MECHANISATIE EN
BODEMSTRUCTUUR
77
Het K. N. L. C. vergaderde
LANDBOUWGIDS 1959
De Stichting van den Arbeid
ZATERDAG 31 JANUARI 1959
DE structuur van de grond dreigt het kind van
de rekening te worden van de steeds verder
gaande mechanisatie, zo schrijft ir. J. A. Grooten
huis in het Landbouwverslag 1958, van Zeeuws-
Ylaanderen. Ontkomen aan de meehanisatie-
dwang zal men. wel niet. De omstandigheden zijn
immers zó dat men, uit bedrijfseconomische over
wegingen, wel gedwongen wordt om steeds verder
te mechaniseren. Wil men het hoofd boven water
houden, dan moet men er wel aan meedoen. Zij
heeft dus ook schaduwkanten. Naarmate de me
chanisatie van een bedrijf toeneemt, krijgt de grond
ook meer te verdragen. Structuurverslechtering
is hiervan, zeker onder natte omstandigheden, het
gevolg.
HOEZEER het verkeer op de akkers werd geïn
tensiveerd blijkt uit een Zuid-Duitse studie die
door ir. J. A. Grootenhuis in het Landbouwverslag
Zeeuws-Vlaanderen 1958, wordt beschreven. Daar
bleek dat op het ouderwetse paardenbedrijf vanaf
het op wintervoor ploegen tot aan het afvoeren
van de laatste wagen met suikerbietenkoppen, de
gehele bietenoppervlakte gemiddeld overal twee
keer bereden was. Op het moderne akkerbouw
bedrijf, met de vele verschillende machines, was
de grond gemiddeld zeven maal bereden.
Hoe natter de grond is, des te meer structuur-
bederf optreedt bij het berijden van de grond. Maar
de weersomstandigheden heeft men niet in de hand.
Wel kan men trachten om de oppervlakte waar
over men moet rijden, zo gering mogelijk te hou
den door zo lang mogelijk door dezelfde sporen te
rijden- Het mechanisch rooien van bieten onder te
natte omstandigheden is uiteraard funest voor de
structuur van de grond. Maar al te vaak wordt
men echter in de positie gedrongen om mechaniscn
te rooien. Hier zal men tenslotte moeten afwegen
of, gezien de structuurverslechtering van de grond,
doorgegaan kan worden met de verbouw van een
dergelijke teelt.
Maar gelukkig kan een vorstwinter, gevolgd door
een droge opdooiperiode, vooral op zware gronden,
weer veel goed maken. Zelfs een periode met be
trekkelijk lichte vorst in de nawinter kan buiten
gewoon heilzaam zijn voor de oppervlakkige struc
tuur van de grond.
STRUCTUURVERBETERING
WINTER- en opdooiperiode, die beide een gun
stige invloed* uitoefenen op de structuur van
de grond, komen in ons land echter niet dikwijls
voor. Gelukkig zijn er ook andere middelen om de
structuur van de grond, die door mechanisatie ver
slechterde, op peil te houden. Voor de akkerbouw-
IN de hoofdbestuursvergadering van het Ko
ninklijk Nederlands Landbouw Comité op 20
januari j.l. werden de volgende hoofdpunten be
sproken.
Naar aanleiding van de inhoud van het rap
port van de Commissie Voedergranen 1958 (com
missie-Blink), waaromtrent ook het oordeel van
de georganiseerde landbouw is gevraagd, kwam
het hoofdbestuur tot de conclusie, dat het wei
nig zinvol geacht moet worden, thans een uit
spraak te doen over het systeem van garantie-
beleid van de voergranen. Immers is zowel op
nationaal als op internationaal niveau het be
raad over de in het^sader van de Europece Eco
nomische Gemeenschap te voeren gemeenschap
pelijke politiek t.a.v. granen en andere land-
bouwprodukten reeds yolop aan de gang.
HET hoofdbestuur stelt zich geheel achter de
tijdens besprekingen tussen de belanghebben
de groepen getrokken conclusie, dat opnieuw bij
de overheid ernstig moet worden aangedrongen
op het heffen van maatregelen ter bestrijding
van de noodtoestand in de vlasteelt en -indu
strie.
Naar de mening van het hoofdbestuur moet nog
maals met de nodige klem de afschaffing van de
omzetbelasting op boter worden bepleit. Nu de
veehouderij nog meer belang heeft bij een zo
groot mogelijke opbrengst uit de zuivel en boven
dien gebleken is dat er voor boter een behoorlijk
elastische vraag bestaat, is er alle reden om aan
het verschil in behandeling met de margarine een
einde te maken.
Het hoofdbestuur acht het noodzakelijk dat zo
spoedig mogelijk uitvoering wordt gegeven aan
de gedachte, die ten grondslag ligt aan de me-
moriepost aan de inkomstenzijde van de L.E.F.-
begroting voor 1959 betreffende het leggen van
heffingen op margarinegrondstoffen.
