FINANCIERINGSPROBLEMEN VAN LAND- EN TUINBOUW
823
DINSDAG 23 DECEMBER 1958.
In de moderne maatschappij, waarin het geld de waardemeter is van prestaties, pro
duktie, prijzen, schulden en bezittingen, winst en verlies, is de loop van het economisch
getij in sterke mate voelbaar in de instellingen, die in het geldverkeer en in het spaar-
bedrijf een dienstverlenende functie vervullen: de banken en de spaarbanken. De loop
van de gebeurtenissen sturen kunnen de banken niet, maar wèl kunnen zij beslissingen
nemen, die voor het lot van de enkeling van overheersende betekenis zijn en die daar
door, omdat het velen betreft, ook voor het maatschappelijk leven als geheel van
groot gewicht zijn. aldus de directeur van de Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Bank
te Utrecht, Ir. J. S. Keyser, in zijn rede voor de Algemene Vergadering van de Z.L. M.
DE tyd, waarin het boerenbedrijf nog maar weinig aan het geldverkeer deelnam, ligt nog
niet zover achter ons, aldus Ir. Keyser n zijn rede voor de Algemene Vergadering van
de Z.L.M, Tot ver in de 19e eeuw leek het gemengde zandbedrijf, dat in het Oosten en Zui
den van ons land overheerst, nog veel op de klassieke gesloten familiehuishouding. De be
hoeften van het gezin, zelfs de kleding, werden voor een goed deel verkregen uit de pro
duktie van het eigen bedrijf. In de kustgebieden echter was de Nederlandse boer vanouds
vertrouwd met de mogelijkheid produktie voort te brengen, die ter markt konden worden
verkocht en daar was men meer bekend met de rol, die het geld in de maatschappij speelde,
dan in de meer afgelegen streken van ons land. Had men in die jaren behoefte aan geld,
dan stuitte men vaak op moeilijkheden als men was aangewezen op geïdverschaffers buiten
de familiekring. Krediet was veelal slechts te krijgen tegen zeer bezwarende voorwaarden.
Hoge rente en zware aflossingsverplichtingen waren algemeen. Vaak was de kredietver
strekking gebonden aan de levering van produkten of het betrekken van veevoeder op con
dities, die zeer nadelig waren voor de geldnemer.
Zolang het boerenbedrijf goeddeels terzyde van het geldverkeer bleef staan, liepen deze
toestanden minder in het oog. Toen echter aan het einde van de vorige eeuw de landbouw
in Nederland duidelijk achterop was geraakt, werd terstond de gebrekkige regeling van het
krediet aangewezen als de voornaamste factor, die het achterblijven van de landbouw in
een maatschappij die reeds sterk de invloed van de industrialisatie begon te ondervinden,
had veroorzaakt.
Het rapport van de Staatscommissie van 1886, dat het ontbreken van een georganiseerd
landbouwkrediet signaleerde, gaf de stoot tot de oprichting van boerenleenbanken op coöpe
ratieve grondslag volgens het Raiffeisenstelsel.
Ruim 60 jaar geleden werden de eerste boerenleenbanken opgericht. Er zijn er thans
meer dan 1300, verenigd in de Centrales van Eindhoven en Utrecht. De beweging is goed
geslaagd. De boerenleenbanken hebben als spaarinstelling het vertrouwen van de platte
landsbevolking gekregen. Gezamenlijk vormen zij het grootste spaarinstituut van ons land.
Vooral als men de ontwikkeling in Nederland vergelijkt met die in andere landen (Duits
land, België, Frankrijk) valt het op, hoezeer de beweging bij ons is aangeslagen.
De boerenleenbanken hebben met de aan hen toevertrouwde spaargelden een grote ver
betering kunnen brengen in de kredietverlening aan de landbouw, al hebben zij lang niet
alle bestaande problemen kunnen oplossen en niet kunnen voorkomen, dat er zich voort
durend nieuwe vraagstukken voordoen. De ergste misstanden, de woekerrente, de gebonden
heid aan leveranciers of afnemers in de toenmalige vorm en omvang, behoren tot liet ver
leden.
