalde
streken van India mogelijk is. De distributie voor
de scholen bijv., vindt plaats onder scherpe con
trole van de Church World Service in New Delhi.
Meemt men hiervan kennis, dan komt de vraag
naar voren of beperking van onze produktie,
wel verantwoord is. Hierbij spelen, behalve de
economische zijden van ons eigen bedrijf, ook
menselijke overwegingen een rol. Hoe scherp men
de verhoudingen in de wereld ook tegenover el
kaar stelt, onbaatzuchtige hulp ondervindt, poli
tieke ideologien ten spijt, weerklank.
Het gebruik van de Russische overschotten als
economische wapens zet, door het meedogenloos
doodconcurreren van bepaalde sectoren van het
bedrijfsleven, kwaad bloed. De Sovjet-Unie kan,
door haar politieke instelling, niet anders hande
len. De vrije wereld kan dat wel en zal doortas
tend moeten optreden om niet te laat te komen.
Want de „onderontwikkelde gebieden" zijn de
weg van ontwikkeling opgegaan. Ze wachten niet
op hulp van medemensen die voortdurend de
problemen bestuderen, die een oplossing in de
weg staan, zij gaan een eigen weg en zoeken
eigen oplossingen.
Een voorbeeld daarvan geeft de Nieuwe Rot
terdamse Courant van zaterdag 14 februari. In
een artikel over Pakistan, waar op 7 oktober 1958
een onbloedige staatsgreep plaats vond, wordt
verteld over een herverdeling van het grondbezit,
die daar inmiddels heeft plaats gevonden. Woe
kerwinsten, zwarte handel en curruptie zijn uit
geroeid. Het voornaamste is, dat de meerderheid
van de bevolking voldoende voedsel en kleding
kan krijgen tegen redelijke prijzen, schrijft de
N.R.C.
Samen met het streven de voedselproduktie in
het land te vergroten, kan de verdeling van de
grond onder hen die deze bewerken, bijdragen
tot de oplossing van Pakistans economische en
politieke problemen. Het militaire bewind heeft
(met toestemming van de bevolking) daarmee de
Russische en Chinese plannen behoorlijk ge
dwarsboomd. Daar staat tegenover dat de eigen
weg die Pakistan voorlopig? ingeslagen is,
een dictatoriale staatsvorm te zien geeft en deze
heeft, naar Westerse ervaring, een bijzonder
bittere smaak.
Het winstpunt is echter dat de eerste levens
behoeften tegen redelijke prijs kunnen worden
bevredigd, doordat men zelf de hand aan de ploeg
heeft geslagen, zij het langs een wet? die ons niet
sympathiek is. Angstwekkend is slechts dat de
toeschouwers uit de vrije wereld te verdiept zijn
in hun eigen problemen om dit lichtpuntje te
zien.
N. 3.