Omdat de provinciale cultuurtechnische commis
sies een onvoldoende taak hebben en bovendien
slechts vertragend zouden kunnen werken bij de
behandeling van ruilverkavelingsaangelegenheden,
is het hoofdbestuur gekant tegen het instellen van
provinciale cultuurtechnische commissies.
T N het Landbouwverslag Zeeuws-Vlaande-
ren 1958 lezen wy een artikel getiteld:
„Dreigende inflatie van ons bodemkapitaal?"
Dit artikel, geschreven door ir. J. A- Grooten-
huis, landbouwkundige van het Instituut
vooir Bodemvruchtbaarheid, handelt over de
gevolgen die de voortschrijdende mechani
satie heeft voor de structuur van de grond
en wat daartegen te doen is. Nevenstaand
artikel is een samenvatting van hetgeen de
heer Grootenhuis in dit landbouwverslag
schreef.
bedrijven noemt ir. Grootenhuis in de eerste plaats
het geregeld toepassen van een groenbemesting.
Het toepassen van een dergelijke teelt is des te
dringender, wanneer men op structuurgevoelige
gronden jaarlijks terugkomt met een bouwplan
waarin veel hakvruchten in zijn opgenomen.
Punt een bij groenbemesting is het welslagen
van de aanslag. Op zware gronden is dit een moei
lijke kwestie. Dikwijls lukt het op zware grond niet
in een vroege stoppel een groenbemester te zaaien
die goed aanslaat. Op zware klei is men hoofd
zakelijk aangewezen op de inzaai van klavers
onder dekvrucht, en dan liefst zo vroeg mogelijk.
Het onderploegen van bietenkoppen en -blad kan
een goed bruikbare aanvullende groenbemesting
zijn op zware grond.
Een ander middel om struktuur verbeterende
invloed uit te oefenen op zware grond is, door deze
in zo droog mogelijke toestand op wintervoor te
ploegen. Men kan daarbij als stelregel houden:
„vroege stoppels op zware grond, vroeg op winter
voor te ploegen", mits de onkruidtoestand vr.n
de grond dit toelaat. Wat dit laatste betreft kunnen
chemische onkruidbestrijdingsmiddelen ons tegen -
woordig goed helpen.
In dit verband vraagt de schrijver zich af, of
het niet verstandig zou zijn om een meer systema
tische afwisseling toe te passen in het gebruik van
de klavers, b.v. in volgorde rode klaver, hopperups-
klaver en witte klaver. Daarbij richt de heer Groo
tenhuis een waarschuwing tot de lezers. Hij zegt
n.l., dat de verleiding groot is om met het op win
tervoor ploegen van percelen met stoppelklaver te
wachten, tot het laatste ogenblik. Het motief is
dan, dat die percelen altijd nog wel geploegd kun
nen worden Hierin schuilt echter een gevaar. Een
te nat geworden perceel met klaver dat men
ploegt, kan het volgende jaar averechtse resul
taten opleveren. Soms krijgt men dan zelfs te doen
met een bar slechte struktuur met luchtgebrek
(blauwkleuring) tot bovenin de bouwvoor.
De wintertijd kan heel nuttig besteed worden
door uit te puzzelen welke veeljarige systemen van
vruchtopvolging in de groenbemesters, het beste
op het bedrijf passen. Men kan er b.v. vanuit gaan,
dat eens in de drie jaren op elk perceel een stop
pelklaver verbouwd zal moeten worden.
In het artikel van prof. ir. W. de Jong over
„Vleesproduktie en rundveehouderij" is op blz. 396
een zeer storende fout geslopen. Daar staat name
lijk in de rechterkolom op de 11e regel onder het
hoofd Slotbeschouwingen: „van 490.000 stuks in
1950 tot 555.000 stuks in 1957)".
Dit moet echter zyn:
„-veer 675.000 stuks in 1955 en 422.000 stuks in
1957)".
NEVENEFFECTEN
ZOALS bekend, is de stikstofwerking van een
groenbemesting, naast de struktuur verbete
rende werking, belangrijk. Dit geldt uiteraard
vooral bij gebruik van vlinderbloemige groenbe
mesters. Het is tot nu toe echter nog niet mogelijk
gebleken om de te geven hoeveelheid stikstof voor
bieten en aardappelen na een groenbemesting pre
cies goed te schatten. De schrijver is geneigd, .e
veronderstellen dat het misschatten van de juiste
stikstofgift in de praktijk veel meer voorkomt dan
menigeen zich wel bewust is. Men schat gemakke
lijk te laag, waardoor een te hoge kunstmeststik-
stofgift wordt gegeven.