gLECHTS een gedeelte van de kredietver
lening aan de individuele land- en tuin
bouwers komt voor rekening van de boeren
leenbanken. In vele streken zijn andere fi
nancieringsbronnen, familie en andere parti
culieren, leveranciers, levensverzekerings
maatschappijen, handelsbanken, enz., belang
rijke verschaffers van geld en kapitaal voor
diverse doeleinden aan de landbouw. Dit kan
nauwelijks als een tekortkoming van de boe
renleenbanken beschouwd worden. Het is
nimmer de bedoeling (en ook niet mogelijk)
geweest, dat zij een monopoliepositie zouden
gaan innemen, wèl, dat zij een zodanige in
vloed zouden gaan uitoefenen, dat de finan
ciering van land- en tuinbouw in een land als
het onze, waar middelen als regel wel be
schikbaar zyn, op redelijke en passende voor
waarden zou geschieden. In de tuinbouw
streken neemt de financiering door de boe
renleenbanken een zeer ruime plaats in en
wat de financiering van de Nederlandse land
bouwcoöperaties betreft, zijn zij welhaast de
enige bron van middelen voor de financiering
op korte en lange termijn.
Bij deze korte schets van de positie, die
de boerenleenbanken innemen, wil ik het
voorlopig laten. Het was noodzakelijk, deze
aanduiding te geven, omdat wij bij het be
spreken van de verschillende problemen tel
kens de boerenleenbanken erbij zullen moeten
halen.
Structuurveranderingen
117IJ hebben reeds gezien, aldus Ir. Keyser, dat
in het einde van de vorige eeuw de Neder
landse landbouw de structuurveranderingen in de
maatschappij, die door de industrialisatie en de
ontsluiting van Amerika werden veroorzaakt, niet
kon bijhouden, voornamelijk omdat de financiering
te bezwaarlijk was. Lange tijd hebben wij in de
veronderstelling geleefd, dat, toen de boerenleen
banken eenmaal op gang gekomen waren, het fi
nancieringsvraagstuk in grote lijnen opgelost was.
De Staatscommissie van 1906 heeft nog eens het
grote belang van een goede financiering onder
streept en de betekenis van de boerenleenbanken,
die toen in opkomst waren, in het juiste licht gezet.
Daarna heeft echter geen systematische studie van
de financiering van land- en tuinbouw meer plaats
gehad, totdat in 1957 de centrale landbouworgani
saties en de beide centrale banken tot het besluit
kwamen opnieuw grondig te gaan verkennen. Een
commissie onder leiding van Prof. Verrijn Stuart
is momenteel doende de aspecten van de agrarische
financiering te bestuderen. Zij hoopt in de loop
van 1959 met haar rapport gereed te komen.
In die tussentijd hebben de Centrale Ban
ken in het bijzonder zich steeds op de hoogte
gehouden van de ontwikkelingen in land- en
tuinbouw en heeft men getracht naar ver
mogen in de financieringsbehoeften te voor
zien. Men heeft bij voortduring geprobeerd
knelpunten op te sporen en ze te verwijderen.
Eerst de stormachtige economische ontwikke
ling van na de tweede wereldoorlog heeft de
behoefte doen opkomen aan een geheel nieuw
breedopgezette studie.
De huidige toestand
/"NMSTREEKS 1900 ging het er voornamelijk om,
dat een organisatie ontbrak en dat de voor
waarden, waarop kredietverlening geschiedde, de
ontwikkeling van land- en tuinbouw bemoeilijkten.
Thans, nu de financieringsorganisaties er zijn,
doen zich echter andere problemen gelden. Zij zijn
terug te voeren op de meer algemene vraagstukken,
die verband houden met de plaats van de land
bouw in de Nederlandse economie.
Hoewel het doel niet altijd hetzelfde is, kan men
toch wel zeggen, dat er na de tweede wereldoorlog
sprake is van een doelbewust landbouwbeleid.
Aanvankelijk was produktieverhoging het onmid
dellijke doel. De bijdrage, die de landbouw tot
leniging van de deviezenmoeilijkheden kon leveren,
werd vooral gezien in uitbreiding van de veevoeder-
verbouw. Maar inmiddels is ook het dollartekort
weer van de eerste plaats verdrongen en wordt
de landbouw geplaatst voor het stuctuurvraagstuk,
dat in de laatste jaren bijzonder dringend is ge
worden, doordat de prijsdalingen op de wereld
markt het garantiebeleid effectief hebben gemaakt
en men naar middelen zoekt om de bijdrage van
de schatkist binnen de perken te houden. De op
lossing moet komen van structuurverbetering, me
chanisatie, enz. Het vraagstuk van de produktie-
beperking laten we hier maar buiten beschouwing,
aldus Ir. Keyser, maar ook de trek van arbeids
krachten (niet alleen loonarbeiders, maar ook boe
renzoons) van het platteland naar de industriële
bedrijven noodzaakt buitendien tot mechanisatie.
Een complex van factoren is er de oorzaak
van, dat voor diverse objecten in het bedrijf
voortdurend meer middelen nodig zijn en dat als
gevolg daarvan gesproken kan worden van finan
cieringsproblemen in de Nederlandse landbouw.
Ir. Keyser noemde als factoren die hiermede ver
band houden: het landbouwbeleid van de regering,
waarvan, zoals we zien, de structuurverbetering he5
voornaamste facet zal worden, met de industrialï-
satiepolitiek, met de algemene economische om
standigheden (ontwikkeling van lonen en pryzenj)
en met de invloed van de internationale markt op-
ons produktiepatroon.
Van die objecten kunnen worden genoemd in
willekeurige volgorde: de mechanisatie, de kosten
van de verbetering van grond en gebouwen, voor
zover door de eigenaar te dragen, de uitbreiding
van de veestapel, het toenemend gebruik van vee
voeder en kunstmest, de stijging van prijzen en
lonen. In de tuinbouw worden veel middelen ge
vraagd voor de bouw van verwarmde kassen. Na
dat Ir. Keyser nog gewezen had op de stormachtige
ontwikkeling van de coöperatieve bedrijvigheid na
de Tweede wereldoorlog, wees hij nog op de fi
nancieringsproblemen van de jonge pas beginnende
boeren en tuinders, met in het bijzonder de fi
nanciering van de bedrijfsovername, die tegen
woordig door de sterk verminderde mogelijkheid
tot vermogensvorming moeilijker verloopt dan
vroeger het geval was. Meer dan de helft van de
boeren is ouder dan 50 jaar. Bedrijfsovername zal
derhalve in de toekomst veel voorkomen, temeer
daar vele eigenaren-verpachters hun bezit gaan af
stoten.
Het is duidelijk, dat landbouw en tuin
bouw, die ook in tijden van rustige ontplooi
ing de benodigde middelen slechts gedeelte
lijk uit eigen kracht hebben kunnen
opbrengen (matige rentabiliteit, geringe om
loopsnelheid van het vermogen) in de tegen
woordige omstandigheden in belangrijke
mate een beroep moeten doen op middelen
van anderen, indien zij in de pas willen blij
ven met de veranderingen, die zich in onze
samenleving voordoen.
T/OMENDE tot de vraagstukken die zich presen-
teren wanneer het er om gaat dat aan de kre-
dietbehoefte van het agrarisch bedrijf en de daarop
gebouwde coöperatieve vereniging en zal worden
voldaan, onderwierp Ir. Keyser vooral die punten
aan een korte beschouwing, die zich in de laatste
tijd als dringend aandienden.
In de eerste plaats stelde hij als allerbelang
rijkste vraag: hoe groot is het bedrag aan middelen
van onderscheidene aard (lang, middellang en kort)
dat in de naaste toekomst benodigd zal zijn en zijn
deze middelen beschikbaar en waar
Deze eerste vraag kan ik tot mijn spijt niet be
antwoorden, aldus de inleider. Als de commissie
Verryn Stuart haar rapport gereed heeft, zullen wij
ongetwijfeld beschikken over een benadering van
de toekomstige credietbehoefte van land- en tuin
bouw.
Ir. Keyser onderscheidde in dit verband drie
categoriën van krediet, die voor de landbouw van
belang zijn en wel: het grondkrediet; het krediet
nodig voor de financiering van de dode en de
levende inventaris en het bedrijfskrediet.
Men kan ook een onderscheid maken tussen
lang, middellang en kort krediet. Het aanbod wan
grondkrediet komt voornamelijk van particulieren
en institutionele beleggers. Het komt er nu, wat
het grondkrediet betreft, vooral op aan, of de land
bouw in staat zal zijn aan de geldende kapitaal-
marktvoorwaarden te voldoen. Kan de landbouw
de prijs betalen, dan behoeven voorshands geen
grote moeilijkheden met de verschaffing van grond-
crediet te worden gevreesd. Maar kan de land
bouw de gebruikelijke aflossing uit de winst op
brengen, zo stelde Ir. Keyser de vergadering de
vraag.
Hierbij komen alle ongewisheden omtrent d»
toekomst van de Nederlandse landbouw in het ge
ding,
(Zie ver-der volgende