Uit proefveldgegevens heeft men de laatste tijd
kunnen opmaken dat de kunstmeststikstofbehoefte
van bieten en aardappelen, die na ondergeploegde
stoppelklavers werden verbouwd, van jaar tot jaar
aanzienlijk uiteen kan lopen. De belangrijkste fak-
tor, die hierbij een rol speelt, is het weer gedurende
de groeitijd. De zwaarte van het ondergeploegde
gewas speelt hierbij een minder belangrijke rol.
Deze proef.veldresultaten zijn verkregen op zware
zwavelgrönd (ongeveer 30 afslibbare delen) in
de N. O. P.
Tenslotte wijst de schrijver in dit interessante
artikel in het Landbouwverslag Zeeuws-Vlaande
ren 1958 er nog op, dat een gewas dat zich aanvan
kelijk wat schraal laat aanzien na een groenbemes
ting in de meeste gevallen gedurende het groei
seizoen wel bijtrekt.
N. S.
tN de dagbladen hebben verschillende berichten
a gestaan over de Stichting van den Arbeid.
Deze berichten waren nogal van uiteenlopende
aard en bovendien ten dele onjuist. Er is dus
enige verwarring ontstaan die uit de weg moet
worden geruimd.
De vraag of de stichting nog langer dient voort
te bestaan, nu haar werkzaamheden grotendeels
door de Social Economische-Raad zijn overge
nomen, is reeds geruime tijd aan de orde. Over
deze vraag wordt door de samenwerkende orga
nisaties van werkgevers en werknemers echter
niet gelijkluidend gedacht. Enerzijds leeft de op
vatting, dat er geen reden meer is de stichting
te handhaven nu de S.E.R. als hoogste publiek
rechtelijk bedrijfsorgaan met zijn werkzaamhe
den tot volle ontplooiing is gekomen.
Anderzijds wordt het standpunt ingenomen,
dat rekening moet worden gehouden met het
structuurverschil dat tuisen de Stichting van
den Arbeid en de S.E.R. bestaat met als gevolg,
dat er bepaalde taken zijn overgebleven voor een
orgaan van vrijwillige samenwerking van het
georganiseerde bedrijfsleven. De aanhangers van
dit standpunt, waartoe ook het K.N.L.C. moet
worden gerekend, menen in de S.E.R. niet een
trefpunt te kunnen zien van de organisaties van
werkgevers en werknemers uit landbouw, indu
strie en middenstand. Weliswaar worden de
S.E.R.-leden op voordracht van deze organisaties
benoemd, maar dit betekende nog niet, dat het de
organisaties zelf zijn die elkaar in de raad ont
moeten. Zo blijft steeds de mogelijkheid bestaan,
dat één of meer organisaties verzet aantekenen
tegen uitspraken van de raad.
Het K.N.L.C. meent, dat er geen bezwaar tegen
bestaat, dat een aantal werkzaamheden van de
stichting aan de S.E.R. is overgedragen, maar
dat er daarnaast taken zijn overgebleven voor
de stichting, die zoals bekend, direct na de be
vrijding tot stand kwam. Zij stelde zich tot doel
de orde in het bedrijfsleven te bevorderen o.a.
door het streven naar goede sociale verhoudingen
tussen werkgevers en werknemers. Zij heeft
steeds een waardevolle plaats in de maatschap
pelijke bestel ingenomen en zal ook in de toe
komst een nuttige functie kunnen vervullen. Een
opvatting overigens, die door enkele andere or
ganisaties wordt gedeeld.
In een onlangs door de stichting gehouden ver
gadering is uitvoerig gesproken over de vraag
van het al dan niet voortbestaan van deze instel
ling. De dagbladpers heeft hier blijkbaar de
lucht van gekregen met als gevolg, dat allerlei
publikaties verscnenen, die zoals gezegd ten
dele onvolledig en ten dele onjuist waren.
Besloten is, dat de Stichting van den Arbeid
weliswaar zal blijven voortbestaan, maar dat
haar apparatuur belangrijk zal worden ingeperkt.
Met de S.E.R. zal contact worden gezocht om de
mogelijkheid te bezien of de stichting aldaar kan
worden gehuisvest. Hierover moet de S.E.R.
dus nog een beslissing nemen. Volledigheidshalve
zij nog opgemerkt, dat een volledige opheffing
van de stichting onder de gegeven omstandighe
den niet mogelijk is omdat het Buitengewoon
Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 bepaalt, dat het
College van Rijksbemiddelaars over c.a.o.'s, loon
regelingen e.d. haar advies dient in te winnen.
Hierin kan eerst verandering komen wanneer
bij de wet in een andere procedure wordt voor
zien. Binnen afzienbare tijd kan er echter een
ontwerp-loonwet tegemoet worden gezien.
N. A. V,-